In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres [X] en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiseres had bezwaar aangetekend tegen een aanslag omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2019 tot en met 30 juni 2019. Dit bezwaar werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In de overwegingen van de rechtbank werd benadrukt dat een beroep moet voldoen aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb, waarin staat dat de gronden van het beroep duidelijk moeten worden vermeld. Eiseres had de gelegenheid gekregen om het verzuim te herstellen, maar de rechtbank concludeerde dat de ingediende stukken geen inhoudelijke gronden bevatten die betrekking hadden op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.
Daarom oordeelde de rechtbank dat de inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. van As, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels. Deze uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend.