ECLI:NL:RBNHO:2020:10635
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de vastgestelde aanslag onroerende-zaakbelastingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [A] te [Z]. De eiser, [X], heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van Cocensus, die de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2019 heeft vastgesteld op € 468.000. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning, die hij en zijn echtgenote op 29 december 2017 voor € 482.000 hebben gekocht, een lagere waarde van € 441.000 zou moeten hebben. Eiser voert aan dat de vraagprijs van de woning € 459.000 was, inclusief € 30.000 voor roerende zaken, en dat de peildatum voor de waarde 6 maart 2018 zou moeten zijn. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde en de aanslag gehandhaafd, waarna eiser in beroep ging.
Tijdens de zitting op 16 november 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl de gemachtigde van verweerder, [B], de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank overweegt dat de waarde van een onroerende zaak in principe wordt bepaald op basis van de prijs die een meestbiedende koper zou willen betalen, tenzij de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de koopsom niet de waarde in het economische verkeer weergeeft. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat de door hem betaalde prijs van € 482.000 niet representatief is voor de waarde van de woning. De rechtbank oordeelt dat de vastgestelde waarde van € 468.000 voldoende is onderbouwd en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.