ECLI:NL:RBNHO:2020:10663

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
8226352
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en tegenvordering wegens gebreken in de uitvoering van elektrotechnische werkzaamheden

In deze zaak heeft [eiseres] V.O.F. een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wegens onbetaalde facturen voor elektrotechnische werkzaamheden aan hun woningen. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van aanneming van werk, waarbij [eiseres] stelt dat de gedaagden in gebreke zijn gebleven met de betaling van de eindfacturen. De gedaagden hebben de vordering betwist en een tegenvordering ingesteld, waarin zij stellen dat [eiseres] tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden en dat zij daardoor schade hebben geleden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een overeenkomst van aanneming van werk is, maar dat [eiseres] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem gevorderde meerwerkvergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden geen toestemming hebben verleend voor het meerwerk en dat [eiseres] zijn waarschuwingsplicht heeft geschonden. De tegenvordering van [gedaagde 1] c.s. is afgewezen, omdat niet is gebleken dat [eiseres] in verzuim is geraakt. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiseres] gedeeltelijk toegewezen en de tegenvordering van [gedaagde 1] c.s. afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8226352 \ CV EXPL 19-19273
Uitspraakdatum: 16 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] V.O.F.
gevestigd te [plaats]
eiseres in conventie
verweerder in reconventie
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. O.J. Boeder
tegen
[gedaagde 1]
verder afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1]
en
[gedaagde 2]
verder afzonderlijk te noemen: [gedaagde 2]
beiden wonende te [plaats]
gedaagden in conventie
eisers in reconventie
samen verder te noemen: [gedaagde 1] c.s.
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 12 december 2019 een vordering tegen [gedaagde 1] c.s. ingesteld. [gedaagde 1] c.s. heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
[eiseres] heeft hierop en in de zaak van de tegenvordering schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde 1] c.s. een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft elektrotechnische werkzaamheden uitgevoerd aan de hierna te omschrijven te verbouwen woningen van [gedaagde 1] c.s.
2.2.
[gedaagde 2] is eigenaar van de woning aan [a-straat] [huisnummer] [aanduiding 1] te [plaats] (hierna ‘woning [gedaagde 2] ’) en [gedaagde 1] is eigenaar van de woning aan [a-straat] [huisnummer] [aanduiding 2] te [plaats] (hierna ‘ [gedaagde 1] ’), hierna samen ‘de woningen’.
2.3.
[gedaagde 1] c.s. heeft [bouwbedrijf] , een eenmanszaak van [bouwer] (hierna ‘ [bouwer] ’) bij de verbouwing van de woningen betrokken.
2.4.
[gedaagde 1] c.s. en [bouwer] zijn overeengekomen dat [bouwer] zijn gewerkte uren factureert voor zowel arbeid als voor het houden van de regie op het werk.
2.5.
[eiseres] heeft aan [bouwer] een offerte de dato 20 januari 2019 uitgebracht met betrekking tot elektrotechnische werkzaamheden aan de woningen, hierna ‘het werk’.
2.6.
[gedaagde 1] c.s. heeft de offerte van [eiseres] (hierna ‘de offerte’) getekend en op 23 januari 2019 aan [bouwer] gestuurd.
2.7.
[bouwer] heeft diezelfde dag een e-mail naar [eiseres] gestuurd en daarin vermeld:
“Klant is akkoord met de offerte [a-straat] .”.
2.8.
Het offertebedrag c.q. de aanneemsom voor woning [gedaagde 1] bedroeg € 3.500,00 (ex btw). Het offertebedrag c.q. de aanneemsom voor woning [gedaagde 2] bedroeg € 4.500,00 (ex btw).
2.9.
In de offerte zijn van toepassing verklaard de ‘Algemene leveringsvoorwaarden Installerende bedrijven ALIB 2007’.
2.10.
[eiseres] en [gedaagde 2] hebben begin februari 2019 met elkaar rechtstreeks e-mail contact gehad:
[eiseres] :
“Wilt U op [a-straat] aangeven waar u uw stopcontacten wilt in uw slaapkamer op 2 hoog? En de overige stopcontacten in de kleine slaapkamer voor zover dit ook aangepast moet gaan worden. Misschien is het makkelijker om dit samen te doen zodat er geen misverstanden over ontstaan.”[gedaagde 2] :
“Wanneer wanden bovenverdieping staan heb ik wat beter inzicht waar ik de stopcontacten wil, zal hier a.s. zaterdag naar kijken dat is de eerst volgende keer dat ik op [a-straat] ben.”.
2.11.
[eiseres] heeft de eerste, tweede en derde termijn van de aanneemsom gefactureerd en [gedaagde 1] c.s. heeft deze facturen rechtstreeks aan [eiseres] voldaan.
2.12.
Tijdens de uitvoering van het werk heeft [gedaagde 1] c.s. over bepaalde uitvoeringsvragen, waaronder het soort wandcontactdozen, WhatsApp contact met [bouwer] gehad. Voorts heeft vrijwel alle communicatie over de uitvoering van het werk en daarmee samenhangende zaken volgens partijen mondeling plaatsgevonden.
2.13.
Op de eindfacturen van 27 april 2019 met factuurnummers [nummer] en [nummer] heeft [eiseres] naast de laatste aanneemtermijn, een post voor meerwerkzaamheden opgenomen. [eiseres] stuurt de offerte mee aangevuld met de meerwerkposten die rood zijn gearceerd. Voor woning [gedaagde 1] is € 1.790,00 (ex btw) en voor woning [gedaagde 2] is € 590,00 (ex btw) aan meerwerkzaamheden opgenomen.
2.14.
Op 28 april 2019 heeft [gedaagde 2] een WhatsApp aan [bouwer] gestuurd:
“Heb afrekening [eiseres] gekregen Heel bijzonder (…) Wil even met jou overleggen”.
2.15.
Op 19 mei 2019 heeft [gedaagde 2] in verband met de eindfacturen aan [eiseres] gemaild:
“met betrekking tot onderstaande verwijs ik je door naar jouw opdrachtgever de [bouwer] van [bouwbedrijf] , hij is volledig op de hoogte van de op en aanmerkingen m.b.t. de werkzaamheden en alle herstelkosten.”.
2.16.
Op 20 mei 2019 heeft [eiseres] aan [gedaagde 2] gemaild:

De heer [bouwer] is geen partij in deze aangezien hij slechts als doorgeef luik heeft gefungeerd inzake de werkzaamheden die wij hebben uitgevoerd voor U en [gedaagde 1] . (…) Wij zien uw betaling dan ook graag spoedig tegemoet (…).”.
2.17.
Op 1 juli 2019 heeft [eiseres] een herinnering gestuurd voor de betaling van de openstaande eindfacturen, die inclusief meerwerk, in totaal voor [gedaagde 1] € 2.770,90 (incl. btw) en voor [gedaagde 2] € 1.802,90 (incl. btw) bedraagt.
2.18.
Op 5 juli 2019 heeft [gedaagde 1] c.s. aan [eiseres] per brief geschreven:
“Helaas zijn wij niet tevreden over de uitgevoerde werkzaamheden. Dit hebben wij meermalen besproken met de aannemer dhr. [bouwer] en hij op zijn beurt met u. U bent door dhr. [bouwer] diverse malen in de gelegenheid gesteld om tekortkomingen te herstellen, deze zijn niet, niet volledig of met gevolgschade uitgevoerd. Op een gegeven moment was u zelfs niet meer bereikbaar voor dhr. [bouwer] , hij heeft vervolgens de werkzaamheden laten afronden c.q. herstellen door derden.
Aangezien u de overeengekomen werkzaamheden niet heeft afgerond en/of op deugdelijke wijze uitgevoerd zijn wij niet voornemens uw eindfacturen met nummer [nummer] en [nummer] te voldoen. Het geclaimde meerwerk wordt niet gehonoreerd. De klachten welke wij hebben zijn in detail beschreven in: voor [a-straat] [huisnummer] [aanduiding 2] bijlage A en bijlage B en voor [a-straat] [huisnummer] [aanduiding 1] bijlage C.
Tevens stellen wij u aansprakelijk voor de herstelkosten w.o. reparatiekosten schilder.”.
2.19.
Op 29 augustus 2019 heeft [eiseres] via de deurwaarder [gedaagde 1] c.s. een laatste betalingsherinnering gestuurd gevolgd door een tweetal aanmaningen.
2.20.
[gedaagde 1] c.s. heeft in reactie op de berichten van de deurwaarder aangegeven dat - kort samengevat - geen sprake is van een betalingsachterstand, maar van een dispuut over de dienstverlening van [eiseres] .
2.21.
Op 7 oktober 2019 heeft [eiseres] de deurwaarder laten weten:
“De herstelwerkzaamheden waar [gedaagde 2] aan refereert zijn o.a. ontstaan doordat zowel [gedaagde 2] als de [gedaagde 1] niet content waren met de stucadoorswerkzaamheden en de schilderwerkzaamheden die over gedaan zijn. (…)
Ik heb ook geen kans gekregen om (als die er waren) de onvolkomendheden op te lossen, omdat de hr [bouwer] gewoonweg niet bereikbaar was om dit te begeleiden.”.
2.22.
De eindfacturen met factuurnummers [nummer] en [nummer] zijn onbetaald gebleven.
2.23.
[gedaagde 1] c.s. heeft blijkens twee facturen van 5 mei 2019 respectievelijk 14 juli 2019 elektrotechnische werkzaamheden door een derde ( [derde] ) uit laten voeren voor € 273,46 voor woning [gedaagde 2] respectievelijk € 1.153,62 voor de woningen (niet nader gespecificeerd per woning).

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter:
[gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 3.206,51, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim;
[gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van € 2.095,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de proceskosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] vordert tevens de wettelijke incassokosten op grond van het gestelde bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in samenhang met artikel 6:96 lid 2 sub c Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
3.3.
Hij legt aan de vordering ten grondslag - kort weergegeven - dat hij in opdracht en voor rekening van [gedaagde 1] c.s. elektrotechnische werkzaamheden aan de woningen heeft uitgevoerd op grond waarvan [gedaagde 1] c.s. verplicht is om de openstaande eindfacturen te voldoen, maar dat zij in gebreke is gebleven met tijdige betaling daarvan en door het verstrijken van de betalingstermijn in verzuim is geraakt als bedoeld in art. 6:83 sub a jo art. 6:81 BW.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde 1] c.s. betwist de vorderingen. Zij voert - samengevat - primair aan dat sprake is van een hoofd- en onder aanneming, zodat [eiseres] als onderaannemer geen vordering op [gedaagde 1] c.s. heeft, maar op [bouwer] , de hoofdaannemer, en dat de vordering daarom moet worden afgewezen.
Subsidiair voert [gedaagde 1] c.s. aan dat [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, omdat het werk niet en/of niet correct is uitgevoerd en dus gebreken vertoont als bedoeld in art. 7:759 BW. [eiseres] is in verzuim komen te verkeren, omdat hij - nadat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld - het werk niet alsnog naar behoren heeft uitgevoerd. [gedaagde 1] c.s. lijdt daardoor schade, omdat zij de herstelwerkzaamheden door een derde heeft c.q. zal moeten laten uitvoeren, welke schade voor rekening van [eiseres] komt. Voor zover [eiseres] een vordering op [gedaagde 1] c.s. zou hebben, dient deze verrekend te worden met de vordering in reconventie van [gedaagde 1] c.s. op [eiseres] .
4.2.
[gedaagde 1] c.s. vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiseres] veroordeelt tot betaling van € 5.430,78 aan herstelkosten waarvan [gedaagde 1] c.s. reeds € 3.312,18 heeft voldaan en € 2.118,60 opvoert als stelpost voor nog te laten verrichten herstelwerkzaamheden. Zij voert daartoe aan datgene wat zij aan haar verweer in conventie ten grondslag heeft gelegd.

5.Het verweer tegen de tegenvordering

5.1.
[eiseres] betwist de tegenvordering en stelt dat deze moet worden afgewezen met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de kosten van de procedure. Hij voert aan dat voor zover sprake is van gebreken in het werk, deze gebreken door derden zijn veroorzaakt. Verder was oplevering niet meer mogelijk, omdat [gedaagde 1] c.s. niemand meer toeliet en [bouwer] heeft verzuimd om de begeleiding op zich te nemen bij het afronden van de werkzaamheden, aldus [eiseres] .

6.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
6.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
de vordering
Opdrachtgever
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] elektrotechnische werkzaamheden in de woningen van [gedaagde 1] c.s. heeft uitgevoerd. Eveneens is duidelijk dat sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW, nu de offerte [eiseres] op 23 januari 2019 is geaccepteerd en daarmee opdracht is gegeven voor de uitvoering van het werk.
6.3.
De eerste vraag die voorligt is of [bouwer] als hoofdaannemer heeft te gelden, waardoor [eiseres] niet [gedaagde 1] c.s., maar [bouwer] zou moeten aanspreken voor de betaling van de eindfacturen.
6.4.
De kantonrechter verwerpt het betoog van [gedaagde 1] c.s. dat [eiseres] heeft erkend dat hij niet [gedaagde 1] c.s. maar [bouwer] had moeten aanspreken, doordat [eiseres] bij repliek niet specifiek op dat verweer is ingegaan. In de dagvaarding heeft [eiseres] immers uitdrukkelijk gesteld dat [gedaagde 1] c.s. als zijn opdrachtgever heeft te gelden. Bij repliek heeft [eiseres] gepersisteerd bij zijn stellingen uit de dagvaarding. Daarmee wordt hij geacht al hetgeen daarmee in strijd is aangevoerd, te hebben ontkend.
6.5.
De offerte is weliswaar uitgebracht op naam van [bouwer] , maar vast staat dat [gedaagde 1] c.s. deze zelf voor akkoord heeft ondertekend. [bouwer] heeft daarna aan [eiseres] per e-mail bevestigd dat de klant akkoord was met de offerte. Hieruit moet worden afgeleid dat een rechtstreekse overeenkomst tussen [gedaagde 1] c.s. en [eiseres] tot stand is gekomen.
6.6.
Dat sprake zou zijn van een overeenkomst van onderaanneming tussen [bouwer] en [eiseres] als bedoeld in artikel 7:751 BW blijkt bovendien nergens uit. Gesteld noch gebleken is dat er een overeenkomst tussen [eiseres] en [bouwer] bestond of dat [eiseres] verantwoording aan [bouwer] diende af te leggen. Dat het contact tussen [gedaagde 1] c.s. en [eiseres] via [bouwer] tot stand is gekomen en dat de contacten tussen [gedaagde 1] c.s. en [eiseres] ook via [bouwer] liepen, doet aan het voorgaande niet af. [bouwer] lijkt immers degene te zijn geweest die de werkzaamheden van de verschillende ingeschakelde partijen enigszins coördineerde. Daar komt bij dat [gedaagde 1] c.s. beschikte over de contactgegevens van [eiseres] en dat zij begin februari 2019 over en weer ook rechtstreeks met elkaar contact hadden. Weliswaar verwees [gedaagde 1] c.s. [eiseres] naar [bouwer] na ontvangst van de eindfacturen, maar uit de brief van 5 juli 2019 aan [eiseres] en haar stellingen in deze procedure volgt ook dat zij [eiseres] en niet [bouwer] , verantwoordelijk houdt voor de volgens haar niet of niet op deugdelijke wijze uitgevoerde werkzaamheden. In geval van een overeenkomst van onderaanneming zoals bedoeld in artikel 7:751 BW blijft de hoofdaannemer aansprakelijk voor de deugdelijke nakoming van de overeenkomst wanneer werkzaamheden uitgevoerd zijn of hadden moeten worden uitgevoerd door derden die hij heeft ingehuurd. Wanneer sprake was geweest van een overeenkomst van onderaanneming had het dan ook voor de hand had gelegen dat [gedaagde 1] c.s. [bouwer] aansprakelijk had gesteld voor het niet (goed) uitvoeren van de werkzaamheden door [eiseres] . Ten slotte heeft [gedaagde 1] c.s. alle facturen rechtstreeks aan [eiseres] betaald.
De conclusie is dan ook dat van onderaanneming geen sprake was en dat [gedaagde 1] c.s. als opdrachtgever van [eiseres] moet worden aangemerkt.
Meerwerk
6.7.
De volgende vraag is of [eiseres] meerwerk aan [gedaagde 1] c.s. in rekening mocht brengen. [gedaagde 1] c.s. betwist dat en voert aan dat voor zover [eiseres] vóór het uitbrengen van de offerte al op de hoogte was van het meerwerk, hij heeft bevestigd dat dit binnen de offerte was opgenomen. Daarnaast heeft [gedaagde 1] c.s. geen opdracht voor het meerwerk gegeven en voor zover zij dit wel heeft gedaan, heeft zij expliciet gevraagd naar de kosten daarvan, waarop [eiseres] heeft aangegeven dat die kosten verwaarloosbaar zouden zijn. Ten slotte zijn diverse zaken van het werk niet uitgevoerd en is minderwerk niet verrekend, aldus [gedaagde 1] c.s.. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde 1] mondeling meerwerkopdrachten gegeven voor zijn woning en [bouwer] mondeling namens [gedaagde 2] voor haar woning. [gedaagde 1] c.s. heeft op haar beurt ontkend dat [gedaagde 1] mondeling meerwerk opdrachten heeft verstrekt en heeft gesteld dat [bouwer] niet bevoegd was om namens [gedaagde 2] meerwerk opdrachten te geven. Indien van meerwerkopdrachten sprake zou zijn geweest, had [eiseres] volgens [gedaagde 1] c.s. een aanvullende offerte dienen uit te brengen. Dit heeft [eiseres] niet gedaan en ook heeft hij geen melding gemaakt of extra bedragen genoemd, aldus [gedaagde 1] c.s..
6.8.
Volgens artikel 13 lid 2 van de op de offerte van toepassing verklaarde ‘Algemene leveringsvoorwaarden Installerende bedrijven ALIB 2007’, is [eiseres] niet verplicht een wijziging uit te voeren als deze niet schriftelijk is opgedragen. Op grond van artikel 13 lid 3 van voormelde voorwaarden dient hij in geval van meerwerk een schriftelijke prijsaanbieding te sturen. Volgens artikel 13 lid 8 laat het ontbreken van een schriftelijke opdracht met betrekking tot het meerwerk, de aanspraken van [eiseres] op betaling onverlet. Het ligt bij gebreke van een schriftelijke toestemming voor meerwerk, echter wel op de weg van [eiseres] om zijn stelling dat [gedaagde 1] c.s. mondeling toestemming hebben gegeven, voldoende te onderbouwen. Zijn enkele verwijzing naar de met de eindfacturen meegestuurde offerte waarop hij het meerwerk in overleg met [bouwer] in het [aanduiding 1] heeft toegevoegd, is in dat verband, mede gelet op het verweer van [gedaagde 1] c.s., onvoldoende. Er moet dan ook vanuit worden gegaan dat [gedaagde 1] c.s. geen toestemming voor het meerwerk heeft verleend.
6.9.
[eiseres] heeft evenmin voldoende onderbouwd dat hij [gedaagde 1] c.s. tijdig heeft gewaarschuwd voor de aan het meerwerk verbonden extra kosten als bedoeld in art. 7:755 BW. Nu uit de stukken en het door partijen over en weer gestelde niet blijkt van een deskundige directievoering door [bouwer] , kan ook niet worden gesteld dat [gedaagde 1] c.s. dusdanig deskundig was dat [gedaagde 1] c.s. de noodzaak van de prijsverhogende effecten uit zichzelf had moeten begrijpen, althans kan niet worden gesteld dat [gedaagde 1] c.s. een reëel inzicht heeft gehad in de omvang van de concreet te verwachten meerkosten.
Dat leidt tot de conclusie dat [eiseres] zijn waarschuwingsplicht heeft geschonden en dat de vordering van [eiseres] , voor zover deze op de vergoeding van het meerwerk ziet, alleen daarom al voor afwijzing gereed ligt.
de tegenvordering
6.10.
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat zij [eiseres] (via [bouwer] ) heeft gewezen op de vermeende gebreken en dat [eiseres] diverse malen in de gelegenheid is gesteld om tekortkomingen te herstellen, maar dat deze niet, niet volledig of met gevolgschade zijn uitgevoerd. [eiseres] is hierdoor in verzuim komen te verkeren. [gedaagde 1] c.s. lijdt daardoor schade, omdat zij de herstelwerkzaamheden door een derde heeft c.q. zal moeten laten uitvoeren, welke schade voor rekening van [eiseres] komt, aldus [gedaagde 1] c.s..
6.11.
Deze vordering kan niet slagen. Niet is gebleken dat [gedaagde 1] c.s. een ingebrekestelling aan [eiseres] heeft verstuurd voor de (vermeende) gebreken waarvan zij de herstelkosten vordert, waarbij [eiseres] een termijn is gegeven om de gebreken te herstellen. Dit is een noodzakelijke voorwaarde voor toekenning van schadevergoeding wegens wanprestatie. De e-mail van [gedaagde 1] c.s. van 19 mei 2019 aan [eiseres] met verwijzing naar [bouwer] als reactie op de eindfacturen, kan in elk geval niet als een ingebrekestelling worden beschouwd. De brief van [gedaagde 1] c.s. van 5 juli 2019 (waarvan [eiseres] heeft ontkend dat die hem heeft bereikt), bevat wel een opsomming van alle gebreken en een aansprakelijkstelling, maar [gedaagde 1] c.s. heeft [eiseres] daarin niet (meer) in de gelegenheid gesteld om deze gebreken te herstellen. Uit overgelegde facturen van [derde] Eletrotechniek blijkt voorts dat [gedaagde 1] c.s. een deel van de vermeende gebreken al in mei en juli 2019 door een derde heeft laten herstellen. Daarbij is van belang dat gesteld noch gebleken is dat eventuele gebreken niet meer door [eiseres] konden worden hersteld. Daarnaast heeft [eiseres] gesteld dat de herstelwerkzaamheden onder meer zijn veroorzaakt doordat stukadoor- en schilderwerkzaamheden zijn overgedaan, wat weer is betwist door [gedaagde 1] c.s.. Ook heeft [eiseres] gesteld dat hij geen kans heeft gekregen om voor oplevering zorg te dragen c.q. herstelwerkzaamheden uit te voeren (voor zover die er waren), omdat [gedaagde 1] c.s. niemand meer toeliet en [bouwer] voor hem onbereikbaar was. Nu niet is gebleken dat [eiseres] – na op 5 juli 2019 in gebreke te zijn gesteld – de gelegenheid heeft gekregen gebreken te herstellen, is van verzuim aan de zijde van [eiseres] geen sprake. De vordering van [gedaagde 1] c.s. ligt daarom voor afwijzing gereed. Aan de vraag of en in hoeverre [eiseres] naar behoren heeft gepresteerd komt de kantonrechter niet toe.
Laatste (aanneem)termijn
6.12.
Voor wat betreft de gefactureerde laatste termijn van 20% van de aanneemsom, dient de vraag beantwoord te worden of [gedaagde 1] c.s. deze is verschuldigd. In de offerte zijn de volgende betalingsvoorwaarden opgenomen:
40% voor aanvang werkzaamheden
30% halverwege de werkzaamheden
20% einde werkzaamheden
10% bij oplevering.”
6.13.
In tegenstelling tot de offerte is bij de tweede factuur 20% in plaats van 30% gefactureerd, zodat de laatste factuur ‘bij oplevering’ 20% in plaats van 10% van de aanneemsom betreft.
6.14.
Niet is vast komen te staan dat sprake is geweest van een voltooide oplevering. Echter dat deze niet alsnog heeft kunnen plaatsvinden, is [eiseres] niet aan te rekenen nu niet is gebleken dat hij - na in gebreke te zijn gesteld - in de gelegenheid is gesteld om gebreken te herstellen. Om te kunnen beoordelen of [gedaagde 1] c.s. de laatste 20% verschuldigd is, dient gekeken te worden naar de stand van het werk op het moment dat [eiseres] de eindfacturen heeft gestuurd. Aan de vraag of dit werk ook naar behoren (deugdelijk) gereed is gekomen, komt de kantonrechter niet toe nu er geen sprake is van verzuim van de zijde van [eiseres] zoals hiervoor in r.o. 6.11 is overwogen.
6.15.
Uit bijlage A 3/3 en bijlage C 3/3 bij de brief van 5 juli 2019 van [gedaagde 1] c.s. blijkt dat - voor zover niet door [eiseres] betwist - de volgende onderdelen van de offerte niet zijn uitgevoerd:
Voor wat betreft [gedaagde 1] :
  • “Afdekmaterialen niet geleverd € 100,10”
  • “Plaatsen 1 optische rookmelder entree” Rookmelder niet geleverd, elektra niet aangelegd”
Voor wat betreft woning [gedaagde 2] :
- “
“Plaatsen 2 optische rookmelders (1x 1e verdieping en 1x 2e verdieping)
1e verdieping rookmelder niet geleverd, elektra niet aangelegd
2e verdieping rokmelder niet geleverd, elektra wel aangelegd Factuur [derde]”
6.16.
[gedaagde 1] c.s. heeft tevens gesteld dat is overeengekomen dat dimmerschakelaars in plaats van gewone schakelaars in de woningen zouden worden geplaatst. Nu dit echter niet uit de offerte blijkt en [eiseres] deze stelling heeft betwist, kan niet worden vastgesteld dat het werk voor wat dit onderdeel betreft, niet is uitgevoerd.
6.17.
Voor de overige onderdelen van de offerte is niet gesteld of gebleken dat deze niet zijn uitgevoerd. Daarmee staat vast dat het overeengekomen werk op het moment van opmaken van de eindfacturen, was uitgevoerd met uitzondering van het leveren en plaatsen van voormelde afdekmaterialen en 3 optische rookmelders en de aanleg van elektra ten behoeve van 2 van de 3 rookmelders. [gedaagde 1] c.s. is dus de laatste 20% van de aanneemsom verschuldigd waarop de kosten van deze niet uitgevoerde werkzaamheden in mindering worden gebracht.
6.18.
Uit de offerte noch uit de factuur van [derde] valt af te leiden welk deel van de aanneemsom kan worden toegerekend aan het leveren en plaatsen van de optische rookmelders. In Bijlage B 1/1 bij de brief van 5 juli 2019 is een kostprijs van € 50,00 per optische rookmelder opgenomen. Nu niet is aangetoond wat de kosten van het plaatsen van de rookmelders en aanleg van elektra zijn, zal worden uitgegaan van een schatting van 1,0 arbeidsuur ad € 40,00 ex btw/uur voor plaatsing van een rookmelder en 1,5 arbeidsuur ad € 40,00 ex btw/uur voor de aanleg van de elektra voor een rookmelder.
6.19.
Derhalve zal op de laatste termijn van 20% voor [gedaagde 1] een bedrag van € 250,10 ex btw (€ 100,10 (afdekmaterialen) + € 50,00 + € 100,00) in mindering worden gebracht, zodat [gedaagde 1] nog een bedrag van € 449,90 ex btw c.q. € 544,37 incl. btw aan [eiseres] verschuldigd is.
Voorts zal op de laatste termijn van 20% voor woning [gedaagde 2] een bedrag van € 240,00 ex btw (€ 100,00 + € 140,00) in mindering worden gebracht, zodat [gedaagde 2] nog een bedrag van € 660,00 ex btw c.q. € 798,60 incl. btw aan [eiseres] verschuldigd is.
6.20.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] gedeeltelijk zal toewijzen voor wat betreft voormelde resterende bedragen van de laatste 20% van de aanneemsom.
6.21.
De gevorderde op de eindfacturen vermelde buitengerechtelijk incassokosten zullen slechts worden toegewezen voor zover die zien op de toegewezen resterende bedragen van de laatste 20% van de aanneemsom, zodat voor wat betreft de vordering op [gedaagde 1] € 81,66 en voor wat betreft de vordering op [gedaagde 2] € 119,79 aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd is.
6.22.
De gevorderde op de eindfacturen vermelde rente zal slechts worden toegewezen voor zover die ziet op de toegewezen resterende bedragen en buitengerechtelijke incassokosten, zodat voor wat betreft de vordering op [gedaagde 1] € 6,51 en voor wat betreft [gedaagde 2] € 9,70 aan rente tot 12 december 2019 verschuldigd is.
6.23.
De gevorderde wettelijk rente zal worden toegewezen vanaf 12 december 2019.
6.24.
De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] voor het overige afwijzen.
6.25.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
de tegenvordering
6.26.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde 1] c.s. zal afwijzen.
6.27.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1] c.s., omdat zij ongelijk krijgt.

7.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
7.1.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres] van € 544,37 incl. btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.2.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiseres] van € 798,60 incl. btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres] van € 81,66 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.4.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiseres] van € 119,79 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 december 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
7.5.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres] van € 6,51 aan rente tot 12 december 2019;
7.6.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiseres] van € 9,70 aan rente tot 12 december 2019;
7.7.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
7.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
7.9.
wijst de vordering voor het overige af.
de tegenvordering
7.10.
wijst de vordering af;
7.11.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiseres] ambtshalve door de kantonrechter worden vastgesteld op een bedrag van nihil nu [eiseres] geen zitting heeft moeten bijwonen en [eiseres] overigens ook geen verletkosten heeft opgegeven als bedoeld in art. 238 Rv.
7.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door J.J. Dijk en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter