ECLI:NL:RBNHO:2020:10571

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
C/15/309181 / HA RK 20/194
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter in ontnemingsprocedure na eerdere veroordeling in strafzaak

Op 2 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, uitspraak gedaan op de verzoeken tot wraking van mr. C.A.M. van der Heijden door verzoekers, vertegenwoordigd door hun raadsvrouw mr. J.C. Dekkers. De verzoekers hebben op 27 oktober 2020 de wraking aangevraagd, omdat zij vreesden dat de rechter vooringenomen zou zijn in de ontnemingsprocedure, gezien zijn eerdere betrokkenheid bij hun strafzaak waarin zij op 17 juli 2018 waren veroordeeld voor witwassen. De verzoekers stelden dat de rechter door zijn eerdere uitspraken in de strafzaak een schijn van vooringenomenheid had gewekt, wat hun recht op een onpartijdige behandeling zou schaden.

De rechtbank heeft de verzoeken tot wraking afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter eerder in de strafzaak had geoordeeld, niet automatisch leidt tot een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat in de ontnemingsprocedure de vraag centraal staat of de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten, en dat de rechter in deze procedure niet gebonden is aan de eerdere oordelen over de strafbare feiten zelf. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een objectieve vrees voor partijdigheid rechtvaardigden, en dat de verzoeken tot wraking derhalve ongegrond waren.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/309181 / HA RK 20/194
Beslissing van 2 december 2020
Op de verzoeken tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
en
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
raadsvrouw mr. J.C. Dekkers, advocaat te Amsterdam.
De verzoeken zijn gericht tegen:
mr. C.A.M. van der Heijden,
hierna ook te noemen: de rechter

1.Procesverloop

1.1
Verzoekers hebben op 27 oktober 2020 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Straf Haarlem, aanhangige zaken met als parketnummers 15/741085-10 en 15/741086-10, hierna tezamen te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. De officier van justitie heeft eveneens schriftelijk gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 18 december 2020. Verzoekers, de rechter en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw. [verzoekster] , de rechter en de officier van justitie hebben van de geboden gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoekers

Verzoekers hebben ter onderbouwing van de verzoeken – samengevat – het volgende aangevoerd.
De rechter heeft deel uitgemaakt van de zittingscombinatie die op 17 juli 2018 vonnis heeft gewezen in de strafzaken tegen verzoekers. Op grond van de bewijs- en strafmotiveringen in deze vonnissen is bij verzoekers de indruk gewekt dat de rechter in de thans nog aanhangige hoofdzaak (te weten een ontnemingsprocedure) vooringenomen is, dan wel dat de objectieve vrees daarvoor gerechtvaardigd is. In de strafzaak is witwassen bewezenverklaard met toepassing van een eenvoudige kasopstelling. De vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel is door het gebruik van die methode met die bewezenverklaring verstrengeld geraakt. Ten aanzien van allerlei (onroerende) zaken en geldbedragen heeft de rechtbank in de strafzaak niet alleen geoordeeld dat zij uit misdrijf zijn verkregen, er is ook geoordeeld dat verzoekers deze goederen hebben gekocht en gebruikt. Nu de rechter zich daarover al heeft uitgelaten in de strafzaak, betekent het dat zij vooringenomen is “met betrekking tot alle verweren die betrekking hebben op de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat” waarover de ontnemingsrechter volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een zelfstandig oordeel toekomt. Verzoekers zijn in de strafzaak met harde bewoordingen veroordeeld, waarbij uitgebreid werd ingegaan op het immorele karakter van hun gedrag en de ongeloofwaardigheid van hun verklaringen.
De veroordeelde heeft recht op behandeling van de hoofdzaak door een onpartijdige rechter. In dit geval is in de ontnemingsprocedure de schijn van vooringenomenheid van de rechter gewekt bij verzoekers. Alleen drie nieuwe rechters - die niet betrokken waren bij de strafzaak – kunnen voldoende onpartijdig over de ontnemingsvordering en de verweren ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel beslissen, aldus steeds verzoekers.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoekers is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
De wrakingskamer gaat uit van de volgende feiten.
Tegen verzoekers zijn op 5 september 2016 ontnemingsvorderingen aanhangig gemaakt. Op 11 oktober 2016 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank de behandeling van die vorderingen voor onbepaalde tijd aangehouden. Zij heeft daarbij bepaald dat aan de inhoudelijke behandeling van de vorderingen ter terechtzitting een schriftelijke voorbereiding vooraf zal gaan (hierna te noemen: de conclusiewisseling). De rechtbank heeft in het kader daarvan termijnen gesteld en bepaald dat die conclusiewisseling eerst zal plaatsvinden nadat de rechtbank in de strafzaak vonnis zal hebben gewezen.
Verzoekers zijn op 17 juli 2018 door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank onder meer veroordeeld wegens (mede)plegen van een gewoonte maken van witwassen. Dit vonnis is mede gewezen door de rechter. De bewezenverklaring is merendeels gebaseerd op een zogenaamde eenvoudige kasopstelling, die er kort samengevat op neerkomt dat een vergelijking is gemaakt van de contante uitgaven van verzoekers met hun legale contante ontvangsten, waaruit is afgeleid tot welk bedrag verzoekers onverklaarbare inkomsten hebben gekregen. Aan de vaststelling dat sprake was van onverklaarbare contante uitgaven en stortingen heeft de rechtbank de conclusie verbonden dat het niet anders kon dan dat verzoekers wisten dat een deel van dit geld van misdrijf afkomstig was.
De verdediging van verzoekers en het Openbaar Ministerie hebben vervolgens conclusies gewisseld. De inhoudelijk behandeling van de ontnemingsvorderingen stond gepland op de zitting van 27 oktober 2020. De rechter maakt deel uit van de kamer van de rechtbank, die die vordering behandelt.
3.3
De wrakingsgrond komt er kort gezegd op neer dat het enkele feit dat de rechter in de strafzaak over de telastlegging heeft geoordeeld, weliswaar nog niet meebrengt dat zij (objectief) vooringenomen is, maar dat er in dit geval door het gebruik van een eenvoudige kasopstelling in het kader van de bewezenverklaring en enige specifieke overwegingen in het strafvonnis wel degelijk sprake is van vooringenomenheid. Verzoekers verwijzen daarbij naar overwegingen over de aanschaf van een horloge, de aanschaf met cash middelen van een auto en de aanschaf van meubels. De rechter heeft daarbij, zo voeren verzoekers aan, de ontlastende verklaringen van verzoekers over die verwijten niet gevolgd. Daarmee heeft de rechter reeds vastgesteld, aldus verzoekers, dat zij niet alleen geld hebben witgewassen, maar daar ook voordeel uit hebben genoten.
De rechtbank volgt hen daar in niet. Vooropgesteld zij dat de wetgever zowel een gelijktijdige als een afzonderlijke behandeling van de strafzaak en de ontnemingsprocedure mogelijk heeft gemaakt. De enkele omstandigheid dat een rechter zich reeds in de strafzaak heeft uitgelaten over de bewezenverklaring van het tenlastegelegde strafbare feit en dat diezelfde rechter vervolgens oordeelt in de ontnemingsprocedure over het wederrechtelijk verkregen voordeel, levert geen gerechtvaardigde vrees op om die rechter vooringenomen te achten. In de ontnemingszaak is niet meer aan de orde of wettig en overtuigend bewezen is dat de veroordeelde de ten laste gelegde feiten heeft begaan, maar wordt beslist over de vraag of voldoende aannemelijk is dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dat strafbare feit (of andere strafbare feiten) en, indien dit het geval is, op welk bedrag dit voordeel moet worden geschat. Met de overwegingen in het vonnis in de strafzaak is de rechtbank gemotiveerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit – in casu van (mede)plegen een gewoonte maken van witwassen – gekomen. Deze overwegingen zijn niet van dien aard dat daarmee over het door verzoekers (afzonderlijk) uit dat strafbare feit verkregen wederrechtelijk oordeel reeds een voor haar bindende beoordeling is gegeven. De vaststelling van het verkregen voordeel staat immers los van het strafbare feit zelf, waarbij de stellingen daarover en de daartoe door de officier van justitie aangedragen bewijsmiddelen en daartegen door verzoekers ingebrachte verweren op hun eigen merites moeten worden beoordeeld. Daar komt bij dat ook een niet bij de strafzaak betrokken rechter in de ontnemingsprocedure aan het oordeel over de kasopstelling gebonden is, zoals dat is opgenomen in het strafvonnis.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken van omstandigheden die een aanwijzing opleveren dat de rechter ten aanzien van verzoekers een vooringenomenheid koestert, dan wel dat de bij verzoekers bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van hen vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
Voor zover [verzoeker] ter zitting nog heeft gesteld dat hij de rechter door haar houding jegens hem in de strafzaak subjectief partijdig acht, gaat de wrakingskamer aan die stelling voorbij, omdat die grond niet aan het wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd en bovendien niet nader is onderbouwd.
3.4
De feiten en omstandigheden die verzoekers ter onderbouwing van hun verzoeken naar voren hebben gebracht, leveren daarom geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De rechtbank zal de verzoeken daarom afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst de verzoeken tot wraking van de rechter af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoekers, de rechter en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. Th. S. Röell en
mr. M. Mateman, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van J.A. Huismans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2020.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.