ECLI:NL:RBNHO:2020:10646

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
8379878 AO VERZ 20-41
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van ontslag op staande voet en betaling van achterstallig salaris in faillissementssituatie

In deze zaak heeft de verzoeker op 10 maart 2020 een verzoek ingediend om een opzegging/ontslag op staande voet te vernietigen. De verzoeker, die sinds 2015/2016 voor de coöperatie [verweerder] werkzaam was, heeft zijn verzoek onderbouwd met de stelling dat hij recht heeft op salarisbetaling en bijbehorende salarisspecificaties, aangezien de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig zou zijn beëindigd. De coöperatie [verweerder] heeft echter betwist dat er sprake was van een opzegging of ontslag op staande voet en heeft aangevoerd dat de verzoeker zelf zonder communicatie is vertrokken.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker geen belang heeft bij zijn verzoek, omdat de uitkeringsaanvraag bij het UWV nog in behandeling is en het niet zeker is of deze zal worden afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat een beschikking tussen de verzoeker en de coöperatie geen kracht van gewijsde heeft in het geschil tussen de verzoeker en het UWV. Daarom is het verzoek tot vernietiging van het ontslag afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat er een opzegging of ontslag op staande voet heeft plaatsgevonden.

De kantonrechter heeft de verzoeker ook veroordeeld in de proceskosten van de coöperatie, die op nihil zijn vastgesteld, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan door D.P. Ruitinga, kantonrechter, en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8379878 AO VERZ 20-41
Uitspraakdatum: 22 september 2020
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde: mr. R. Grijpstra
tegen
de coöperatie
[verweerder] ,
gevestigd te [plaats]
verwerende partij
hierna te noemen: [verweerder]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft op 10 maart 2020 een verzoek gedaan om een gegeven opzegging / ontslag op staande voet te vernietigen. Bij e-mail van 11 augustus 2020 heeft [verweerder] een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 25 augustus 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. [verweerder] is op deze zitting niet verschenen. [verzoeker] heeft zijn standpunt toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] richt zich op het ontwikkelen en bouwen van ecologische woningen. [verweerder] is opgericht door [oprichter] (hierna [oprichter] ). [oprichter] is in augustus 2019 overleden. [medewerker coöperatie] (hierna [medewerker coöperatie] ) is de partner van [oprichter] . [medewerker coöperatie] is vanaf 2017 bij [verweerder] werkzaam als algemeen medewerker en is op 1 januari 2019 toegetreden tot het bestuur van [verweerder] .
2.2.
[verzoeker] , geboren [in 1985] , heeft vanaf 2015/2016 voor [verweerder] werkzaamheden verricht.
2.3.
Tussen [verzoeker] en [verweerder] is een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten, met ingangsdatum 1 december 2018, waarin [verzoeker] is aangesteld in de functie van medewerker algemeen voor een bruto maandsalaris van € 2.126,67 exclusief 8% vakantietoeslag bij een contractomvang van 40 uur per week. In de arbeidsovereenkomst is vermeld dat deze op 3 december 2018 door partijen is ondertekend.
2.4.
[verzoeker] heeft tot en met 15 november 2019 voor [verweerder] arbeid verricht.
2.5.
Bij brief van 9 maart 2020 heeft (de gemachtigde van) [verzoeker] [verweerder] verzocht om betaling van het salaris van [verzoeker] vanaf 1 april 2019 vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Daarbij heeft [verzoeker] zich in deze brief beschikbaar gehouden voor werkzaamheden. [verweerder] heeft aan deze verzoeken geen gehoor gegeven.
2.6.
Bij vonnis in kort geding van 27 mei 2020 van de kantonrechter Haarlem is [verweerder] uit hoofde van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst onder andere veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van het loon over de periode 1 oktober 2019 tot en met 15 november 2019 en vanaf 9 maart 2020 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze is geëindigd en tot aanmelding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] bij de belastingdienst en het UWV.
2.7.
Op 9 juni 2020 is het faillissement uitgesproken van [verweerder] door de rechtbank te Haarlem met benoeming van mr. I. Grijpma tot curator.
2.8.
Bij brief van 3 juli 2020 heeft de curator aan de kantonrechter laten weten dat de curator niet zal verschijnen voor het geval [verzoeker] de procedure ex artikel 28 lid 1 Fw wil schorsen om de curator in het geding op te roepen.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) de door verweerder op enig moment gegeven opzegging / ontslag op staande voet te vernietigen;
b) over de periode l april 2019 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, althans tot een in goede justitie billijk geacht moment, aan verzoeker te betalen het rechtens verschuldigde (voorschot op) salaris van € 2.126,67 bruto per maand, verschuldigd als achterstallig salaris exclusief 8 procent vakantietoeslag, althans een in goede justitie billijk geacht bedrag;
c) op basis van de inhoud van het lichaam van het verzoekschrift aan verzoeker te betalen het bedrag van € 552,72 bruto, verschuldigd als vakantiegeld, althans een in goede justitie billijk geacht bedrag, en wel over de periode 1 december 2018 tot 1 juni 2019, te weten € 1.020,80 bruto;
d) vermeerderd met de betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7: 625 BW over het onder sub b tot en met c verzochte voor zover de betalingen achterstallig zijn en met inachtname van de door de wet gegeven berekening daarvan en met een maximum van 50%;
e) tot betaling aan verzoeker van de wettelijke rente over de voorgaande verzoeken te rekenen vanaf 1 oktober 2019 over het eerder verzochte met dien verstande dat deze wettelijke rente steeds verschuldigd is vanaf het moment dat de betalingen hadden moeten zijn geschied c.q. voor zover het de toekomst betreft, moeten worden gedaan;
f) om gelijktijdig met de verrichte en te verrichten betalingen aan [verzoeker] deugdelijke bruto­ nettospecificaties te verstrekken over de periode 1 januari 2016, althans een in goede justitie billijk geacht moment, totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, althans een in goede justitie billijk geacht moment, op straffe van een dwangsom van € 100,--, verschuldigd aan [verzoeker] , voor elke keer dat die specificaties(s) ontbreken;
alles met (hoofdelijke) veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure,
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoeken het volgende – samengevat – ten grondslag.
[verweerder] is sinds 1 april 2019 gestopt met het betalen van salaris. [verzoeker] heeft desalniettemin doorgewerkt na 1 april 2019. Ongeveer anderhalve maand voor indiening van het verzoekschrift op 10 maart 2020, kreeg [verzoeker] van [medewerker coöperatie] te horen dat het bedrijf failliet was en dat hij niet meer werkzaam was. [verzoeker] verzoekt het omstreeks december 2019/januari 2020, althans een datum in goede justitie te bepalen, per enig moment gegeven ontslag te vernietigen omdat het een geldige dringende reden ontbeert. Nu de arbeidsovereenkomst niet (rechtsgeldig) is geëindigd, heeft [verzoeker] recht op salarisbetaling en bijbehorende salarisspecificaties totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Omdat het salaris niet tijdig is betaald, hetgeen volledig aan [verweerder] te wijten is, verzoekt [verzoeker] tevens betaling van de wettelijke verhoging en rente.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Daartoe is – samengevat – het volgende aangevoerd.
4.2.
[verzoeker] heeft in oktober en november 2019 nog werkzaamheden verricht en hij heeft nog salaris ontvangen tot oktober 2019. Op 16 november 2019 kreeg [medewerker coöperatie] een telefoontje dat [verzoeker] zijn spullen had gepakt en ‘met de noorderzon vertrokken’ was. [verzoeker] was telefonisch niet meer te bereiken. De volgende dag heeft [verzoeker] met een vriend van [medewerker coöperatie] contact opgenomen met daarin de vermelding dat hij zijn eigen keuzes wilde maken en niet meer in een ‘gouden kooi’ wilde leven. [medewerker coöperatie] heeft daaruit geconcludeerd dat [verzoeker] niet meer met hem wilde samenwerken/wonen. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst is de enige optie voor [verweerder] , mede gezien de omstandigheid dat [verzoeker] zelf zonder enige communicatie vertrokken is. De beschikbaarstelling van [verzoeker] kan na vijf maanden afwezigheid niet serieus genomen worden. [verweerder] is gestopt met zijn activiteiten en is failliet.

5.De beoordeling

5.1.
De verzoeken onder b) tot en met g) van het petitum zijn verifieerbare vorderingen, als bedoeld in artikel 26 Faillissementswet (Fw). Voornoemd artikel bepaalt dat deze vorderingen op geen andere wijze kunnen worden ingesteld dan door indiening ter verificatie (in het faillissement). De procedure voor wat betreft de verzoeken b) t/m g) is dan ook geschorst op grond van artikel 29 Fw. De kantonrechter zal, zoals reeds bij brief van 22 juni 2020 aan partijen kenbaar is gemaakt, daarom alleen het verzoek onder a) beoordelen.
5.2.
Het gaat in deze zaak thans dan nog om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd door een op enig moment door [verweerder] gegeven ontslag (op staande voet)/gedane opzegging.
5.3.
De kantonrechter maakt uit de ter zitting door mr. Grijpstra gegeven toelichting op, dat het belang van [verzoeker] bij zijn verzoek onder a) uitsluitend is gelegen in het bij UWV veiligstellen van zijn uitkeringsrechten op grond van de Loongarantieregeling bij faillissement. Mr. Grijpstra gaf ter zitting desgevraagd aan niet te weten of het kort geding vonnis (weergegeven onder 2.6. hiervoor), waarin het bestaan van een arbeidsovereenkomst en bijbehorende loonaanspraken wordt aangenomen, daarvoor voldoende is. De uitkeringsaanvraag voor de loongarantieregeling is nog bij UWV in behandeling, maar [verzoeker] wil voorkomen dat UWV hem voor de voeten werpt dat de arbeidsovereenkomst op enig moment (door opzegging/ontslag door [verweerder] ) is geëindigd, aldus mr. Grijpstra.
5.4.
De kantonrechter vat dit op als een voorwaardelijk verzoek tot een verklaring voor recht, inhoudende dat – voor het geval op enig moment zou komen vast te staan dat sprake is geweest van een (mondeling gegeven) ontslag op staande voet of opzegging – dit onterecht is geweest.
5.5.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] geen belang heeft bij dit verzoek. Allereerst is het verzoek prematuur; de uitkeringsaanvraag is immers nog bij UWV in behandeling en niet zeker/duidelijk is of UWV de gevraagde uitkering gaat afwijzen. Mocht UWV beslissen de uitkering uit hoofde van de Loongarantieregeling te weigeren (of gedane uitkeringen terug te vorderen) op grond van de stelling dat er geen recht op uitkering bestaat omdat er door opzegging of ontslag op staande voet geen arbeidsovereenkomst meer bestond tussen [verzoeker] en [verweerder] , dan betreft dat een geschil tussen [verzoeker] en UWV (over uitkeringsrechten van [verzoeker] jegens UWV) waar de civiele rechter buiten staat. [verzoeker] moet in dat geval bij UWV bezwaar maken tegen het besluit tot weigering van de uitkering. Een beschikking tussen [verzoeker] en [verweerder] , dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door een (mogelijk) op enig moment gegeven ontslag, heeft geen kracht van gewijsde in het geschil tussen UWV en [verzoeker] . UWV is (immers) geen partij in deze (civielrechtelijke) procedure en UWV is dan ook niet te binden met een beschikking door de kantonrechter in de onderhavige procedure. UWV zal in dat geval een zelfstandig oordeel vellen over de vraag of er nog een arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerder] bestaat. Indien [verzoeker] zich in dat oordeel niet kan vinden, zal hij dit moeten aanvechten via de bestuursrechtelijke rechtsgang.
5.6.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt – gelet op het voorgaande - niet in te zien dat [verzoeker] rechtens belang heeft bij zijn verzoek tot (voorwaardelijke) vernietiging van het gegeven ontslag/opzegging.
5.7.
Voor zover het verzoek moet worden opgevat als een onvoorwaardelijk verzoek tot vernietiging, geldt dat het evenmin toewijsbaar is. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [verweerder] van de stelling dat de arbeidsovereenkomst door haar is opgezegd / ontslag op staande voet is verleend, lag het op de weg van [verzoeker] om zijn stellingen nader te onderbouwen en bewijzen. Dat heeft hij niet althans onvoldoende gedaan. Desgevraagd heeft [verzoeker] ter zitting verklaard dat de mededeling van [medewerker coöperatie] die (mogelijk) als een opzegging/ontslag op staande voet moet worden opgevat, niet op schrift is gesteld en dat niet meer te verifiëren is wanneer die mededeling is gedaan. De enkele omstandigheid dat [verweerder] op enig moment gestopt is salaris te betalen, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van een opzegging of ontslag op staande voet.
5.8.
Nu niet is komen vast te staan dat een opzegging is gedaan / ontslag op staande voet is verleend, kan het verzoek tot vernietiging daarvan niet worden toegewezen. Het verzoek onder a) van het petitum zal daarom worden afgewezen.
5.9.
Omdat [verzoeker] in het ongelijk wordt gesteld, wordt [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van [verweerder] met dien verstande dat deze gelet op de omstandigheden worden bepaald op nihil].

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart [verzoeker] ingevolge artikel 29 Fw niet-ontvankelijk in zijn verzoeken onder b) tot en met g) van het petitum;
6.2.
wijst het verzoek onder a) van het petitum, om de door [verweerder] op enig moment gegeven opzegging / ontslag op staande voet te vernietigen, af;
6.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] vaststelt op nihil;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door D.P. Ruitinga, kantonrechter en op bovengenoemde in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter