ECLI:NL:RBNHO:2020:10607

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
15.215238.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en verkeersovertredingen door gevaarlijk rijgedrag onder invloed van alcohol en drugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en verkeersovertredingen. De verdachte vertoonde op 2 februari 2019 op de snelweg gevaarlijk rijgedrag door meermalen hard te remmen voor een taxibus, wat leidde tot een aanrijding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de kans op een aanrijding en daarmee op zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder van de taxibus heeft aanvaard. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan onvoorzichtig rijgedrag, waardoor een ander letsel opliep. De verdachte weigerde mee te werken aan een blaastest en bloedonderzoek, terwijl er sterke aanwijzingen waren dat hij onder invloed van alcohol en/of drugs verkeerde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 2 jaar, en een voorwaardelijke hechtenis van 1 week met een proeftijd van 2 jaar. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.215238.19
Uitspraakdatum: 10 december 2020
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [psychiatrische observatiekliniek] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen de raadsman van verdachte, mr. R.M.G. Sussenbach, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te Amsterdam en/of gemeente
Haarlemmermeer, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen met dat opzet, rijdend in een motorvoertuig (Audi A1 voorzien van het
kenteken [kenteken] )
- (op de rijksweg A10) terwijl hij, verdachte op enkele meters, althans op korte
afstand werd gevolgd door een ander motorvoertuig (van voornoemde [benadeelde partij 1] ),
meermalen opzettelijk en/of zonder dat daartoe enige aanleiding bestond,
krachtig/hard zijn motorvoertuig heeft geremd en/of
- (op de rijksweg A4) kort voor het motorvoertuig van die [benadeelde partij 1] in te voegen en/of
te gaan rijden en/of (vervolgens) opzettelijk en/of zonder dat daartoe enige
aanleiding bestond, krachtig/hard zijn motorvoertuig heeft geremd en (op die
rijksweg) volledig tot stilstand heeft gebracht
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te Amsterdam en/of gemeente
Haarlemmermeer [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend
- (op de rijksweg A10) terwijl hij, verdachte op enkele meters, althans op korte
afstand werd gevolgd door een ander motorvoertuig (van voornoemde [benadeelde partij 1] ),
meermalen opzettelijk en/of zonder dat daartoe enige aanleiding bestond,
krachtig/hard zijn motorvoertuig geremd en/of
- (op de rijksweg A4) kort voor het motorvoertuig van die [benadeelde partij 1] ingevoegd en/of
gereden en/of (vervolgens) opzettelijk en/of zonder dat daartoe enige aanleiding
bestond, krachtig/hard zijn motorvoertuig geremd en (op die rijksweg) volledig tot
stilstand gebracht;
2.
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk
geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (Ceintuurbaan Zuid en/of
Herbergierstraat), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij, verdachte wist, dat er onvoldoende profiel op beide voorbanden
aanwezig was,
- heeft gereden met een snelheid die lag boven de ter plaatste maximale
toegestane snelheid van 30 kilometer per uur, in ieder geval met een te hoge
snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of
- na een inhaalsmanouvre de controle over zijn voertuig is verloren en/of
(vervolgens) een stoeprand/middengeleider heeft geraakt en/of (gedeeltelijk) over
die stoeprand/middengeleider is gereden en/of
- geen voorrang heeft verleend op de kruising en/of vervolgens is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen met het motorvoertuig van [benadeelde partij 2] ,
waardoor een ander (genaamd [benadeelde partij 2] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht,
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft
voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of
negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:2.1
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer als
bestuurder van een motorvoertuig (Audi A1 voorzien van het kenteken [kenteken] ),
daarmee rijdende op de weg, Ceintuurbaan Zuid en/of Herbergierstraat,
- terwijl hij, verdachte wist, dat er onvoldoende profiel op beide voorbanden
aanwezig was,
- heeft gereden met een snelheid die lag boven de ter plaatste maximale
toegestane snelheid van 30 kilometer per uur, in ieder geval met een te hoge
snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of
- na een inhaalsmanouvre de controle over zijn voertuig is verloren en/of
(vervolgens) een stoeprand/middengeleider heeft geraakt en/of (gedeeltelijk) over
die stoeprand/middengeleider is gereden en/of
- geen voorrang heeft verleend op de kruising en/of vervolgens is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen met het motorvoertuig van [benadeelde partij 2] ,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
2.2
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk
geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder
van een motorvoertuig (Audi A1 voorzien van het kenteken [kenteken] ) te hebben
gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door
een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een
ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van
genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een
voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven
aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven
aanwijzingen;
3.
hij op of omstreeks 2 februari 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer als
bestuurder van een motorrijtuig (Audi A1 voorzien van het kenteken [kenteken] )
heeft gereden op de weg, Ceintuurbaan Zuid en/of Herbergierstraat, zonder dat
aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van
de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van
motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer en dat verdachte derhalve hiervan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat niet vaststaat dat verdachte heeft gereden. Immers, verdachte was kort voor het ongeval in gezelschap van zijn broer. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen voldoende mate van schuld heeft aan het verkeersongeval. Volgens hem is er op de plaats delict sprake van een zeer onoverzichtelijke verkeerssituatie, was het regenachtig, waardoor het wegdek glad was en wist verdachte niet dat zijn banden onvoldoende profiel hadden. Daarbij heeft de raadsman genoemd dat niet is vast komen te staan dat verdachte onder invloed was van alcohol en dat de snelheid niet is vastgesteld. De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
Bewijsoverweging feit 1 primair
In aanvulling op de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank ten aanzien van het onder
1 primair ten laste gelegde als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte als bestuurder van een personenauto, rijdend op de snelweg waar een maximumsnelheid van 100 km/u gold, kort voor een taxibus is gaan rijden. Vervolgens heeft hij, zonder dat daartoe aanleiding was, meermalen hard geremd. De bestuurder van de taxibus, [benadeelde partij 1] , moest hierdoor hard remmen om een botsing te voorkomen. Even verderop, op een afrit van de snelweg, is verdachte opnieuw voor de taxibus gaan rijden en heeft hij zijn auto midden op de afrit tot stilstand gebracht. [benadeelde partij 1] heeft toen opnieuw hard moeten remmen om een botsing te voorkomen.
Gelet op de aard en uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat er bij verdachte sprake is geweest van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op een aanrijding tussen zijn auto en de taxibus. Ook heeft verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij 1] als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Verdachte is zich van deze reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bewust geweest. Immers, verdachte reed, zo kan worden afgeleid uit de aangifte en de beelden van de dashcam van [benadeelde partij 1] , eerst achter de taxibus en heeft deze vervolgens ingehaald, waarna het hierboven omschreven remmen plaatsvond. Het kan niet anders dan dat verdachte zich op dat moment bewust was van de aanwezigheid van de taxibus achter hem. Daarbij geldt dat iedere weggebruiker weet dat een aanrijding onder deze omstandigheden en met de snelheid waarmee op een snelweg wordt gereden, de reële mogelijkheid in het leven roept dat een ongeval plaatsvindt en de inzittenden van een voertuig zwaar lichamelijk letsel oplopen. Door zich desondanks op de hierboven omschreven manier te gedragen, heeft verdachte de kans daarop bewust aanvaard.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging feit 2 primair
Ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde verwerpt de rechtbank het door de raadsman gevoerde bewijsverweer dat verdachte geen voldoende mate van schuld heeft gehad aan het verkeersongeval. De opsomming van omstandigheden en gedragingen in de bewezenverklaring, waaraan nog kan worden toegevoegd dat verdachte niet over een rijbewijs beschikte, leiden tot het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair,
2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1 primair.
hij op 2 februari 2019 te Amsterdam en gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, rijdend in een motorvoertuig (Audi A1 voorzien van het kenteken [kenteken] )
- (op de rijksweg A10) terwijl hij, verdachte op korte afstand werd gevolgd door een ander motorvoertuig (van voornoemde [benadeelde partij 1] ), meermalen opzettelijk en zonder dat daartoe enige aanleiding bestond, hard zijn motorvoertuig heeft geremd en
- (op de rijksweg A4) kort voor het motorvoertuig van die [benadeelde partij 1] in te voegen en
te gaan rijden en vervolgens opzettelijk en zonder dat daartoe enige aanleiding bestond, hard zijn motorvoertuig heeft geremd en (op die rijksweg) volledig tot stilstand heeft gebracht
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair.
hij op 2 februari 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Ceintuurbaan Zuid en Herbergierstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl er onvoldoende profiel op beide voorbanden aanwezig was,
- heeft gereden met een snelheid die lag boven de ter plaatste maximale
toegestane snelheid van 30 kilometer per uur en
- de controle over zijn voertuig is verloren en
- geen voorrang heeft verleend op de kruising en vervolgens is gebotst tegen het motorvoertuig van [benadeelde partij 2] ,
waardoor een ander (genaamd [benadeelde partij 2] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht,
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan, terwijl hij na het feit niet heeft voldaan aan een bevelgegeven krachtens artikel 163, zesde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
3.
hij op 2 februari 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een motorrijtuig (Audi A1 voorzien van het kenteken [kenteken] ) heeft gereden op de weg, Ceintuurbaan Zuid en Herbergierstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1 primair.
poging zware mishandeling;
2 primair.
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde lid van deze wet;
3.
overtreding van artikel 107 lid 1 WVW 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot geheel voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, door als bestuurder van een personenauto op de snelweg zeer gevaarlijk rijgedrag te vertonen, schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft op de bewezenverklaarde wijze een andere bestuurder afgesneden en heeft, terwijl hij voor die ander reed, hard geremd terwijl daartoe geen aanleiding bestond. Kort na dit eerste incident heeft verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend gereden en is hij tegen een andere auto gebotst. De bestuurder van die auto heeft hierdoor lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte heeft vervolgens herhaaldelijk geweigerd om mee te werken aan een blaastest en bloedonderzoek, terwijl er sterke aanwijzingen bestaan dat hij onder invloed van alcohol en/of drugs verkeerde. Verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs.
Verdachte heeft met zijn handelen uiterst gevaarlijke situaties gecreëerd in het verkeer, waarbij andere weggebruikers ernstig(er) gewond hadden kunnen raken. Dat dit niet is gebeurd, is niet aan verdachte te danken. Verdachte heeft bewust groot gevaar in het leven geroepen voor de bestuurders van de andere voertuigen. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van hun belangen. Bovendien leidt dergelijk gedrag tot gevoelens van angst en onveiligheid bij verkeersdeelnemers, die het rijgedrag van verdachte hebben gezien of erover hebben gehoord. Door vervolgens niet mee te willen werken aan onderzoek naar het gebruik middelen, heeft verdachte verhinderd objectief vast te kunnen stellen of, en zo ja, in welke mate hij de veiligheid in het verkeer door verondersteld middelengebruik in gevaar heeft gebracht.
Persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 15 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten en overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog overwogen dat verdachte blijkens een zich in het dossier bevindend proces-verbaal voorkomt in de zogenoemde ‘Top 600’. Uit het in dit proces-verbaal geschetste algemene beeld leidt de rechtbank onder meer af dat verdachte niet schroomt om geweld te gebruiken en daarbij anderen letsel toe te brengen en dat hij regelmatig onder invloed van alcohol is.
De op te leggen straffen
Alles afwegende is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat op het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur, in combinatie met een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te noemen duur.
Nu het onder 3 bewezenverklaarde feit een overtreding betreft, zal de rechtbank voor dit feit overeenkomstig de eis van de officier van justitie geheel voorwaardelijke hechtenis opleggen van na te noemen duur.

7.Vorderingen benadeelde partijen

7.1
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens (im)materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet in zijn vordering zal kunnen worden ontvangen. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet geheel duidelijk is wat de benadeelde partij precies vordert en dat de vordering op geen enkele wijze is onderbouwd. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
7.2
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 18.511,86 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit € 12.684,86 materiële schade in de vorm van gemiste inkomsten in de maanden februari tot en met april 2019 en € 5.827,00 immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 primair bewezen verklaarde feit. Anders dan de raadsman van verdachte heeft aangevoerd is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat hij als gevolg van het door verdachte veroorzaakte ongeval een aantal maanden niet heeft kunnen werken en kan bovendien op basis van de door de benadeelde partij overgelegde stukken de omvang van de schade worden begroot op het gevorderde bedrag.
Daarnaast is, ook anders dan de raadsman van verdachte heeft bepleit, ook grond voor vergoeding van immateriële schade, alleen al omdat de benadeelde partij fysiek letsel heeft opgelopen. De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.500,00 billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De vordering zal dan ook gedeeltelijk worden toegewezen zoals vermeld in het dictum, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Verdachte dient te worden veroordeeld in de (proces)kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Zoals te doen gebruikelijk sluit de rechtbank voor de vaststelling van de proceskosten aan bij het liquidatietarief. Anders dan de raadsman van de benadeelde partij ziet de rechtbank geen aanleiding om in de onderhavige zaak daarvan af te wijken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten zullen worden vastgesteld op € 720,00 (2 punten x € 360,00).
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 primair bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht,
6, 107, 163, 175, 176, 177, 179, 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4 vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake van feiten 1 primair en 2 primair tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Veroordeelt verdachte ter zake van feiten 1 primair en 2 primair tot een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
Veroordeelt verdachte ter zake van feit 3 tot
hechtenis voor de duur van 1 week geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] geleden schade tot een bedrag van
€ 14.184,86, bestaande uit € 12.684,86 als vergoeding voor de materiële en € 1.500,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 720,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 14.184,86, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 105 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] .
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Brouwer, voorzitter,
mr. G.C. Koelman en mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 december 2020.
Mr. M.H. Affourtit-Kramer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.