ECLI:NL:RBNHO:2020:10632

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
8562377 CV EXPL 20-2492
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van verzekeringstussenpersoon voor weigering uitkering onder arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak heeft Poorter Management & Investment B.V. (hierna: Poorter) een vordering ingesteld tegen Univé Noord-Holland Advies B.V. (hierna: Univé) wegens aansprakelijkheid als verzekeringstussenpersoon. Poorter had een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten voor haar werkneemster, mw. [XX], bij Goudse Schadeverzekeringen N.V. Univé trad op als tussenpersoon bij deze verzekering. Na de melding van arbeidsongeschiktheid door mw. [XX] aan Goudse, staakte Goudse de uitkering omdat zij ontdekte dat mw. [XX] de partner was van de indirecte DGA van Poorter, wat niet correct was aangegeven in de aanvraag. Poorter vorderde een schadevergoeding van EUR 25.000,- van Univé, stellende dat Univé onrechtmatig had gehandeld door de partnervraag niet aan haar te stellen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Univé de partnervraag niet heeft gesteld en dat Poorter niet heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden door deze omissie. De rechter oordeelde dat Poorter onvoldoende bewijs heeft geleverd van het bestaan van een dienstverband met mw. [XX] en de gestelde arbeidsongeschiktheid. De vordering van Poorter werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 23 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8562377 CV EXPL 20-2492
Uitspraakdatum: 23 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Poorter Management & Investment B.V.
gevestigd te Zaandam
eiseres, verweerster in het incident
verder te noemen: Poorter
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder K.W.A. van der Meer
tegen
Univé Noord-Holland Advies B.V.
gevestigd te Heerhugowaard
gedaagde, eiseres in het incident
verder te noemen: Univé
gemachtigde: mr. S. de Zwart

1.Het verdere procesverloop

Na het tussenvonnis van 7 oktober 2020 heeft Poorter het procesdossier in de zaak met nummer 8031711 CV EXPL 19-4223 in het geding gebracht, waarna Univé een akte heeft genomen en Poorter bij akte heeft geantwoord. Vervolgens is datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Poorter heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de verzekering) gesloten ten behoeve van haar werkneemster mw. [XX] (hierna: [XX] ) bij Goudse Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Goudse) met ingang van 7 maart 2019.
2.2.
Univé is bij de aanvraag en de totstandkoming van de verzekering opgetreden als tussenpersoon.
2.3.
Op 8 april 2019 is [XX] arbeidsongeschikt gemeld bij Goudse door Poorter.
2.4.
Goudse heeft vanaf juni 2019 de uitkering uit hoofde van de verzekering wegens arbeidsongeschiktheid van [XX] gestaakt, om reden dat Goudse gebleken was dat zij partner was van de (indirect) DGA van Poorter.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van de kantonrechter te Den Haag, zittingsplaats Gouda, is de door Poorter gevorderde voorziening tot doorbetaling van de verzekeringsuitkering afgewezen, omdat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter [XX] als partner van de DGA of eigenaar in de zin van de polis dient te worden aangemerkt en een vraag daarover in het aanvraagformulier onjuist is beantwoord.

3.De vordering

3.1.
Poorter vordert – samengevat – Univé te veroordelen tot betaling van EUR 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van dagvaarding tot die van volledige betaling, kosten rechtens. Subsidiair vordert Poorter vergoeding van de door haar aan Goudse betaalde premie.
3.2.
Poorter legt aan haar vordering ten grondslag dat Univé bij de aanvraag van de verzekering bij Goudse een van de slotvragen – of geen werknemer partner of familie is van de DGA of eigenaar – op eigen initiatief met “nee” heeft beantwoord, zonder die vraag aan Poorter te stellen. Goudse heeft, nadat zij begonnen was om onder de verzekering betalingen te doen in verband met de arbeidsongeschiktheid van [XX] , die betalingen gestaakt toen zij [XX] aanmerkte als partner van de indirect bestuurder van Poorter en Poorter betichtte van het verstrekken van onjuiste informatie bij het aangaan van de verzekering. Daardoor heeft Poorter schade geleden.

4.De beoordeling

4.1.
Univé heeft aangevoerd dat zij bij de bemiddeling ten behoeve van de verzekering van Poorter bij Goudse de door Goudse opgestelde slotvragen heeft gesteld, maar dat de partnervraag niet een van de vragen was die Goudse stelde. Die vraag is dus niet gesteld aan Poorter en behoefde ook niet te worden gesteld. Als de partnervraag gesteld was, zou Poorter die overigens negatief hebben beantwoord, blijkens zijn verweer in het kort geding tussen Poorter en Goudse, waarin de relatie tussen [XX] en de (indirect) DGA van Poorter niet werd betwist, maar werd betoogd dat dit geen partnerschap opleverde. Verder betwist Univé dat [XX] in dienst is geweest van Poorter. Volgens Univé is sprake van een gefingeerd dienstverband. Univé wijst daarbij op de omstandigheid dat [XX] in dienst is getreden bij Poorter op het moment dat de verzekering is aangegaan, dat zij na de minimum duur om aanspraak te kunnen maken op uitkering onder de verzekering arbeidsongeschikt is geraakt en dat onbekend is gebleven welke concrete werkzaamheden [XX] bij Poorter heeft verricht. Voorts blijkt uit het LinkedIn profiel van [XX] niet dat zij bij Poorter werkzaam is. Univé heeft verder aangevoerd dat Poorter volgens de inschrijving bij de KvK acht werknemers heeft en dat niet valt te begrijpen dat dan slechts voor een werknemer een arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt afgesloten. Ook de schade is door Univé betwist. Tot slot heeft Poorter volgens Univé de algemene mededelingsplicht ex artikel 7:928 BW geschonden, omdat de indirect bestuurder van Poorter zijn relatie met [XX] niet heeft gemeld en evenmin melding heeft gemaakt van zijn eerdere werkzaamheden in de verzekeringsbranche en de intrekking van zijn vergunning door de AFM.
4.2.
In haar laatste akte heeft Univé verder nog aangevoerd naar aanleiding van het door Poorter overgelegde procesdossier, dat ook Goudse twijfelt aan het bestaan van een arbeidsverhouding tussen Poorter en [XX] . Goudse heeft namelijk aangevoerd dat onduidelijk is hoe [XX] leidinggevende kan zijn bij Poorter, terwijl er geen andere werknemers zijn. Verder is onbegrijpelijk dat [XX] op 5 april 2019 bestuurder werd van Multirisk Diensten B.V., welk feit op 8 april 2019 werd ingeschreven, terwijl dat de dag van haar ziekmelding als medewerker van Poorter was.
4.3.
Poorter heeft in reactie op genoemde verweren onderstreept dat Univé erkent dat zij de partnervraag niet heeft gesteld, terwijl uit het door Poorter overgelegde aanvraagformulier voor de verzekering wel blijkt dat Univé de vraag heeft beantwoord. Daarom staat volgens Poorter vast dat Univé jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Poorter heeft echter, ondanks de gemotiveerde betwisting door Univé, niet onderbouwd dat – indien wordt aangenomen dat Univé deze fout heeft gemaakt – zij als gevolg van die fout schade heeft geleden. Het had op de weg van Poorter gelegen om het bestaan van het dienstverband van [XX] met Poorter te onderbouwen, net als de gestelde arbeidsongeschiktheid van [XX] en het verloop daarvan tot aan het herstel, alsmede de omvang van de schade. Nu zij dat niet heeft gedaan, zal de primaire vordering worden afgewezen.
4.4.
Ook de subsidiaire vordering wordt afgewezen. Poorter stelt weliswaar dat zij EUR 1.985,73 aan premie heeft betaald aan Goudse, waarvan geen restitutie zal worden verstrekt als een direct gevolg van het handelen van Univé, maar zij geeft geen inzicht of onderbouwing hiervan. Zo heeft Poorter geen stukken in het geding gebracht waaruit kan volgen dat Goudse de verzekeringsovereenkomst heeft opgezegd en op welke gronden. Uit de processtukken die Poorter heeft overgelegd uit de procedure tussen haar en Goudse volgt bovendien dat bij Goudse sprake was van een vermoeden van het niet nakomen van de mededelingsplicht en niet alleen op het punt van het partnerschap. Deze stukken zijn daarom, mede gelet op de betwisting door Univé, onvoldoende ter onderbouwing van de stellingen van Poorter in deze procedure.
4.5.
De slotsom is dat de vordering wordt afgewezen. Poorter zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, vermeerderd met de daarover gevorderde rente en nakosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Poorter tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Univé tot en met vandaag vaststelt op EUR 720,- aan salaris gemachtigde,
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten ingaande de 15e dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt Poorter tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Univé worden gemaakt vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door M. Flipse en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter