ECLI:NL:RBNHO:2020:10366

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
15/080207-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 12-jarige jongen voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met een luchtbuks

Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 12-jarige jongen, die op 2 september 2018 in Zwaag een 5-jarig jongetje met een luchtbuks had beschoten. Het slachtoffer raakte ernstig gewond, met een schotwond in de borst en een klaplong als gevolg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de jongen niet opzettelijk het slachtoffer wilde verwonden, maar wel aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld door met de luchtbuks te schieten zonder zich ervan te vergewissen dat er niemand in de schietlijn stond. De rechtbank heeft twee scenario's overwogen over de toedracht van het incident. Het eerste scenario, waarin de jongen op straat zou hebben geschoten, werd als minder aannemelijk beschouwd. Het tweede scenario, waarin de jongen vanuit zijn slaapkamerraam op een bord zou hebben geschoten, werd als het meest waarschijnlijk gezien. De rechtbank oordeelde dat de jongen niet het opzet had om het slachtoffer te doden of zwaar te verwonden, maar dat hij wel schuld had aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door zijn onvoorzichtigheid. De rechtbank heeft de jongen veroordeeld tot een werkstraf van 34 uur, rekening houdend met zijn jonge leeftijd en de overschrijding van de redelijke termijn in jeugdzaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/080207-20
Uitspraakdatum: 8 december 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 24 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Brugman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 september 2018 te Zwaag (gemeente Hoorn),
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet met een luchtdrukgeweer (merk Retay, model 70S, kaliber 4,5mm )
op en/of in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2018 te Zwaag (gemeente Hoorn),
aan een persoon, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de borstkas heeft toegebracht,
welk schot resulteerde in een klaplong (randpneumothorax) en/of het achterblijven van een luchtbukskogel achterin in de borstholte (naast ruggenwervel T7 rechts),
door opzettelijk met een luchtdrukgeweer (merk Retay, model 70S, kaliber 4,5mm) op en/of in de richting van het (boven)lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2018 te Zwaag (gemeente Hoorn),
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig met een luchtdrukgeweer heeft geschoten,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de borstkas, heeft toegebracht,
welk schot resulteerde in een klaplong (randpneumothorax) en/of het achterblijven van een luchtbukskogel achterin in de borstholte (naast ruggenwervel T7 rechts),
te weten een schotwond in de borstkas en/of een klaplong (randpneumothorax) en/of een luchtbukskogel achterin in de borstholte (naast ruggenwervel T7 rechts), heeft bekomen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
3.2
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is primair vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Scenario’s
Uit het dossier blijkt dat verdachte op 2 september 2018 met een luchtbuks een kogeltje heeft afgeschoten, waarmee het slachtoffer [slachtoffer] is geraakt en waardoor hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Aan de hand van het dossier kunnen twee verschillende scenario’s over de toedracht worden onderscheiden.
Het eerste scenario is gebaseerd op de verklaringen van de destijds vijfjarige [slachtoffer] en [getuige] , en zesjarige [getuige] . Zij hebben verklaard dat [slachtoffer] op straat, naast het huis van [getuige] , door een jongen van dichtbij is beschoten, toen zij even van hun spel ‘Cars’ aan het uitrusten waren. Hun verklaringen worden ondersteund door de verklaring van getuige [de moeder van slachtoffer] , de moeder van [slachtoffer] . Zij heeft [slachtoffer] horen huilen en is naar hem toe gerend. Zij heeft toen verdachte op straat op de fiets gezien. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij haar ook gezien heeft.
Het tweede scenario is gebaseerd op de verklaring van verdachte, zoals afgelegd tijdens zijn vierde politieverhoor op 25 oktober 2018 en ter terechtzitting van 24 november 2020. Verdachte heeft verklaard dat hij met de luchtbuks uit het raam van zijn slaapkamer heeft geschoten. Hij zou daarbij op een Heras-bordje op het hek bij het huis van [getuige] hebben gericht. Hij heeft niemand gezien toen hij uit het raam keek. Hij heeft vervolgens de luchtbuks van het bed gepakt, heeft deze geladen, is op een kistje gaan staan en heeft snel met de luchtbuks geschoten. Nadat hij heeft geschoten, heeft hij iemand horen huilen. Hij heeft de luchtbuks op de zolder opgeborgen, heeft iets gedronken en is twee rondjes op zijn nieuwe fiets gaan rijden.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank het tweede scenario het meest aannemelijk. Voorop staat dat uit het strafdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte met de luchtbuks op straat is geweest. Gezien de afmetingen en het gewicht van de luchtbuks is het, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk dat de destijds twaalfjarige verdachte de luchtbuks op zijn (elektrische) fiets heeft meegenomen en daarmee op straat heeft geschoten. Getuige [de moeder van verdachte] , de moeder van verdachte, heeft verklaard dat verdachte geen luchtbuks bij zich had toen hij de tuin uit fietste. De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte volgens haar een T-shirt aan had; hij had korte mouwen want ze zag dat hij op zijn horloge keek. Ze heeft niet verklaard een luchtbuks of voorwerp te hebben gezien, terwijl het voor de hand had gelegen daarover wel te verklaren, wanneer ze die luchtbuks daadwerkelijk had gezien, gelet op alle omstandigheden; zeker toen duidelijk was welke verwonding [slachtoffer] had opgelopen. Verdachte heeft tijdens zijn vierde politieverhoor verklaard dat hij uit het slaapkamerraam op het Heras-bordje heeft geschoten en geen spelende kinderen heeft gezien. Daarbij kan een rol hebben gespeeld dat hij, naar eigen zeggen, heel snel heeft gehandeld bij het laden van en schieten met de luchtbuks, omdat hij niet betrapt wilde worden door zijn ouders. Ondanks dat verdachte mogelijk, net als tijdens de eerste drie politieverhoren, ook in die vierde verklaring niet het achterste van zijn tong heeft laten zien, laat het strafdossier, waaronder ook het NFI-onderzoek, zonder meer de mogelijkheid voor deze door verdachte gestelde gang van zaken open.
De rechtbank heeft bij haar oordeel dat zij het eerste scenario minder aannemelijk acht, verder het volgende meegewogen.
[getuige] en [getuige] hebben verklaard dat [slachtoffer] door een jongen op de fiets van dichtbij is beschoten. Zij zijn er niet eenduidig over of zij een wapen hebben gezien. Hun verklaringen vinden geen steun in de overige dossierstukken, met uitzondering van de conclusie in het ballistisch onderzoeksrapport van het NFI van 31 juli 2019, dat de resultaten van de schietproeven in algemene zin beter passen bij een schot vanaf een kortere afstand. Daarbij is door de onderzoekers aangegeven dat het type kogeltje en het shirt van [slachtoffer] van grote invloed zijn op de uitkomsten, terwijl het type diabolokogeltje evenals de ballistische weerstand van het door [slachtoffer] gedragen shirt niet bekend zijn. Door het NFI is overigens geen nader onderzoek verricht na het afleggen van de vierde verklaring door verdachte.
[slachtoffer] heeft verklaard niets te hebben gezien, terwijl hij toch gezien de plaats van de verwonding iets gezien zou moeten hebben, wanneer verdachte met een luchtbuks van dichtbij op hem zou hebben geschoten.
De verklaringen van [getuige] en [getuige] en [getuige] over het signalement van de dader zijn ook niet consistent. Nog afgezien van het feit dat [slachtoffer] , [getuige] , [getuige] en [getuige] ten tijde van het feit zeer jong waren, hetgeen voor een deel de inconsistenties in en meerduidigheid van hun verklaringen kan verklaren, blijkt uit het dossier dat de gebeurtenis in de buurt veelvuldig is besproken, waaronder ook met [slachtoffer] , [getuige] en [getuige] . De studioverhoren van [slachtoffer] en [getuige] hebben bovendien pas anderhalve week na het schietincident plaatsgevonden. Weliswaar bevat het dossier verklaringen van [getuige] en [getuige] van de dag van het incident, maar deze zijn uit de mond van hun moeder opgetekend. Deze omstandigheden, in combinatie met elkaar, doen, naar het oordeel van de rechtbank, af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] , [getuige] , [getuige] en [getuige] . Niet is vast te stellen welke (onderdelen van hun) verklaringen spontaan en authentiek zijn en welke mogelijk zijn beïnvloed door daarover met anderen te spreken, dus al helemaal niet of deze op hoofdlijnen eensluidend en consistent zijn.
3.3.2
Vrijspraak van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten
Nu de rechtbank het tweede scenario het meest aannemelijk acht, dient de vraag te worden beantwoord of het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging doodslag dan wel de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, waarbij voor beide varianten geldt dat verdachte opzet daarop moet hebben gehad.
Uit de bewijsmiddelen blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, niet dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood of zware mishandeling van [slachtoffer] . De rechtbank heeft daarbij het volgende in ogenschouw genomen.
Uit de verklaring van verdachte, zoals afgelegd tijdens zijn vierde politieverhoor en ter terechtzitting, is gebleken dat verdachte op 2 september 2018 de luchtbuks van de zolder heeft gehaald en op het bed in zijn slaapkamer heeft gelegd. Hij is vervolgens op een kistje voor het (dak/kantel)raam gaan staan, heeft het raam geopend en naar buiten gekeken, waarbij hij niemand zag en dacht dat hij wel kon schieten. Hij heeft de luchtbuks gepakt, geladen, uit het raam gekeken en met de luchtbuks uit het raam in de richting van het Heras-bordje op het hek aan de zijkant van het huis van [getuige] geschoten. Hij heeft dit heel snel gedaan, zodat hij door zijn ouders niet zou worden betrapt.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] , [getuige] en [getuige] zich vlakbij het Heras-bordje hebben bevonden en dat [slachtoffer] door de kogel uit de luchtbuks is geraakt en zwaar letsel heeft opgelopen. De kogel heeft zijn rechterlong geraakt met een klaplong als gevolg. De kogel is achterin zijn borstholte, dichtbij belangrijke zenuwen, bloedaders en ruggenwervels beland en bevindt zich daar tot op heden nog steeds; dit in verband met een groter risico op (medische) complicaties bij het verwijderen dan bij het laten zitten daarvan.
Verdachte wist dat de luchtbuks gevaarlijk was. Hij wist immers dat hij de luchtbuks zonder toestemming, in afwezigheid van zijn vader niet mocht gebruiken. Los van de vraag of de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] of de andere spelende kinderen niet heeft gezien, geloofwaardig is, kan, naar het oordeel van de rechtbank, van de destijds twaalfjarige verdachte niet worden verwacht dat hij de gevolgen van het schieten met de luchtbuks op grote afstand voldoende kan overzien, met name als het gaat om mogelijk dodelijke of zware verwondingen. Daarom kan niet worden vastgesteld dan wel naar de uiterlijke verschijningsvorm uit het gedrag van de verdachte worden afgeleid, dat hij bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] of het zwaar verwonden van [slachtoffer] heeft aanvaard. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat een luchtdrukgeweer als de betreffende luchtbuks in Nederland niet verboden is en hier legaal, zonder vergunning te koop is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank concluderend van oordeel dat verdachte door zijn handelen, te weten door het schieten met de luchtbuks van grote afstand, noch het opzet heeft gehad [slachtoffer] van het leven te beroven noch het opzet heeft gehad zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] toe te brengen. Evenmin heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans daarop aanvaard. Er is dus geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet. Verdachte wordt daarom van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4
Bewijsmotivering
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, namelijk dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig met een luchtbuks heeft geschoten, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Uit de bewijsmiddelen, zoals hiervoor genoemd, blijkt dat verdachte, toen hij de luchtbuks had klaargelegd, vanuit zijn slaapkamerraam (een tuimelraam) heeft gekeken waarop hij wilde schieten en daar toen niemand heeft gezien. Vervolgens heeft verdachte de luchtbuks van zijn bed gepakt, geladen en aangelegd. Hij heeft verklaard daarbij weliswaar opnieuw te hebben gekeken, maar daarbij haastig te werk te zijn gegaan uit angst door zijn ouders betrapt te worden met de luchtbuks die hij tegen de met hen gemaakte afspraken had gepakt. Vervolgens heeft hij geschoten. [slachtoffer] is door de kogel uit de luchtbuks geraakt en heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De omstandigheid dat de destijds twaalfjarige verdachte het feitelijk ingetreden gevolg van het schieten met de luchtbuks op grote afstand, te weten zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] , niet heeft voorzien, en dit door hem ook niet kon worden bedacht, staat niet in de weg aan het oordeel dat verdachte in strijd met de toepasselijke zorgvuldigheidsnorm heeft gehandeld toen hij met de luchtbuks uit het raam in een woonwijk heeft geschoten zonder zich er duidelijk en overtuigend van te vergewissen of zich niemand in de schietlijn bevond.
Verdachte is aanmerkelijk onvoorzichtig geweest door in strijd met die zorgvuldigheidsnorm en tegen de uitdrukkelijke afspraak met zijn ouders, die ter borging van die norm diende, te handelen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verdachte op grond daarvan een zodanig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt dat dit schuld in strafrechtelijke zin met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde gevolg oplevert.
3.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 2 september 2018 te Zwaag, gemeente Hoorn, aanmerkelijk onvoorzichtig met een luchtdrukgeweer heeft geschoten, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de borstkas, is toegebracht,
welk schot resulteerde in een klaplong (randpneumothorax) en het achterblijven van een luchtbukskogel achterin in de borstholte (naast ruggenwervel T7 rechts).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden, waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zaken van het subsidiair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van één dag, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Tevens heeft zij gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen jeugddetentie.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair schuldigverklaring zonder oplegging van enige straf of maatregel bepleit. Subsidiair heeft de verdediging oplegging van een werkstraf bepleit, zoals door de officier van justitie geëist, al dan niet in combinatie met een jeugddetentie voor de duur van de inverzekeringstelling.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zonder toestemming en begeleiding van zijn ouders met de kort daarvoor door zijn vader aangeschafte luchtbuks uit het raam van zijn slaapkamer in een woonwijk geschoten. Verdachte heeft geschoten zonder zich er voldoende van te vergewissen dat zich niemand in de schietlijn bevond. Het slachtoffer is door de kogel uit de luchtbuks geraakt en heeft zwaar letsel opgelopen. De kogel heeft zijn rechterlong geraakt waardoor hij een klaplong heeft opgelopen. De kogel is achterin zijn borstholte, dichtbij belangrijke zenuwen, bloedaders en ruggenwervels beland en daar tot op heden gebleven. Hiermee heeft verdachte de lichamelijke gezondheid en integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Het had bovendien heel anders voor het slachtoffer kunnen aflopen, namelijk met zwaarder letsel of zelfs de dood als gevolg. Verder zullen het slachtoffer (en zijn ouders) moeten leven met de onzekerheid wat de aanwezigheid van de kogel in zijn borstholte in de toekomst zal betekenen voor zijn gezondheid. De vader van het slachtoffer heeft dat duidelijk in de door hem ter zitting voorgelezen verklaring verwoord.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van enig strafbaar feit;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 19 november 2020, van [raadsonderzoeker] als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Het raadsrapport van 19 november 2020 houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
De Raad maakt zich op basis van de bevindingen uit het onderhavige onderzoek enige zorgen over het functioneren van verdachte, nu hij niet bereid, dan wel niet in staat is geweest zijn aandeel in eerste instantie toe te geven. Ook in de schoolsituatie is verdachte moeizaam aanspreekbaar op zijn gedrag. In de thuissituatie lijkt er sprake te zijn van een pedagogisch verantwoorde opvoedsituatie. De rechtbank tekent daarbij overigens wel aan dat het handelen van de vader van verdachte direct na het incident niet de schoonheidsprijs verdient.
De (in)directe gevolgen voor zowel verdachte als ook voor het gezin zijn, aldus de Raad, vrij fors geweest. De Raad betreurt het in die zin zeer dat verdachte zich na het incident in september 2018 pas in november 2020 moet verantwoorden bij de rechtbank. Het pedagogisch effect lijkt, vanwege alle gevolgen, groot te zijn geweest en verdachte lijkt zich er van bewust te zijn dat hij verkeerd heeft gehandeld. De Raad is echter van mening dat er in het geheel geen pedagogisch effect meer uitgaat van een strafrechtelijke afdoening als die ruim twee jaar na dato plaatsvindt. Mede vanwege het ernstig letsel van het slachtoffer, kan de Raad zich voorstellen dat er in ieder geval iets van een signaal uit moet gaan naar verdachte dat het niet goed is geweest wat hij heeft gedaan, voor zover hij zich daar nog niet van bewust is.
De Raad heeft de rechtbank geadviseerd verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van enig straf of maatregel.
De Raad heeft daaraan ter terechtzitting desgevraagd toegevoegd dat dit advies wordt gehandhaafd ook indien de rechtbank het door de officier van justitie meest aannemelijk geachte scenario volgt en niet het scenario van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen.
Verdachte was ten tijde van het gepleegde feit zeer jong, te weten twaalf jaar. De rechtbank heeft hiermee in het voordeel van verdachte rekening gehouden, alsmede met de omstandigheid dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en sindsdien ook niet meer in aanraking is geweest met politie of justitie.
Anders dan de Raad, maakt zich de rechtbank geen zorgen over het functioneren van verdachte. De rechtbank constateert dat de zorgen van school over het gedrag van verdachte niet tot een zorgmelding of interventie hebben geleid. Meer pubers (en overigens ook volwassenen) vertonen dergelijk gedrag. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat het betreffende gedrag van verdachte als het gedrag van een jongere in de (puber)leeftijd is te beschouwen.
De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij gedurende zijn eerste drie verhoren bij de politie heeft gelogen, zoals uit het vierde verhoor van verdachte is gebleken. Verdachte heeft er hiermee onvoldoende blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien en bereid te zijn de consequenties daarvan direct te aanvaarden. Zijn jeugdige leeftijd kan daarvoor niet als verontschuldiging worden gezien.
Ten slotte houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn.
De redelijke termijn in jeugdstrafzaken in eerste aanleg bedraagt zestien maanden, gerekend vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling wordt verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Een overschrijding van de redelijke termijn kan alleen worden gerechtvaardigd in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Hiervan is in de onderhavige zaak geen sprake.
De redelijke termijn is aangevangen op 3 september 2018, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. Nadat verdachte op 25 oktober 2018 voor de laatste keer door de politie is gehoord, hebben hij en zijn ouders niets meer van de politie of het Openbaar Ministerie vernomen, totdat zij door de raadsman van verdachte op de hoogte zijn gesteld van de vervolgingsbeslissing van 26 maart 2020. Desondanks is verdachte pas op 26 oktober 2020 gedagvaard.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft – mede door de uitbraak van het coronavirus en de in dat verband getroffen maatregelen – bijna elf maanden na het verstrijken van de redelijke termijn plaatsgevonden.
Een overschrijding van de redelijke termijn is onwenselijk in jeugdstrafzaken, waar het pedagogisch aspect een centrale plaats inneemt. Verdachte heeft lange tijd in onzekerheid gezeten. Dit heeft een negatieve impact op hem gehad. De rechtbank zal hiermee bij het opleggen van de straf rekening houden. Overigens zit daaraan, naar het oordeel van de rechtbank, een ondergrens, gelet op de omstandigheid dat de rechtbank het van belang acht verdachte én de samenleving een signaal over de strafwaardigheid van dergelijk handelen af te geven.
Gelet op het voorgaande en alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van vierendertig uren moet worden opgelegd.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
De rechtbank zal bepalen dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, vermoedelijk twee dagen, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht. De rechtbank heeft uit het dossier niet kunnen afleiden of de inverzekeringstelling van verdachte, na zijn aanhouding op 3 september 2018 te 19.19 uur, langer dan een dag heeft geduurd. Aangetekend is dat verdachte de nacht van 3 op 4 september 2018 thuis bij zijn ouders heeft moeten doorbrengen. Het eerste en tweede verhoor heeft op 4 september 2018 plaatsgevonden, en het derde verhoor pas op 10 oktober 2018. Aannemelijk is dat verdachte niet langer dan twee dagen van zijn vrijheid beroofd is geweest.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
77a, 77g, 77m, 77n en 308 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven onder 3.5 als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het hiervoor onder 3.5 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
vierendertig (34) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door zeventien (17) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen een termijn van negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag jeugddetentie, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.M.A. Bataille, voorzitter,
mr. Ph. Burgers en mr. A. Ghonedale, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Fröberg,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2020.
Mr. Ghonedale is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
 het proces-verbaal van aangifte door [de moeder van slachtoffer] namens [slachtoffer] d.d. 5 september 2018 (dossierpagina 27 t/m 30);
 een schriftelijk stuk, inhoudende een ander geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten de geneeskundige verklaring van [naaam] d.d. 15 oktober 2018 (dossierpagina 53);
 het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 19 oktober 2018 (dossierpagina 54 t/m 60);
 het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 25 oktober 2018 (dossierpagina 294 t/m 305);
 de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 24 november 2020 heeft afgelegd.