Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[verweerder] ,
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de verzoeker op 10 maart 2020 een verzoek ingediend om een opzegging/ontslag op staande voet te vernietigen. De verzoeker, die sinds 2015/2016 voor de coöperatie [verweerder] werkzaam was, heeft zijn verzoek onderbouwd met de stelling dat hij recht heeft op salarisbetaling en bijbehorende salarisspecificaties, aangezien de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig zou zijn beëindigd. De coöperatie [verweerder] heeft echter betwist dat er sprake was van een opzegging of ontslag op staande voet en heeft aangevoerd dat de verzoeker zelf zonder communicatie is vertrokken.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker geen belang heeft bij zijn verzoek, omdat de uitkeringsaanvraag bij het UWV nog in behandeling is en het niet zeker is of deze zal worden afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat een beschikking tussen de verzoeker en de coöperatie geen kracht van gewijsde heeft in het geschil tussen de verzoeker en het UWV. Daarom is het verzoek tot vernietiging van het ontslag afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat er een opzegging of ontslag op staande voet heeft plaatsgevonden.
De kantonrechter heeft de verzoeker ook veroordeeld in de proceskosten van de coöperatie, die op nihil zijn vastgesteld, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan door D.P. Ruitinga, kantonrechter, en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.