Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z] , eiser
de heffingsambtenaar van Cocensus, verweerder.
Procesverloop
- [A] € 299.000
- [B] € 199.000
- [C] € 199.000
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van drie woningen. Eiser, wonende te [Z], heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van Cocensus, die de WOZ-waarden voor het kalenderjaar 2019 had vastgesteld. De waardepeildatum was 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had de waarde van de woningen vastgesteld op € 299.000 voor woning [A], € 199.000 voor woning [B] en € 199.000 voor woning [C]. Eiser betwistte deze waarden en stelde dat ze te hoog waren vastgesteld.
Tijdens de zitting op 16 november 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door [D], terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door mr. [E]. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen. Eiser voerde aan dat de waarde van de woningen lager zou moeten zijn, terwijl de heffingsambtenaar stelde dat de waarden correct waren vastgesteld op basis van vergelijkingsobjecten.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarden en dat de verschillen tussen de woningen en de vergelijkingsobjecten adequaat waren meegenomen. De rechtbank volgde eiser niet in zijn stellingen en concludeerde dat de WOZ-waarden niet te hoog waren vastgesteld. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.