ECLI:NL:RBNHO:2020:10371

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
8474380
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging slapend dienstverband en loonvordering in het kader van de Horeca cao

In deze zaak heeft eiser, die sinds 12 mei 2013 in dienst is bij gedaagden, een vordering ingesteld tot beëindiging van zijn slapende arbeidsovereenkomst en betaling van achterstallig loon en vakantiedagen. Eiser is sinds 5 oktober 2016 arbeidsongeschikt en ontvangt een IVA-uitkering. Gedaagden hebben het restaurant overgenomen van de rechtsvoorganger van eiser, waardoor eiser van rechtswege in dienst is getreden bij gedaagden. Eiser heeft verzocht om instemming met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en om betaling van een transitievergoeding van € 5.306,44 bruto, alsook achterstallig loon en vakantiedagen. Gedaagden hebben de vordering gedeeltelijk betwist, maar erkenden dat de arbeidsovereenkomst moet worden beëindigd met toekenning van de transitievergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden op grond van goed werkgeverschap moeten instemmen met de beëindiging van het dienstverband. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de transitievergoeding toegewezen, maar de gevorderde dwangsom afgewezen. Eiser heeft geen recht op de aanvulling van zijn loon tot 75% omdat hij niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de Horeca cao. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van achterstallig loon en vakantiedagen gedeeltelijk toegewezen en de proceskosten verdeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8474380 \ CV EXPL 20-1664 (IL)
Uitspraakdatum: 9 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: DAS Rechtsbijstand (mr. M. Degelink)
tegen
1. de vennootschap onder firma
[naam vennootschap]
en haar vennoten
2.
[gedaagde sub 2]
3.
[gedaagde sub 3]
respectievelijk gevestigd en wonende te [woonplaats]
gedaagden
verder te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. C.J. de Lange

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 17 april 2020 een vordering tegen [gedaagden] ingesteld. [gedaagden] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 10 november 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [eiser] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 15 oktober 2020 nog diverse stukken toegezonden (pagina 14, en 41 t/m 127) en bij fax van 3 november 2020 een akte vermeerdering van eis.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1968, is sinds 12 mei 2013 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagden] .
2.2.
Op 5 oktober 2016 is [eiser] ziek/arbeidsongeschikt geworden. De wachttijd van 104 weken is op 3 oktober 2018 geëindigd. Vanaf dat moment is het dienstverband ‘slapend’. [eiser] ontvangt sindsdien een IVA-uitkering.
2.3.
[gedaagden] heeft het door haar gevoerde restaurant op 13 maart 2017 overgenomen van haar rechtsvoorganger [naam] [eiser] is hierdoor (van rechtswege) in dienst getreden van [gedaagden] .
2.4.
Het salaris van [eiser] bedroeg laatstelijk € 2.948,02 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag.
2.5.
Bij brief van 24 juli 2019 heeft [eiser] aan [gedaagden] bericht, samengevat, dat sinds 3 oktober 2018 sprake is van een zogenoemd slapend dienstverband en verzocht om overleg met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.6.
Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert - na vermeerdering van eis – samengevat hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot:
I. instemming met het voorstel tot beëindiging, althans opzegging, van de arbeidsovereenkomst met toekenning transitievergoeding van € 5.306,44 bruto, op straffe van een dwangsom;
II. betaling van:
a. het resterend loon van november 2017 ad € 168,58 bruto met en de vakantietoeslag daarover ad € 13,49;
b. het achterstallig loon van 1 januari 2018 tot 1 oktober 2018 ad € 1.615,20 bruto en de vakantietoeslag daarover ad € 129,22;
c. een vergoeding van 26,47 opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen ad € 3.874,80 binnen een maand nadat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd;
III. betaling van de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over de onder IIa en IIb genoemde bedragen ad € 963,24 bruto;
IV. betaling van de wettelijke rente over de onder IIa en IIb genoemde bedragen vanaf de vervaldata van het loon ;
V. betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 288,97,
een en ander met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan de vordering ten grondslag, kort weergegeven voor zover van belang.
3.3.
ad I: Het in stand houden van het slapend dienstverband door [gedaagden] is in strijd met het goed werkgeverschap, omdat hij geen uitzicht heeft op volledig herstel en werkhervatting of re-integratie. [gedaagden] moet daarom meewerken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, althans deze opzeggen of een verzoek daartoe doen.
3.4.
ad IIa: [eiser] heeft op grond van artikel 7.3 van de cao in het tweede jaar van ziekte recht op een salaris van 75% van het maandloon (€ 2.161,03 bruto). [gedaagden] heeft voor november 2017 € 1.992,45 bruto betaald.
3.5.
ad IIb: Op grond van de cao heeft [eiser] recht op een salarisverhoging van 1,3% per 1 januari 2018 (€ 2.189,12 bruto per maand) en van 1% per 1 juli 2018 (€ 2.211,01 bruto per maand). [gedaagden] heeft in 2018 slechts € 2.016,95 betaald. [eiser] heeft dus recht op nabetaling van € 1.615,20 bruto te vermeerderen met de vakantietoeslag van 8%.
3.6.
ad IIc: [eiser] heeft recht op 25 vakantiedagen per jaar. In de periode 13 maart 2017 tot 5 oktober 2018 heeft [eiser] 39,47 vakantiedagen opgebouwd. In 2018 heeft [eiser] 14 vakantiedagen opgenomen. De opgenomen vakantiedagen in de periode 13 mei 2017 tot en met 27 mei 2017 (10 dagen) zijn al verrekend voor de bedrijfsovername. [eiser] heeft dus nog recht op betaling van (39,47 – 13 = ) 26,47 openstaande niet genoten vakantiedagen, zijnde € 3.874,80 bruto (inclusief vakantietoeslag).

4.Het verweer

4.1.
[gedaagden] betwist de vordering (gedeeltelijk). Zij voert het volgende aan, samengevat:
4.2.
ad I: De beëindiging van het dienstverband en de transitievergoeding zijn niet in geschil. [gedaagden] heeft nooit geweigerd om - na het einde van de wachttijd - mee te werken aan de beëindiging van het dienstverband. Partijen waren dicht bij een definitieve overeenstemming op dat punt. De transitievergoeding staat niet ter discussie. [gedaagden] zal deze (na inhoudingen) binnen vier weken na het bereiken van overeenstemming tussen partijen betalen.
4.3.
ad IIa en IIb: [eiser] heeft conform de cao in het tweede ziektejaar recht op 70% van het bruto loon (€ 2.016,95 bruto) en niet op 75%, omdat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn re-integratie.
4.4.
ad IIb: De loonsverhoging van 1,3% per 1 januari 2018 is van toepassing op de wettelijk minimumloonbedragen en de jeugdbedragen die daarvan zijn afgeleid. Omdat [eiser] meer verdient van het in de loontabel vermelde bedrag, is deze loonsverhoging niet van toepassing. De loonsverhoging van 1% per 1 juli 2018 wordt erkend. Het betreft € 20,16 bruto per maand, zijnde in totaal € 62,33. [gedaagden] zal dit bedrag binnen vier weken na het einde van het dienstverband betalen.
4.5.
ad IIc: [eiser] heeft recht op 25 vakantiedagen per jaar. Bij de overgang van de onderneming heeft de rechtsvoorganger de vakantiedagen volledig aan [eiser] uitbetaald. Het saldo was per 13 maart 2017 dus nul. In de periode 13 maart 2017 tot 5 oktober 2018 heeft [eiser] 39,47 vakantiedagen opgebouwd. Hij heeft 25 vakantiedagen genoten: 11 in 2017 en 14 in 2018. [eiser] heeft dus na einde dienstverband recht op uitbetaling van 14,47 vakantiedagen. [gedaagden] zal dat binnen vier weken na einde dienstverband betalen. Over het verschuldigde bedrag is geen 8% vakantietoeslag verschuldigd.
4.6.
[gedaagden] heeft, na de sluiting van het restaurant per 15 maart 2020 wegens de corona maatregelen, om enig begrip gevraagd, maar desondanks heeft [eiser] haar gedagvaard. [eiser] had geen redelijke noodzaak om te dagvaarden. Het is dus niet redelijk dat [gedaagden] in de proceskosten wordt veroordeeld.

5.De beoordeling

ad I (beëindiging slapend dienstverband)
5.1.
[eiser] heeft als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid sinds 3 oktober 2016 geen arbeid meer voor [gedaagden] verricht. Het dienstverband is sinds het verstrijken van de wachttijd van 104 weken op 3 oktober 2018 ‘slapend’. [gedaagden] heeft bij antwoord erkend dat de arbeidsovereenkomst daarom moet worden beëindigd met toekenning van de transitievergoeding aan [eiser] .
5.2.
Ter zitting heeft [gedaagden] aangevoerd dat zij heeft vernomen dat [eiser] elders werkzaam is, [eiser] dus ook binnen haar bedrijf kan re-integreren en [gedaagden] daarom mogelijk nog een belang bij voortduring van het dienstverband heeft. Zij heeft die stelling echter niet geconcretiseerd of onderbouwd. Nu [eiser] betwist dat hij elders werkzaam is, acht de kantonrechter het niet aannemelijk geworden dat [gedaagden] een redelijk belang bij voortduring van het dienstverband heeft. [gedaagden] moet op grond van goed werkgeverschap in de zin van artikel 7:611 BW daarom instemmen met het voorstel van [eiser] tot beëindiging van het dienstverband met toekenning van een vergoeding.
5.3.
Partijen zijn het eens over de hoogte van de transitievergoeding, te weten € 5.306,44 bruto. De kantonrechter zal de (primaire) vordering van [eiser] zoals hiervoor onder I vermeld derhalve toewijzen op de hierna volgende wijze. Daarbij zal de kantonrechter [gedaagden] een instemmingstermijn van zeven dagen gunnen in plaats van de verzochte drie werkdagen.
5.4.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen, omdat de kantonrechter geen reden heeft om aan te nemen dat [gedaagden] niet vrijwillig aan het vonnis zal voldoen. [eiser] heeft daarover niets gesteld.
5.5.
[gedaagden] heeft op de zitting betaling van de transitievergoeding in termijnen verzocht, omdat zij vanwege de verplichte corona sluiting van het restaurant financieel nog meer in de problemen komt als zij de transitievergoeding ineens moet betalen. [eiser] heeft zich daar niet tegen verzet. De kantonrechter neemt daarom aan dat de betaling van de transitievergoeding tot onaanvaardbare gevolgen voor de bedrijfsvoering van de werkgever leidt en de transitievergoeding dus in termijnen kan worden betaald (artikel 7:673c lid 2 BW). De betaling van de transitievergoeding kan worden toegestaan in termijnen verspreid over een periode van ten hoogste zes maanden vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De kantonrechter zal derhalve bepalen dat [gedaagden] de transitievergoeding mag betalen in zes termijnen, te weten vijfmaal € 884,41 bruto en een slottermijn van € 884,39, waarbij de eerste termijn binnen een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd moet zijn betaald.
ad IIa (loon november 2017) en IIb (loon van 1 januari 2018 tot 1 oktober 2018 )
5.6.
Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de per 26 juni 2018 algemeen verbindend verklaarde cao voor het horeca- en aanverwante bedrijven (hierna ook: de Horeca cao) van toepassing is. De kantonrechter gaat derhalve uit van die cao.
5.7.
Op grond van de Horeca cao heeft een werknemer recht op de wettelijke loondoorbetaling gedurende ten hoogste 104 weken van 70% (conform artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek) en “daarbovenop, onder voorwaarden een aanvulling (zie 7.3 regels bij ziekte)” tot 75% van het maandloon gedurende de daaropvolgende 52 weken (artikel 7.2 onder 1, 1.1 en 1.2 van de Horeca cao). Om aanspraak te maken op de aanvulling van het loon tot 75% moet de werknemer voldoen aan enkele voorwaarden, waaronder a) zich houden aan de spelregels bij ziekte en b) meewerken aan re-integratie binnen of buiten de onderneming (artikel 7.3 onder 1 van de Horeca cao). Het niet voldoen aan voorwaarden betekent geen aanvulling (meer) (artikel 7.3 onder 2 van de Horeca cao). Bijlage III bij de cao bevat de voorschriften bij ziekte. Deze houden onder meer in (onder 6) dat re-integratie ook een verantwoordelijkheid van de werknemer is en (onder 12) dat de werknemer, zodra hij daartoe in staat is, het werk geheel of gedeeltelijk hervat, meewerkt aan een door de verzuimbegeleidende (arbo)dienst op te stellen probleemanalyse en aan een door of namens de werkgever op te stellen plan van aanpak voor re-integratie en in redelijkheid meewerkt aan de uitvoering van het plan van aanpak met de bijbehorende evaluaties en na overleg door te voeren bijstellingen.
5.8.
[eiser] heeft aldus op grond van de Horeca cao - in afwijking van de wettelijke aanspraak van 70% in zijn voordeel - een voorwaardelijk recht op de aanvulling van zijn loon tot 75%. Daarbij geldt dat niet alleen de werkgever, maar ook de werknemer (in dit geval [eiser] ) voldoende inspanningen moet verrichten om tot een goede re-integratie te komen. De kantonrechter is van oordeel dat de stelplicht en de bewijslast van de vervulling van de voorwaarden (a. en b.) op [eiser] rusten. Vervulling van die voorwaarden is immers noodzakelijk voor de erkenning van het door [eiser] ingeroepen rechtsgevolg (de aanspraak op de aanvulling tot 75% van het maandloon).
5.9.
[eiser] heeft in de dagvaarding slechts gesteld dat hij op grond van de cao recht heeft op 75% van zijn maandloon. Naar de kantonrechter begrijpt bedoelt hij daarmee te stellen dat hij aan de voorwaarden (a. en b.) heeft voldaan. Daarbij heeft hij slechts in algemene zin gewezen op de overgelegde correspondentie. Verder heeft [eiser] een stapel stukken ingediend met de mededeling dat het alle stukken betreft die voor de beoordeling van de zaak noodzakelijk zijn. Nu het niet de taak van de kantonrechter is om in het dossier te spitten naar een onderbouwing van een stelling of een relevante passage in een overgelegd document, zal de kantonrechter slechts acht slaan op de overgelegde stukken voor zover daar een concreet beroep op is gedaan. Desgevraagd heeft [eiser] ter zitting een concreet beroep gedaan op bijlage 6 (Rapportage arbeidsdeskundige d.d. 24 januari 2018), bijlage 6a (Arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar d.d. 17 april 2019) en bijlage 8 (Samenvatting onderzoek). Naar het oordeel van de kantonrechter onderbouwen deze stukken niet de stelling van [eiser] dat hij heeft voldaan aan de voorwaarde om mee te werken aan re-integratie. Dit wordt als volgt toegelicht.
5.10.
De conclusie in het Rapportage arbeidsdeskundige d.d. 24 januari 2018 is dat de door de werkgever uitgevoerde re-integratie inspanningen niet voldoende zijn. Dat zegt niets over de re-integratie inspanningen van [eiser] . De rapportage laat in het midden of die voldoende zijn geweest. De arbeidsdeskundige stelt bij de beoordeling van de re-integratie inspanningen (onder 3.1) dat het verhaal van werknemer lijnrecht tegenover het verhaal van werkgever staat en dat zowel de werknemer als de werkgever stellen inspanningen te hebben verricht om de re-integratie op te starten en vlot te trekken, maar de verklaringen van beide partijen hieromtrent tegenstrijdig zijn. De arbeidsdeskundige overweegt dat beide partijen de intentie hebben om op een manier te starten met daadwerkelijke re-integratie, het onduidelijk blijft waarom niet eerder is gestart met de hervatting van de diverse hand- en spandiensten op de computer vanuit het huis van [eiser] , zoals hij ook voor de interventie deed, en dat beide partijen bevestigen dat de situatie inmiddels is geëscaleerd, waardoor er onder meer sprake is van een re-integratie belemmerend arbeidsconflict. Verder gaat de arbeidsdeskundige ervan uit dat de werkgever in beginsel eindverantwoordelijk is voor de ziekteverzuimbegeleiding en re-integratie.
5.11.
Het Arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar d.d. 17 april 2019 betreft het bezwaar gericht tegen een WIA beslissing. In het rapport staat onder de conclusie dat er ten onrechte geen verlenging van de loondoorbetalingsverplichting is opgelegd. In het rapport onder punt 8 worden de re-integratie inspanningen van de werkgever beoordeeld als onvoldoende. Daarbij wordt gewezen op het rapport van de primaire arbeidsdeskundige d.d. 4 oktober 2018 waarin hij tot de conclusie komt dat het re-integratieresultaat onbevredigend is, omdat werknemer niet werkt terwijl er wel arbeidsmogelijkheden zijn, en gesteld dat dit een terechte conclusie is. Ook dit rapport zegt niets over de re-integratie inspanningen van de werknemer.
5.12.
Bijlage 8 (een pagina uit een ongedateerd rapport van Arboned, onder 2.3 Conclusie) vermeldt dat de werknemer niet geschikt te achten is voor het volledige eigen werk, dat het eigen werk niet passend te maken is middels aanpassingen of voorzieningen, dat de werkgever tijdelijke afgebakende taken heeft waarin de werknemer kan re-integreren en dat het advies is om arbeidsritme/gewenning op te doen in tijdelijke taken voor 2x per week 1 uur en om 2e spooractiviteiten in te zetten om de mogelijkheden voor passend werk bij een andere werkgever te onderzoeken. Dat zegt dus evenmin iets over de re-integratie inspanningen van [eiser] .
5.13.
De kantonrechter leidt uit de conclusie van bijlage 8 af dat het advies om arbeidsritme/gewenning op te doen in tijdelijke taken voor 2x per week 1 uur ziet op de eerder genoemde tijdelijke afgebakende taken die de werkgever heeft, waarin de werknemer kan re-integreren. Het is de kantonrechter onvoldoende gebleken dat [eiser] aan dat advies heeft meegewerkt, althans zich voldoende heeft ingespannen om in zoverre te re-integreren. [eiser] stelt in dit verband dat het probleem was dat hij bij [gedaagden] werkzaamheden in de keuken moest verrichten met een kruk als hulpmiddel en dat dat onmogelijk was (zoals volgens hem blijkt uit een foto die hij ter zitting bij zich had). [gedaagden] heeft hiertegenover gesteld (onder verwijzing naar het als productie 2 bij antwoord overgelegde verslag, bij de datum 24-01-2018) dat de werkzaamheden waarvoor zij [eiser] heeft opgeroepen passen bij zijn belastbaarheid, er in de Arbowet niets staat over het feit dat er een kruk als hulpmiddel niet in een meermanskeuken mag staan en (bij de datum 15-02-2018) dat [eiser] op 15 februari 2018 per e-mail heeft aangegeven dat hij heeft besloten de re-integratie stop te zetten. [gedaagden] heeft voorts aangevoerd dat [eiser] werkzaamheden bij het naastgelegen eetcafé heeft verricht. In reactie hierop heeft [eiser] ter zitting verklaard dat het onmogelijk is om in die keuken een kruk te plaatsen en daarbij verwezen naar bijlage 8. Daarmee heeft hij het verweer van [gedaagden] en het in bijlage 8 vermelde advies om tijdelijke afgebakende taken die de werkgever heeft te verrichten, echter niet weersproken.
5.14.
Gezien het voorgaande en bij gebrek aan andere concrete verwijzingen naar de stapel overgelegde stukken, kan de kantonrechter niet vaststellen dat [eiser] (voldoende) heeft meegewerkt aan zijn re-integratie in de zin van de Horeca cao. [eiser] heeft zich vanaf omstreeks februari 2018 op het niet onderbouwde standpunt gesteld dat re-integratie binnen [gedaagden] niet mogelijk is, terwijl uit bijlage 8 blijkt dat dit wel mogelijk was en de bedrijfsarts heeft aangegeven dat de werkzaamheden waarvoor [eiser] is opgeroepen bij zijn belastbaarheid passen. De kantonrechter kan daarom niet aannemen dat [eiser] aan de voorwaarden heeft voldaan en recht heeft op de aanvulling tot 75% van het maandloon.
5.15.
De kantonrechter zal de vordering onder IIa derhalve afwijzen.
ad IIb (loon van 1 januari 2018 tot 1 oktober 2018 )
5.16.
[eiser] stelt dat hij op grond van de cao recht heeft op een salarisverhoging van 1,3% per 1 januari 2018. De kantonrechter volgt hem daar niet in. Dit wordt als volgt toegelicht.
5.17.
In artikel 4.7 sub 3 van de Horeca cao is bepaald dat de loontabel per 1 januari 2018 bij deze cao inclusief 1,3% aanpassing met de CBS consumentenprijsindex is. De door [eiser] gewenste verhoging met het inflatiepercentage is dus al in de loonbedragen verwerkt.
5.18.
Partijen zijn het erover eens dat het volledige loon van [eiser] in december 2017 € 2.881,37 bruto bedroeg. Volgens [gedaagden] verdiende [eiser] daarmee al meer dan het salaris waarop hij als Kok II recht heeft (loontabel VIII) en heeft hij daarom geen recht op de verhoging. [eiser] heeft dat betwist met het argument dat hij moet worden ingedeeld in de loontabel voor de functie van chef-kok. Bij dagvaarding heeft [eiser] echter zelf gesteld dat hij de functie van ‘kok II’ heeft. Die functie staat ook in de door hem overgelegde salarisspecificaties vermeld. De kantonrechter gaat daarom van die functie uit. Onbetwist is dat deze functie onder loontabel VIII valt. Dat betekent dat [eiser] op 1 januari 2018 meer verdiende dan het salaris waarop hij volgens die tabel recht heeft (inclusief de verhoging met 1,3%). Hij heeft dus geen recht op de gevraagde verhoging. De kantonrechter zal dit deel van zijn vordering derhalve afwijzen.
5.19.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] per 1 juli 2018 recht heeft op een loonverhoging van 1%. [gedaagden] stelt dat dit € 20,16 bruto per maand, zijnde in totaal € 62,33, betreft. [eiser] heeft dat niet betwist. De kantonrechter zal dit bedrag daarom toewijzen.
5.20.
De gevorderde wettelijke verhoging over dit bedrag is toewijsbaar, met dien verstande dat de kantonrechter met het oog op de gegeven omstandigheden aanleiding ziet de wettelijke verhoging te matigen tot 20 %. De wettelijke rente over de verschuldigde loonbedragen zal worden toegewezen vanaf de respectieve vervaldata van het loon.
ad IIc (opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen)
5.21.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] recht heeft op 25 vakantiedagen per jaar en dat [eiser] in de periode van 13 maart 2017 tot 5 oktober 2018 39,47 vakantiedagen heeft opgebouwd.
5.22.
[eiser] stelt, na correctie, dat hij in 2018 13 dagen heeft opgenomen, namelijk voor de periode 6 tot en met 14 mei en 8 tot en met 15 juni. Omdat hij op woensdag en donderdag niet werkte, gaat het om 7 en 6 dagen. [gedaagden] gaat uit van het door [eiser] in de dagvaarding en productie 19 genoemde aantal van 14 vakantiedagen. De kantonrechter constateert dat (de gemachtigde van) [eiser] in productie 19 een rekenfout heeft gemaakt. De door [eiser] genoemde periode, die [gedaagden] niet heeft betwist, betreft 7 en 6 dus 13 dagen.
5.23.
[eiser] stelt dat de door hem opgenomen vakantiedagen voor de periode 13 tot en met 27 mei 2017 voor de bedrijfsovername met de vorige werkgever is verrekend. [gedaagden] betwist dat. Volgens [gedaagden] heeft de vervreemder bij de overgang van de onderneming de vakantiedagen volledig aan [eiser] uitbetaald. De kantonrechter volgt het standpunt van [gedaagden] . Uit de door haar overgelegde verklaring van de accountant van haar rechtsvoorganger (productie 1) blijkt dat voorafgaand aan de overgang van het personeel de vakantietoeslag en vakantiedagen moesten worden verloond, zodat de rechtsopvolger met een opgeschoond personeelsbestand van start kon gaan. [eiser] had geen vakantiedagen tegoed. Voor zover de accountant heeft kunnen nagaan is [eiser] volledig verloond en uitbetaald. De kantonrechter leidt hier – met [gedaagden] – uit af dat het saldo opgebouwde (en niet genoten) vakantiedagen van [eiser] nul was. De verwijzing van [eiser] naar twee betalingen die hij van zijn vorige werkgever heeft ontvangen, is onvoldoende om aan te nemen dat hij nog recht heeft op uitbetaling van de vakantiedagen. [eiser] heeft die stelling ook overigens onvoldoende onderbouwd.
5.24.
De kantonrechter gaat met [eiser] uit van twee vrije dagen per week (woensdag en donderdag). Het gaat dus om 11 vakantiedagen, zoals [gedaagden] ook aanvoert. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat het 10 vakantiedagen betreft.
5.25.
Dat betekent dat [eiser] nog een tegoed van 15,47 vakantiedagen heeft (39,47 – 13 – 11). De vergoeding van deze niet-genoten vakantiedagen moet worden berekend op basis van het gehele overeengekomen loon, derhalve met inbegrip van de vakantietoeslag van 8% (HR 26 januari 1990, NJ 1990, 499). Uitgaande van de door [eiser] gehanteerde en door [gedaagden] niet weersproken berekeningswijze zal de kantonrechter deze vordering derhalve toewijzen tot € 2.264,57 bruto inclusief vakantietoeslag (€ 2.948,02 : 21,75 x 15,47 + 8%).
buitengerechtelijke incassokosten
5.26.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten (€ 288,97) is lager dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag dan ook toewijzen.
proceskosten
5.27.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis in te stemmen met het voorstel van [eiser] tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden met onmiddellijke ingang, onder toekenning van de transitievergoeding van € 5.306,44 bruto;
6.2.
bepaalt dat [gedaagden] de transitievergoeding mag betalen in zes termijnen van een maand, te weten vijfmaal € 884,41 bruto per maand en een slottermijn van € 884,39, waarbij de eerste termijn binnen een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd moet zijn betaald;
6.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van € 62,33 bruto aan achterstallig salaris van 1 juli 2018 tot 1 oktober 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot een maximum van 20%, en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het moment van de respectieve vervaldata van het loon tot aan de dag van de gehele betaling;
6.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van € 2.264,57 bruto inclusief vakantietoeslag wegens opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen;
6.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter