3.3.3Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 (witwassen)
De rechtbank zal eerst het onder 2 tenlastegelegde feit bespreken en vervolgens het onder 1 tenlastegelegde feit. Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat de desbetreffende geldbedragen en de overige met de verdenking van witwassen in verband gebrachte goederen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat ook wist.
Het onderzoek in de onderhavige zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd voor een criminele herkomst van de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen en goederen. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs, feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechtbank zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt, dient eerst te worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat er zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. In dat verband leidt de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Vermoeden van witwassen van € 110.000,-
[verdachte] heeft op 10 juli 2015 voor een bedrag van € 330.000,- de woning gekocht aan de [adres] . Zij heeft hiertoe een hypothecaire geldlening afgesloten van
€ 220.000,-. De resterende € 110.000,- heeft zij met eigen geld voldaan, van haar bankrekening bij de ASN bank is een bedrag van € 60.000,- overgeboekt naar de kwaliteitsrekening van de notaris en van haar bankrekening bij de ABN AMRO bank is een bedrag van € 50.000,- naar diezelfde rekening overgemaakt. In de maanden daaraan voorafgaand werden er aanzienlijke bedragen naar de bankrekeningen van [verdachte] overgemaakt. Zo werd in totaal een bedrag van € 60.000,- bijgeschreven op de rekening van [verdachte] bij de ASN bank afkomstig van [bedrijf 3] , met als omschrijving ‘uitbetaling lening’. Op de rekening van [verdachte] bij de ABN AMRO bank werd in totaal een bedrag van € 50.000,- bijgeschreven, eveneens afkomstig van [bedrijf 3] betreft een vennootschap op naam van [getuige 2] . Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat er voor dit bedrijf over 2015 geen omzet is opgegeven. [getuige 2] heeft verklaard de vennootschap op verzoek van zijn oom [medeverdachte 2] op zijn naam te hebben gezet en verder geen bemoeienis hiermee te hebben gehad. Op de bankrekening van [bedrijf 3] bij de ING bank zijn in de periode van 25 maart 2014 tot en met 26 oktober 2016 bedragen van in totaal € 450.000,- contant gestort. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, het vermoeden van witwassen van het bedrag van € 110.000,- rechtvaardigen.
Verklaringen [verdachte] en [medeverdachte 2] over de € 110.000,- en de bespreking daarvan
Bij de politie heeft [verdachte] verklaard dat het geldbedrag ‘in principe geleend is’ en dat haar ex-echtgenoot [medeverdachte 1] het allemaal heeft geregeld voor haar en dat hij goed voor haar en de kinderen zorgt (map 5, p. 146). Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat zij een groot geldbedrag heeft geleend van [medeverdachte 2] . Zij had [medeverdachte 2] via kennissen leren kennen en [medeverdachte 2] wilde haar helpen met de aankoop van de woning. Verder heeft zij verklaard dat zij niet precies meer weet wat er is afgesproken over terugbetalen en rente en dat zij tot het moment van de zitting geen terugbetalingen heeft gedaan. [medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij geld heeft geleend aan [verdachte] via één van zijn bedrijven, dat hij niet meer precies weet of het een bedrag van € 125.000,-, € 160.000,- of € 180.000,- betrof en dat het geleende geldbedrag inmiddels is terugbetaald. Het geld dat hij (contant) in zijn bedrijven stopte en uitleende, zou afkomstig zijn uit kantoorkosten die contant werden betaald, goudhandel en het casino.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] over de gang van zaken rond de gestelde geldlening niet eenduidig zijn en dat de verklaring over de uiteindelijke herkomst van het geldbedrag van € 110.000,-, welk bedrag volgens [medeverdachte 2] afkomstig zou zijn uit kantoorkosten, goudhandel en casino onaannemelijk en niet verifieerbaar is. De rechtbank schuift deze verklaringen dan ook terzijde. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het genoemde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Nu het bedrag van € 110.000,- is besteed aan de aankoop van de woning aan de [adres] , is ook de woning middellijk uit misdrijf afkomstig.
Vermoeden van witwassen van € 28.128,-
Op de bankrekening van [verdachte] bij de ABN AMRO bank is in de periode van september 2014 tot en met september 2015 in totaal een bedrag van € 28.128,- overgemaakt. De overboekingen vinden maandelijks plaats, met uitzondering van de maand augustus 2015. Het merendeel van de overboekingen vindt plaats vanaf een bankrekening op naam van [bedrijf 1] De overboekingen in de maanden juni, juli en september vinden plaats vanaf een bankrekening van [bedrijf 3] De boekingen hebben als omschrijving ‘salaris’ en de betreffende maand. Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] is [bedrijf 3] staat op naam van [getuige 2] die heeft verklaard dat hij een aantal vennootschappen, waaronder [bedrijf 3] , op zijn naam heeft gezet op verzoek van zijn oom [medeverdachte 2] . Op de bankrekening van [bedrijf 1] bij de ABN AMRO bank is in de periode van 7 januari 2013 tot en met 30 juli 2015 een bedrag van in totaal € 270.460,- contant gestort. Zoals hiervoor weergegeven is ook op de bankrekening van [bedrijf 3] in een overlappende periode sprake geweest van contante stortingen van in totaal een aanzienlijk bedrag. Bij de Belastingdienst is evenmin omzet opgegeven van [bedrijf 1] over de jaren 2014 en 2015. Deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen een vermoeden van witwassen van het bedrag van € 28.128,-.
Verklaringen [verdachte] e.a. over de € 28.128,- en de bespreking daarvan
[verdachte] heeft verklaard dat zij in de periode van september 2014 tot en met september 2015 in loondienst is geweest bij [bedrijf 1] en dat de betalingen salarisbetalingen betreffen. Bij de politie heeft zij verklaard dat zij in het centrum van Amsterdam werkte, dat zij zich herinnert dat zij [naam 4] als collega had en dat zij het verder allemaal niet meer weet (map 5, p. 147). Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat zij in een kantoorgebouw in Almere werkte. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij betrokken is geweest bij [bedrijf 1] , dat [verdachte] daar gewerkt heeft, dat haar directe collega [naam 2] was en dat [getuige 2] het salaris van [verdachte] heeft vastgesteld (map 5, p. 238). [getuige 2] daarentegen heeft verklaard dat hij geen inhoudelijke bemoeienis heeft gehad met de vennootschappen die op zijn naam zijn gezet en dat hij [verdachte] niet kent (map 5, p. 251 en 254). Verder heeft [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat zijn neef [naam 3] [bedrijf 1] in de praktijk runde (proces-verbaal los opgenomen in het dossier). Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat zij geen [naam 3] kent die bij [bedrijf 1] werkzaam zou zijn geweest.
Gelet op vorengenoemde feiten en omstandigheden en gelet op het gebrek aan eenduidigheid in de verklaringen van de verschillende betrokkenen over het gestelde dienstverband van [verdachte] , acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat zij werkzaam is geweest bij [bedrijf 1] ongeloofwaardig. De rechtbank schuift de verklaring van [verdachte] dat het bedrag van € 28.128,- salarisbetalingen betreft, dan ook terzijde. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het genoemde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen van € 16.293,-
In de periode van oktober 2015 tot en met april 2016 is in totaal een bedrag van € 16.293,- naar de privérekening van [verdachte] bij de ABN AMRO bank overgemaakt. De overboekingen vinden maandelijks plaats, met uitzondering van de maand december 2015. De overboekingen zijn afkomstig vanaf een bankrekening op naam van [bedrijf 8] . De boekingen hebben als omschrijving ‘salaris [bedrijf 7] ’ of alleen ‘ [bedrijf 7] ’ en de betreffende maand. In maart en april 2016 is alleen de betreffende maand vermeld. [bedrijf 8] , [bedrijf 5] en [bedrijf 7] staan op naam van [medeverdachte 2] . [bedrijf 8] is op 7 januari 2011 opgeheven. [bedrijf 5] is op 25 maart 2015 opgeheven. Bij de Belastingdienst is geen omzet opgegeven van de bedrijven van [medeverdachte 2] . Deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen een vermoeden van witwassen van het bedrag van € 16.293,-.
Verklaringen [verdachte] en [medeverdachte 2] over de € 16.293,- en de bespreking daarvan
[verdachte] heeft verklaard dat zij een half jaar in loondienst is geweest bij [bedrijf 7] . Zij heeft op een vacature gesolliciteerd en is aangenomen. Haar werkzaamheden betroffen onder meer het bemiddelen in de particuliere huur en verhuur van woningen en administratieve werkzaamheden. Ze werkte op het kantoor in de [adres] in Amsterdam. Het dienstverband is beëindigd omdat het halfjaarcontract afliep (map 5, p. 148). Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat de betalingen van [bedrijf 8] op haar bankrekening salarisbetalingen waren en dat haar werkzaamheden bestonden uit het promoten van de ‘hypotheekvoordeelkaart’. Ze moest klanten bellen en hen de kaart aanbieden en vervolgens administreren welke klanten ze had gebeld. Ze werkte op het bedrijventerrein [adres] in Almere. Het dienstverband is beëindigd omdat [medeverdachte 2] ‘baldadig’ tegen haar werd. Ze heeft in december 2015 geen salarisbetaling ontvangen, omdat ze toen onenigheid met [medeverdachte 2] had, maar ze heeft deze maand salaris later, in 2016, alsnog ontvangen. [medeverdachte 2] is bij de politie geconfronteerd met de maandelijkse betalingen in de periode van oktober 2015 tot en met april 2016 met als omschrijving ‘salaris [bedrijf 7] ’ en heeft daarop verklaard dat [verdachte] niet heeft gewerkt voor [bedrijf 7] en dat hij het allemaal niet meer kon volgen (map 5, p. 239). Uit onderzoek naar de bankafschriften van de bankrekeningen van [verdachte] blijkt niet dat er een nabetaling van het salaris van december 2015 heeft plaatsgevonden (map 5, p. 215).
Gelet op vorengenoemde feiten en omstandigheden en gelet op het gebrek aan eenduidigheid in de verklaringen van de [verdachte] en [medeverdachte 2] over het gestelde dienstverband, de inhoud van de werkzaamheden en de plaats waar ze haar werkzaamheden zou hebben verricht, acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat zij werkzaam is geweest bij [bedrijf 7] ongeloofwaardig. De rechtbank schuift de verklaring van [verdachte] dat het bedrag van
€ 16.293,- salarisbetalingen betreft, dan ook terzijde. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het genoemde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen van € 67.173,62
In de periode van 4 maart 2016 tot en met 21 november 2017 is in totaal een bedrag van
€ 67.173,62 naar de bankrekening van [verdachte] h/o [bedrijf 6] bij de ABN AMRO bank overgemaakt. De overboekingen zijn grotendeels afkomstig van [bedrijf 9] , één overboeking is afkomstig van [bedrijf 10] . Op de rekening van [bedrijf 10] worden regelmatig contante stortingen gedaan. Deze stortingen worden al dan niet gedeeltelijk overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 9] , waarna betalingen aan [bedrijf 6] worden gedaan. [bedrijf 10] en [bedrijf 9] staan op naam van [getuige 3] . Op de computer van [verdachte] zijn facturen aangetroffen op welke facturen bedragen door [bedrijf 6] aan [bedrijf 9] worden gefactureerd. Gebleken is dat [getuige 3] deze facturen heeft opgemaakt. Deze feiten en omstandigheden en hetgeen is gebleken ten aanzien van de hiervoor besproken betalingen, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen een vermoeden van witwassen van het bedrag van
€ 67.173,62.
Verklaring [verdachte] over de € 67.173,62 en de bespreking daarvan
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij een eigen bedrijf had, [bedrijf 6] en dat zij daarmee deed in woningbemiddeling en verhuur. Ze werkte ongeveer 32 tot 34 uur per week. Zij bracht klanten aan bij [bedrijf 9] ten behoeve van huur dan wel (ver)koop van woningen. [getuige 3] zou de administratie hebben verzorgd. Zij factureerde haar werkzaamheden aan [bedrijf 9] , die de facturen vervolgens betaalde (map 5, p. 148, 149).
[getuige 3] heeft daarentegen verklaard dat [verdachte] haar eigen administratie bijhoudt en dat hij geen boekhouding van haar heeft (map 5, p. 298). [getuige 3] heeft na een vordering van de politie 17 facturen aan de politie overhandigd, die zouden zien op de aan [bedrijf 6] overgeboekte bedragen. Bij onderzoek naar deze facturen is het volgende gebleken. Een aantal van deze facturen bevat geen vermelding op welk kadastraal object de factuur betrekking heeft. Een aantal facturen ziet op een gefactureerde aankoopprovisie ten behoeve van woningen waarvan uit het Kadaster blijkt dat deze al jaren niet van eigenaar zijn veranderd. (map 5, p. 317 e.v.) In een op 16 maart 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] gevoerd telefoongesprek zegt [verdachte] dat zij van [medeverdachte 1] niet hoeft te werken, maar dat zij best bereid is om een betaalde baan te zoeken als dat nodig is en dat ze niets om handen heeft. In een telefoongesprek van 22 maart 2017 belt [verdachte] met een NNman. Deze man zegt tegen [verdachte] dat ze natuurlijk geen zin kan hebben om te strijken, ook al werkt ze niet. (map 5, p. 458) In de periode van deze gevoerde telefoongespreken (14 maart 2017 en 28 maart 2017) maakt [bedrijf 9] in totaal een bedrag van ongeveer € 5.600,- naar [verdachte] over (map 5, p. 324).
Gelet op alle vorengenoemde feiten en omstandigheden schuift de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat zij inkomsten heeft verkregen uit haar eenmanszaak [bedrijf 6] als ongeloofwaardig terzijde. Daarbij neemt de rechtbank met name in aanmerking dat er een direct verband is tussen de contante stortingen op de bankrekening van [bedrijf 10] en de overboekingen naar [bedrijf 6] , dat de gegevens op de door [getuige 3] verstrekte facturen niet lijken overeen te komen met daadwerkelijke transacties en dat [verdachte] in telefoongesprekken in maart 2017 aangeeft dat zij niet werkt, terwijl ze in deze maand wel een aanzienlijk bedrag van [bedrijf 9] overgemaakt krijgt.
De rechtbank is van oordeel dat ook ten aanzien van [bedrijf 6] sprake is geweest van een schijnconstructie en dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 67.173,62 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen van Audi S4
Per 3 maart 2014 staat de Audi S4 met kenteken [kenteken 2] op naam van [verdachte] . De auto is gekocht bij autobedrijf [naam autobedrijf] De auto is gekocht met inruil van een Audi A5 en bijbetaling van € 18.500,-. In de administratie van het autobedrijf zijn twee facturen teruggevonden die zien op de transactie, een factuur gedateerd 3 maart 2014 met een verkoopprijs van € 40.000,- en een inruilprijs van € 21.500,- en een factuur eveneens gedateerd 3 maart 2014 met een verkoopprijs van € 38.500,- en een inruilprijs van
€ 20.000,-, beide op naam van dhr. [verdachte] . Het bedrag van € 18.500,- is contant voldaan.
Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat [verdachte] in 2014 een inkomen had uit een WW-uitkering van in totaal € 15.372,- netto. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen een vermoeden van witwassen van de Audi.
Verklaring [verdachte] en de bespreking daarvan
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de Audi S4 heeft gekocht door een auto van haar oom in te ruilen en het restantbedrag van € 18.500,- te voldoen uit de afkoopsom van haar voormalige werkgever [vorige werkgever] van € 26.743,03. Van dit bedrag had zij op 3 mei 2013 een bedrag van € 25.000,- contant opgenomen van haar bankrekening en een jaar lang bewaard in haar woning. Van het restant zou zij haar flexibel krediet hebben afgelost. Met de oom zouden geen afspraken zijn gemaakt over een vergoeding voor de ingeruilde auto, aldus [verdachte] .
De rechtbank overweegt het volgende. Uit het dossier blijkt dat het flexibel krediet van [verdachte] bij de ABN AMRO bank waarvan € 17.805,- openstond, in 2014 in zijn geheel is afgelost (map 5, p. 152). De verklaring van [verdachte] dat zij én het flexibel krediet én de bijbetaling van € 18.500,- voor de Audi S4 beide heeft betaald uit de afkoopsom van [vorige werkgever] kan dus niet correct zijn. De regeling met betrekking tot de inruil van de auto van een oom, is door verdachte niet concreter gemaakt en ook niet (verder) onderbouwd. Nu de verklaring van [verdachte] onvoldoende concreet en cijfermatig onjuist is, schuift de rechtbank ook deze verklaring terzijde. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat de Audi S4 is gekocht met geld dat afkomstig is uit misdrijf en dat betekent dat deze auto middellijk afkomstig is uit misdrijf.
Wetenschap bij [verdachte]
De rechtbank constateert aan de hand van het vorenstaande een patroon van witwassen door middel van overboekingen van geldbedragen op bankrekeningen van [verdachte] door vennootschappen onder de noemer van een lening, salarisbetalingen en betalingen van facturen. [verdachte] heeft in haar verklaringen voorgewend dat wel degelijk sprake was van een lening en werkzaamheden die betaald dienden te worden, welke verklaringen door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde zijn geschoven. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat [verdachte] bewust in strijd met de waarheid heeft verklaard, met als doel de werkelijkheid te verhullen, namelijk dat het geldbedragen betrof die uit misdrijf afkomstig waren en dat zij dit ook wist. Hetzelfde geldt voor het geldbedrag dat is besteed aan de aankoop van de Audi S4.
Medeplegen
[verdachte] heeft bij de politie over de aankoop van de woning aan de [adres] en het verschil van ongeveer € 100.000,- tussen de aankooprijs en de hypothecaire geldlening, verklaard dat [medeverdachte 1] alles had geregeld. [medeverdachte 1] heeft een bedrag van € 10.000,- overgemaakt naar de notaris in verband met de aankoop van de woning. Uit waarnemingen van de politie blijkt dat [medeverdachte 1] , de ex-echtgenoot van [verdachte] , vanaf het moment van aankoop van de woning regelmatig op het adres [adres] verblijft. Gelet op deze omstandigheden, gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 1] betrokken is geweest bij de aankoop en financiering van de woning door middel van onder andere de besteding van het bedrag van € 100.000,- waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dit uit misdrijf afkomstig was en dat [medeverdachte 1] (samen met [verdachte] ) van die woning gebruik heeft gemaakt. Dit betekent dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , zodat sprake is geweest van medeplegen. Ten aanzien van de ‘salarisbetalingen’ door de vennootschappen [bedrijf 1] , overweegt de rechtbank dat uit de overwegingen met betrekking tot de verklaringen die door [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn afgelegd, volgt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . Ten aanzien van de betalingen door [bedrijf 9] is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met [getuige 3] , nu deze als eigenaar en enig aandeelhouder van [bedrijf 9] verantwoordelijk was voor het overmaken van geldbedragen naar [bedrijf 6] zonder dat daaraan werkzaamheden ten grondslag hebben gelegen.
3.3.4Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 (gebruik van valse documenten)
[verdachte] heeft op 10 juli 2015 voor een bedrag van € 330.000,- de woning gekocht aan de [adres] . Zij heeft hiertoe een hypothecaire geldlening afgesloten van
€ 220.000,- bij [hypotheekverstrekker] Ten behoeve van het aanvragen van (een offerte voor) deze geldlening zijn een werkgeversverklaring, twee salarisspecificaties en een ‘vaststellingsovereenkomst’ verstrekt aan [hypotheekverstrekker]
De werkgeversverklaring houdt (onder meer) in dat [verdachte] per 1 september 2014 in dienst is bij [bedrijf 1] , dat zij een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd en een bruto jaarsalaris van € 47.982,-. De verklaring zou op 2 juni 2015 zijn ondertekend door [getuige 1] . Voor verificatie kan contact opgenomen worden met [getuige 2] . Ook de salarisspecificaties zijn van [bedrijf 1] en houden (onder meer) in dat [verdachte] in de maanden februari en maart 2015 een netto loon ontving van
€ 2.616,53.
Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] is [bedrijf 3] staat op naam van [getuige 2] . Zoals hiervoor weergegeven, heeft [getuige 2] verklaard dat hij een aantal vennootschappen, waaronder [bedrijf 3] , op zijn naam heeft gezet op verzoek van zijn oom [medeverdachte 2] en dat hij [verdachte] niet kent. [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] een vriend is van hem, dat hij niet bekend is met [bedrijf 1] en dat de handtekening onder de werkgeversverklaring niet zijn handtekening is. De rechtbank heeft ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde witwassen reeds overwogen dat de verklaring van [verdachte] dat zij in dienst is geweest bij [bedrijf 1] ongeloofwaardig is. Nu van een dergelijk dienstverband geen sprake is geweest, stelt de rechtbank vast dat de salarisspecificaties en de loonstroken valse documenten betreffen.
De ‘vaststellingsovereenkomst’ houdt in dat [verdachte] vanaf 1 mei 2014 een arbeidsovereenkomst had met [bedrijf 2] , dat zij een bruto maandsalaris ontving van € 4.500,- en dat de arbeidsovereenkomst wegens een geschil per 31 juli 2014 eindigde en een ontslagvergoeding van € 28.850,- bruto (netto € 15.002,-) zou worden uitgekeerd.
[bedrijf 2] heeft op naam gestaan van [medeverdachte 2] en is in augustus 2013 opgeheven. [medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er nooit een dienstverband is geweest tussen [verdachte] en [bedrijf 2] . Uit de bankafschriften van [verdachte] blijkt niet dat er salarisbetalingen zijn geweest door [bedrijf 2] in de periode van mei 2014 tot en met juli 2014. De rechtbank concludeert dan ook dat geen sprake is geweest van het genoemde dienstverband en de beëindiging daarvan met uitbetaling van een ontslagvergoeding. Ook dit document betreft een vals document.
De rechtbank acht de werkgeversverklaring, salarisspecificaties en de vaststellingsovereenkomst bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, omdat sprake is van geschriften waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis toekomt voor het bewijs van het bestaan van een arbeidsovereenkomst dan wel een overeenkomst strekkende tot beëindiging van een dienstverband, waaraan rechtsgevolgen kunnen zijn of worden verbonden. De verstrekker van de hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [adres] is er op grond van deze documenten immers vanuit gegaan dat er sprake was van een dienstverband en eigen vermogen van de aanvrager van die lening, [verdachte] .
Nu [verdachte] ter terechtzitting heeft verklaard de documenten van [medeverdachte 2] te hebben ontvangen, te hebben bekeken en (al dan niet via [medeverdachte 2] ) te hebben verstrekt aan de tussenpersoon voor het aanvragen van die geldlening, acht de rechtbank de nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] bij het opzettelijk gebruik maken van die documenten bewezen.