ECLI:NL:RBNHO:2020:10319

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
15/871950-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van valse documenten en witwassen in hypotheekfraudezaak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het gebruik van valse documenten en witwassen. De verdachte heeft valse werkgeversverklaringen, salarisspecificaties en een vaststellingsovereenkomst gebruikt om een hypothecaire lening van € 220.000,- te verkrijgen voor de aankoop van een woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van deze valse documenten, terwijl zij wist dat deze documenten niet echt waren. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven, waaronder een bedrag van € 110.000,- dat zij had ontvangen als 'lening' voor de woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die zij in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van vier jaar schuldig heeft gemaakt aan witwassen door middel van overboekingen van geldbedragen op haar bankrekeningen, die als legitiem werden gepresenteerd, terwijl dit niet het geval was. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en haar medeverdachten als ongeloofwaardig terzijde geschoven en heeft geoordeeld dat de verdachte bewust heeft geprobeerd de herkomst van de gelden te verhullen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de integriteit van het financiële verkeer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871950-16 (P)
Uitspraakdatum: 9 december 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 en 25 november 2020 in de zaak tegen:
[voornaam][achternaam],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Visser en van hetgeen verdachte (hierna: [verdachte] ) en haar raadsman mr. S.V. Ramdihal , advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 10 juli 2015 te Haarlem en/of te Almere en/of te Amersfoort en/of te Den Haag en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of opzettelijk voorhanden heeft gehad een valse of vervalste werkgeversverklaring en/of een valse of vervalste salarisspecificatie(s) en/of een valse of vervalste vaststellingsovereenkomst, zijnde (telkens) een of meerdere geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst,
bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) hierin dat in strijd met de
waarheid (onder meer):
- die werkgeversverklaring is (of zou zijn) opgemaakt door [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of
- die werkgeversverklaring (namens de werkgever) is (of zou zijn) ondertekend door [getuige 1] en/of
- in die werkgeversverklaring staat vermeld dat zij, verdachte, vanaf 1 september 2014 in loondienst was en/of werkzaam was als medewerker juridische zaken bij [bedrijf 1] en/of een bruto jaarsalaris ontving van EUR 47.982,- en/of een vakantietoeslag van EUR 3.838,56 (terwijl er geen sprake was van enig dienstverband en/of loon voor geleverde arbeid/dienst(en)) en/of
- op (één van) die salarisspecificatie(s) staat vermeld dat zij, verdachte, in de maand februari 2015 (vanuit een dienstverband) bij [bedrijf 1] een bruto maandsalaris ontving van EUR 3.998,50 en/of een netto loon van EUR 1.995,31 (terwijl er geen sprake was van enig dienstverband en/of loon voor geleverde arbeid/dienst(en)) en/of
- op (één van) die salarisspecificatie(s) staat vermeld dat zij, verdachte, in de maand maart 2015 (vanuit een dienstverband) bij [bedrijf 1] een bruto maandsalaris ontving van EUR 3.998,50 en/of een netto maandsalaris van EUR 2.616,53 (terwijl er geen sprake was van enig dienstverband en/of loon voor geleverde arbeid/dienst(en)) en/of
- in die vaststellingsovereenkomst staat vermeld dat zij, verdachte, vanaf 1 mei 2014 een arbeidsovereenkomst had met [bedrijf 2] en/of een bruto maandsalaris ontving van EUR 4.500,- en/of dat er een arbeidsrechtelijk geschil is ontstaan tussen [bedrijf 2] en de verdachte en/of dat dit heeft geleid tot een verstoring van de arbeidsrelatie en/of de arbeidsovereenkomst per 31 juli 2014 eindigde (of zou eindigen) en/of dat zij, verdachte, in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een bruto ontslagvergoeding van EUR 28.850,- (netto neerkomende op EUR 15.002,-) zou ontvangen (terwijl er geen sprake was van enig dienstverband of arbeidsovereenkomst en/of loon voor geleverde arbeid/dienst(en)),
bestaande dat gebruik maken en/of afleveren en/of voorhanden hebben hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) die werkgeversverklaring en/of die salarisspecificatie(s) en/of die vaststellingsovereenkomst heeft/hebben verstrekt of doen toekomen aan [hypotheekverstrekker] (met tussenkomst van de hypotheekadviseur [naam 1] en/of [advieskantoor] en/of [medeverdachte 2] ) (teneinde een hypotheekofferte bij [hypotheekverstrekker] aan te vragen en/of te verkrijgen en/of een hypothecaire geldlening te doen/laten verstrekken door [hypotheekverstrekker] ter hoogte van een geldbedrag van in
totaal (ongeveer) EUR 220.000,-),
terwijl zij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die werkgeversverklaring en/of die salarisspecificatie(s) en/of vaststellingsovereenkomst bestemd was/waren tot gebruik als ware dit/deze geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 21 november 2017,
te Haarlem en/of te Aalsmeer en/of te Almere en/of te Amsterdam, in ieder
geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
(telkens) één of meer voorwerp(en), te weten
- een woonhuis cum annexis, staande en gelegen te [adres] , [kadastrale aanduiding] en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 110.000 ( [bedrijf 3] en [bedrijf 4] ) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) EUR 15.002 (uit vaststellingsovereenkomst [bedrijf 2] ) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 28.128 ( [bedrijf 1] ) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 16.293 ( [bedrijf 5] ) en/of - een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 67.173,62 ( [bedrijf 6] ) en/of - een motorvoertuig van het merk Audi (model RS6 met kenteken [kenteken 1] ) en/of
- een motorvoertuig van het merk Audi (model S4 met kenteken [kenteken 2] ),
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een of
meer van die voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
en/of
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den),
terwijl zij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de beide tenlastegelegde feiten, omdat alle gelden en goederen op de tenlastelegging een legale herkomst hebben. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De onder feit 1 genoemde stukken zijn niet vals, want [verdachte] had een arbeidsrelatie met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
[verdachte] heeft een bedrag van € 110.000,- aan eigen geld ten behoeve van de woning aan de [adres] voldaan. Dit bedrag heeft zij geleend van [medeverdachte 2] en dat blijkt uit verschillende verklaringen. Er is ook een leningsovereenkomst. Het door de bank verstrekte hypotheekbedrag van € 220.000,- heeft per definitie een legale herkomst. Gelet op het voorgaande heeft al het geld dat door [verdachte] is verkregen om de woning aan de [adres] aan te schaffen een legale herkomst. Er zijn dus geen witwashandelingen verricht.
De geldbedragen die onder feit 2 worden genoemd, hebben eveneens een legale herkomst. Er is een arbeidsrelatie geweest tussen [verdachte] en [bedrijf 1] en [bedrijf 5] . [verdachte] heeft een concrete en verifieerbare uitleg gegeven.
Voorts heeft [verdachte] een duidelijke en onderbouwde uitleg gegeven ten aanzien van de bedragen die zij via haar eenmanszaak [bedrijf 6] heeft ontvangen.
De in de tenlastelegging genoemde Audi’s zijn met legale middelen aangeschaft. [medeverdachte 1] had een reguliere baan en had neveninkomsten in de autobandenhandel en heeft hiervan de Audi Rs6 gekocht. [verdachte] heeft de Audi S4 gekocht met de afkoopsom die zij van [vorige werkgever] had ontvangen en door een andere Audi in te ruilen.
Gelet op het voorgaande is er volgens de raadsman geen wettig en overtuigend bewijs voor de tenlastegelegde feiten en moet zij van de beide feiten worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiële vrijspraken feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 2 tenlastegelegde (medeplegen van) witwassen ten aanzien van het geldbedrag van € 15.002,- niet bewezen kan worden verklaard. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat [verdachte] (en/of een medeverdachte) op enigerlei wijze de beschikking heeft gehad over dit geldbedrag.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het (medeplegen van) witwassen ten aanzien van de Audi Rs6 niet bewezen kan worden verklaard. Uit het dossier blijkt weliswaar dat deze auto op naam van [verdachte] stond en dat zij een invoerheffing heeft betaald bij de invoer van de auto uit Duitsland. Echter uit het dossier blijkt eveneens dat medeverdachte [medeverdachte 1] deze auto tot zijn beschikking had. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit volgt dat [verdachte] de auto heeft betaald en bevat evenmin bewijsmiddelen dat [verdachte] wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat [medeverdachte 1] deze auto met uit misdrijf verkregen geld zou hebben gefinancierd dan wel dat de auto een andersoortige criminele herkomst zou hebben.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 (witwassen)
De rechtbank zal eerst het onder 2 tenlastegelegde feit bespreken en vervolgens het onder 1 tenlastegelegde feit. Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat de desbetreffende geldbedragen en de overige met de verdenking van witwassen in verband gebrachte goederen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat ook wist.
Het onderzoek in de onderhavige zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd voor een criminele herkomst van de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen en goederen. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs, feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechtbank zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt, dient eerst te worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat er zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. In dat verband leidt de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Vermoeden van witwassen van € 110.000,-
[verdachte] heeft op 10 juli 2015 voor een bedrag van € 330.000,- de woning gekocht aan de [adres] . Zij heeft hiertoe een hypothecaire geldlening afgesloten van
€ 220.000,-. De resterende € 110.000,- heeft zij met eigen geld voldaan, van haar bankrekening bij de ASN bank is een bedrag van € 60.000,- overgeboekt naar de kwaliteitsrekening van de notaris en van haar bankrekening bij de ABN AMRO bank is een bedrag van € 50.000,- naar diezelfde rekening overgemaakt. In de maanden daaraan voorafgaand werden er aanzienlijke bedragen naar de bankrekeningen van [verdachte] overgemaakt. Zo werd in totaal een bedrag van € 60.000,- bijgeschreven op de rekening van [verdachte] bij de ASN bank afkomstig van [bedrijf 3] , met als omschrijving ‘uitbetaling lening’. Op de rekening van [verdachte] bij de ABN AMRO bank werd in totaal een bedrag van € 50.000,- bijgeschreven, eveneens afkomstig van [bedrijf 3] betreft een vennootschap op naam van [getuige 2] . Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat er voor dit bedrijf over 2015 geen omzet is opgegeven. [getuige 2] heeft verklaard de vennootschap op verzoek van zijn oom [medeverdachte 2] op zijn naam te hebben gezet en verder geen bemoeienis hiermee te hebben gehad. Op de bankrekening van [bedrijf 3] bij de ING bank zijn in de periode van 25 maart 2014 tot en met 26 oktober 2016 bedragen van in totaal € 450.000,- contant gestort. De rechtbank is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, het vermoeden van witwassen van het bedrag van € 110.000,- rechtvaardigen.
Verklaringen [verdachte] en [medeverdachte 2] over de € 110.000,- en de bespreking daarvan
Bij de politie heeft [verdachte] verklaard dat het geldbedrag ‘in principe geleend is’ en dat haar ex-echtgenoot [medeverdachte 1] het allemaal heeft geregeld voor haar en dat hij goed voor haar en de kinderen zorgt (map 5, p. 146). Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat zij een groot geldbedrag heeft geleend van [medeverdachte 2] . Zij had [medeverdachte 2] via kennissen leren kennen en [medeverdachte 2] wilde haar helpen met de aankoop van de woning. Verder heeft zij verklaard dat zij niet precies meer weet wat er is afgesproken over terugbetalen en rente en dat zij tot het moment van de zitting geen terugbetalingen heeft gedaan. [medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij geld heeft geleend aan [verdachte] via één van zijn bedrijven, dat hij niet meer precies weet of het een bedrag van € 125.000,-, € 160.000,- of € 180.000,- betrof en dat het geleende geldbedrag inmiddels is terugbetaald. Het geld dat hij (contant) in zijn bedrijven stopte en uitleende, zou afkomstig zijn uit kantoorkosten die contant werden betaald, goudhandel en het casino.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] over de gang van zaken rond de gestelde geldlening niet eenduidig zijn en dat de verklaring over de uiteindelijke herkomst van het geldbedrag van € 110.000,-, welk bedrag volgens [medeverdachte 2] afkomstig zou zijn uit kantoorkosten, goudhandel en casino onaannemelijk en niet verifieerbaar is. De rechtbank schuift deze verklaringen dan ook terzijde. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het genoemde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Nu het bedrag van € 110.000,- is besteed aan de aankoop van de woning aan de [adres] , is ook de woning middellijk uit misdrijf afkomstig.
Vermoeden van witwassen van € 28.128,-
Op de bankrekening van [verdachte] bij de ABN AMRO bank is in de periode van september 2014 tot en met september 2015 in totaal een bedrag van € 28.128,- overgemaakt. De overboekingen vinden maandelijks plaats, met uitzondering van de maand augustus 2015. Het merendeel van de overboekingen vindt plaats vanaf een bankrekening op naam van [bedrijf 1] De overboekingen in de maanden juni, juli en september vinden plaats vanaf een bankrekening van [bedrijf 3] De boekingen hebben als omschrijving ‘salaris’ en de betreffende maand. Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] is [bedrijf 3] staat op naam van [getuige 2] die heeft verklaard dat hij een aantal vennootschappen, waaronder [bedrijf 3] , op zijn naam heeft gezet op verzoek van zijn oom [medeverdachte 2] . Op de bankrekening van [bedrijf 1] bij de ABN AMRO bank is in de periode van 7 januari 2013 tot en met 30 juli 2015 een bedrag van in totaal € 270.460,- contant gestort. Zoals hiervoor weergegeven is ook op de bankrekening van [bedrijf 3] in een overlappende periode sprake geweest van contante stortingen van in totaal een aanzienlijk bedrag. Bij de Belastingdienst is evenmin omzet opgegeven van [bedrijf 1] over de jaren 2014 en 2015. Deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen een vermoeden van witwassen van het bedrag van € 28.128,-.
Verklaringen [verdachte] e.a. over de € 28.128,- en de bespreking daarvan
[verdachte] heeft verklaard dat zij in de periode van september 2014 tot en met september 2015 in loondienst is geweest bij [bedrijf 1] en dat de betalingen salarisbetalingen betreffen. Bij de politie heeft zij verklaard dat zij in het centrum van Amsterdam werkte, dat zij zich herinnert dat zij [naam 4] als collega had en dat zij het verder allemaal niet meer weet (map 5, p. 147). Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat zij in een kantoorgebouw in Almere werkte. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij betrokken is geweest bij [bedrijf 1] , dat [verdachte] daar gewerkt heeft, dat haar directe collega [naam 2] was en dat [getuige 2] het salaris van [verdachte] heeft vastgesteld (map 5, p. 238). [getuige 2] daarentegen heeft verklaard dat hij geen inhoudelijke bemoeienis heeft gehad met de vennootschappen die op zijn naam zijn gezet en dat hij [verdachte] niet kent (map 5, p. 251 en 254). Verder heeft [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat zijn neef [naam 3] [bedrijf 1] in de praktijk runde (proces-verbaal los opgenomen in het dossier). Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat zij geen [naam 3] kent die bij [bedrijf 1] werkzaam zou zijn geweest.
Gelet op vorengenoemde feiten en omstandigheden en gelet op het gebrek aan eenduidigheid in de verklaringen van de verschillende betrokkenen over het gestelde dienstverband van [verdachte] , acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat zij werkzaam is geweest bij [bedrijf 1] ongeloofwaardig. De rechtbank schuift de verklaring van [verdachte] dat het bedrag van € 28.128,- salarisbetalingen betreft, dan ook terzijde. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het genoemde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen van € 16.293,-
In de periode van oktober 2015 tot en met april 2016 is in totaal een bedrag van € 16.293,- naar de privérekening van [verdachte] bij de ABN AMRO bank overgemaakt. De overboekingen vinden maandelijks plaats, met uitzondering van de maand december 2015. De overboekingen zijn afkomstig vanaf een bankrekening op naam van [bedrijf 8] . De boekingen hebben als omschrijving ‘salaris [bedrijf 7] ’ of alleen ‘ [bedrijf 7] ’ en de betreffende maand. In maart en april 2016 is alleen de betreffende maand vermeld. [bedrijf 8] , [bedrijf 5] en [bedrijf 7] staan op naam van [medeverdachte 2] . [bedrijf 8] is op 7 januari 2011 opgeheven. [bedrijf 5] is op 25 maart 2015 opgeheven. Bij de Belastingdienst is geen omzet opgegeven van de bedrijven van [medeverdachte 2] . Deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen een vermoeden van witwassen van het bedrag van € 16.293,-.
Verklaringen [verdachte] en [medeverdachte 2] over de € 16.293,- en de bespreking daarvan
[verdachte] heeft verklaard dat zij een half jaar in loondienst is geweest bij [bedrijf 7] . Zij heeft op een vacature gesolliciteerd en is aangenomen. Haar werkzaamheden betroffen onder meer het bemiddelen in de particuliere huur en verhuur van woningen en administratieve werkzaamheden. Ze werkte op het kantoor in de [adres] in Amsterdam. Het dienstverband is beëindigd omdat het halfjaarcontract afliep (map 5, p. 148). Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat de betalingen van [bedrijf 8] op haar bankrekening salarisbetalingen waren en dat haar werkzaamheden bestonden uit het promoten van de ‘hypotheekvoordeelkaart’. Ze moest klanten bellen en hen de kaart aanbieden en vervolgens administreren welke klanten ze had gebeld. Ze werkte op het bedrijventerrein [adres] in Almere. Het dienstverband is beëindigd omdat [medeverdachte 2] ‘baldadig’ tegen haar werd. Ze heeft in december 2015 geen salarisbetaling ontvangen, omdat ze toen onenigheid met [medeverdachte 2] had, maar ze heeft deze maand salaris later, in 2016, alsnog ontvangen. [medeverdachte 2] is bij de politie geconfronteerd met de maandelijkse betalingen in de periode van oktober 2015 tot en met april 2016 met als omschrijving ‘salaris [bedrijf 7] ’ en heeft daarop verklaard dat [verdachte] niet heeft gewerkt voor [bedrijf 7] en dat hij het allemaal niet meer kon volgen (map 5, p. 239). Uit onderzoek naar de bankafschriften van de bankrekeningen van [verdachte] blijkt niet dat er een nabetaling van het salaris van december 2015 heeft plaatsgevonden (map 5, p. 215).
Gelet op vorengenoemde feiten en omstandigheden en gelet op het gebrek aan eenduidigheid in de verklaringen van de [verdachte] en [medeverdachte 2] over het gestelde dienstverband, de inhoud van de werkzaamheden en de plaats waar ze haar werkzaamheden zou hebben verricht, acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat zij werkzaam is geweest bij [bedrijf 7] ongeloofwaardig. De rechtbank schuift de verklaring van [verdachte] dat het bedrag van
€ 16.293,- salarisbetalingen betreft, dan ook terzijde. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het genoemde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen van € 67.173,62
In de periode van 4 maart 2016 tot en met 21 november 2017 is in totaal een bedrag van
€ 67.173,62 naar de bankrekening van [verdachte] h/o [bedrijf 6] bij de ABN AMRO bank overgemaakt. De overboekingen zijn grotendeels afkomstig van [bedrijf 9] , één overboeking is afkomstig van [bedrijf 10] . Op de rekening van [bedrijf 10] worden regelmatig contante stortingen gedaan. Deze stortingen worden al dan niet gedeeltelijk overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 9] , waarna betalingen aan [bedrijf 6] worden gedaan. [bedrijf 10] en [bedrijf 9] staan op naam van [getuige 3] . Op de computer van [verdachte] zijn facturen aangetroffen op welke facturen bedragen door [bedrijf 6] aan [bedrijf 9] worden gefactureerd. Gebleken is dat [getuige 3] deze facturen heeft opgemaakt. Deze feiten en omstandigheden en hetgeen is gebleken ten aanzien van de hiervoor besproken betalingen, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen een vermoeden van witwassen van het bedrag van
€ 67.173,62.
Verklaring [verdachte] over de € 67.173,62 en de bespreking daarvan
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij een eigen bedrijf had, [bedrijf 6] en dat zij daarmee deed in woningbemiddeling en verhuur. Ze werkte ongeveer 32 tot 34 uur per week. Zij bracht klanten aan bij [bedrijf 9] ten behoeve van huur dan wel (ver)koop van woningen. [getuige 3] zou de administratie hebben verzorgd. Zij factureerde haar werkzaamheden aan [bedrijf 9] , die de facturen vervolgens betaalde (map 5, p. 148, 149).
[getuige 3] heeft daarentegen verklaard dat [verdachte] haar eigen administratie bijhoudt en dat hij geen boekhouding van haar heeft (map 5, p. 298). [getuige 3] heeft na een vordering van de politie 17 facturen aan de politie overhandigd, die zouden zien op de aan [bedrijf 6] overgeboekte bedragen. Bij onderzoek naar deze facturen is het volgende gebleken. Een aantal van deze facturen bevat geen vermelding op welk kadastraal object de factuur betrekking heeft. Een aantal facturen ziet op een gefactureerde aankoopprovisie ten behoeve van woningen waarvan uit het Kadaster blijkt dat deze al jaren niet van eigenaar zijn veranderd. (map 5, p. 317 e.v.) In een op 16 maart 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] gevoerd telefoongesprek zegt [verdachte] dat zij van [medeverdachte 1] niet hoeft te werken, maar dat zij best bereid is om een betaalde baan te zoeken als dat nodig is en dat ze niets om handen heeft. In een telefoongesprek van 22 maart 2017 belt [verdachte] met een NNman. Deze man zegt tegen [verdachte] dat ze natuurlijk geen zin kan hebben om te strijken, ook al werkt ze niet. (map 5, p. 458) In de periode van deze gevoerde telefoongespreken (14 maart 2017 en 28 maart 2017) maakt [bedrijf 9] in totaal een bedrag van ongeveer € 5.600,- naar [verdachte] over (map 5, p. 324).
Gelet op alle vorengenoemde feiten en omstandigheden schuift de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat zij inkomsten heeft verkregen uit haar eenmanszaak [bedrijf 6] als ongeloofwaardig terzijde. Daarbij neemt de rechtbank met name in aanmerking dat er een direct verband is tussen de contante stortingen op de bankrekening van [bedrijf 10] en de overboekingen naar [bedrijf 6] , dat de gegevens op de door [getuige 3] verstrekte facturen niet lijken overeen te komen met daadwerkelijke transacties en dat [verdachte] in telefoongesprekken in maart 2017 aangeeft dat zij niet werkt, terwijl ze in deze maand wel een aanzienlijk bedrag van [bedrijf 9] overgemaakt krijgt.
De rechtbank is van oordeel dat ook ten aanzien van [bedrijf 6] sprake is geweest van een schijnconstructie en dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van € 67.173,62 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen van Audi S4
Per 3 maart 2014 staat de Audi S4 met kenteken [kenteken 2] op naam van [verdachte] . De auto is gekocht bij autobedrijf [naam autobedrijf] De auto is gekocht met inruil van een Audi A5 en bijbetaling van € 18.500,-. In de administratie van het autobedrijf zijn twee facturen teruggevonden die zien op de transactie, een factuur gedateerd 3 maart 2014 met een verkoopprijs van € 40.000,- en een inruilprijs van € 21.500,- en een factuur eveneens gedateerd 3 maart 2014 met een verkoopprijs van € 38.500,- en een inruilprijs van
€ 20.000,-, beide op naam van dhr. [verdachte] . Het bedrag van € 18.500,- is contant voldaan.
Uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat [verdachte] in 2014 een inkomen had uit een WW-uitkering van in totaal € 15.372,- netto. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen een vermoeden van witwassen van de Audi.
Verklaring [verdachte] en de bespreking daarvan
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de Audi S4 heeft gekocht door een auto van haar oom in te ruilen en het restantbedrag van € 18.500,- te voldoen uit de afkoopsom van haar voormalige werkgever [vorige werkgever] van € 26.743,03. Van dit bedrag had zij op 3 mei 2013 een bedrag van € 25.000,- contant opgenomen van haar bankrekening en een jaar lang bewaard in haar woning. Van het restant zou zij haar flexibel krediet hebben afgelost. Met de oom zouden geen afspraken zijn gemaakt over een vergoeding voor de ingeruilde auto, aldus [verdachte] .
De rechtbank overweegt het volgende. Uit het dossier blijkt dat het flexibel krediet van [verdachte] bij de ABN AMRO bank waarvan € 17.805,- openstond, in 2014 in zijn geheel is afgelost (map 5, p. 152). De verklaring van [verdachte] dat zij én het flexibel krediet én de bijbetaling van € 18.500,- voor de Audi S4 beide heeft betaald uit de afkoopsom van [vorige werkgever] kan dus niet correct zijn. De regeling met betrekking tot de inruil van de auto van een oom, is door verdachte niet concreter gemaakt en ook niet (verder) onderbouwd. Nu de verklaring van [verdachte] onvoldoende concreet en cijfermatig onjuist is, schuift de rechtbank ook deze verklaring terzijde. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat de Audi S4 is gekocht met geld dat afkomstig is uit misdrijf en dat betekent dat deze auto middellijk afkomstig is uit misdrijf.
Wetenschap bij [verdachte]
De rechtbank constateert aan de hand van het vorenstaande een patroon van witwassen door middel van overboekingen van geldbedragen op bankrekeningen van [verdachte] door vennootschappen onder de noemer van een lening, salarisbetalingen en betalingen van facturen. [verdachte] heeft in haar verklaringen voorgewend dat wel degelijk sprake was van een lening en werkzaamheden die betaald dienden te worden, welke verklaringen door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde zijn geschoven. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat [verdachte] bewust in strijd met de waarheid heeft verklaard, met als doel de werkelijkheid te verhullen, namelijk dat het geldbedragen betrof die uit misdrijf afkomstig waren en dat zij dit ook wist. Hetzelfde geldt voor het geldbedrag dat is besteed aan de aankoop van de Audi S4.
Medeplegen
[verdachte] heeft bij de politie over de aankoop van de woning aan de [adres] en het verschil van ongeveer € 100.000,- tussen de aankooprijs en de hypothecaire geldlening, verklaard dat [medeverdachte 1] alles had geregeld. [medeverdachte 1] heeft een bedrag van € 10.000,- overgemaakt naar de notaris in verband met de aankoop van de woning. Uit waarnemingen van de politie blijkt dat [medeverdachte 1] , de ex-echtgenoot van [verdachte] , vanaf het moment van aankoop van de woning regelmatig op het adres [adres] verblijft. Gelet op deze omstandigheden, gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 1] betrokken is geweest bij de aankoop en financiering van de woning door middel van onder andere de besteding van het bedrag van € 100.000,- waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dit uit misdrijf afkomstig was en dat [medeverdachte 1] (samen met [verdachte] ) van die woning gebruik heeft gemaakt. Dit betekent dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , zodat sprake is geweest van medeplegen. Ten aanzien van de ‘salarisbetalingen’ door de vennootschappen [bedrijf 1] , overweegt de rechtbank dat uit de overwegingen met betrekking tot de verklaringen die door [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn afgelegd, volgt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . Ten aanzien van de betalingen door [bedrijf 9] is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met [getuige 3] , nu deze als eigenaar en enig aandeelhouder van [bedrijf 9] verantwoordelijk was voor het overmaken van geldbedragen naar [bedrijf 6] zonder dat daaraan werkzaamheden ten grondslag hebben gelegen.
3.3.4
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 (gebruik van valse documenten)
[verdachte] heeft op 10 juli 2015 voor een bedrag van € 330.000,- de woning gekocht aan de [adres] . Zij heeft hiertoe een hypothecaire geldlening afgesloten van
€ 220.000,- bij [hypotheekverstrekker] Ten behoeve van het aanvragen van (een offerte voor) deze geldlening zijn een werkgeversverklaring, twee salarisspecificaties en een ‘vaststellingsovereenkomst’ verstrekt aan [hypotheekverstrekker]
De werkgeversverklaring houdt (onder meer) in dat [verdachte] per 1 september 2014 in dienst is bij [bedrijf 1] , dat zij een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd en een bruto jaarsalaris van € 47.982,-. De verklaring zou op 2 juni 2015 zijn ondertekend door [getuige 1] . Voor verificatie kan contact opgenomen worden met [getuige 2] . Ook de salarisspecificaties zijn van [bedrijf 1] en houden (onder meer) in dat [verdachte] in de maanden februari en maart 2015 een netto loon ontving van
€ 2.616,53.
Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] is [bedrijf 3] staat op naam van [getuige 2] . Zoals hiervoor weergegeven, heeft [getuige 2] verklaard dat hij een aantal vennootschappen, waaronder [bedrijf 3] , op zijn naam heeft gezet op verzoek van zijn oom [medeverdachte 2] en dat hij [verdachte] niet kent. [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] een vriend is van hem, dat hij niet bekend is met [bedrijf 1] en dat de handtekening onder de werkgeversverklaring niet zijn handtekening is. De rechtbank heeft ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde witwassen reeds overwogen dat de verklaring van [verdachte] dat zij in dienst is geweest bij [bedrijf 1] ongeloofwaardig is. Nu van een dergelijk dienstverband geen sprake is geweest, stelt de rechtbank vast dat de salarisspecificaties en de loonstroken valse documenten betreffen.
De ‘vaststellingsovereenkomst’ houdt in dat [verdachte] vanaf 1 mei 2014 een arbeidsovereenkomst had met [bedrijf 2] , dat zij een bruto maandsalaris ontving van € 4.500,- en dat de arbeidsovereenkomst wegens een geschil per 31 juli 2014 eindigde en een ontslagvergoeding van € 28.850,- bruto (netto € 15.002,-) zou worden uitgekeerd.
[bedrijf 2] heeft op naam gestaan van [medeverdachte 2] en is in augustus 2013 opgeheven. [medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er nooit een dienstverband is geweest tussen [verdachte] en [bedrijf 2] . Uit de bankafschriften van [verdachte] blijkt niet dat er salarisbetalingen zijn geweest door [bedrijf 2] in de periode van mei 2014 tot en met juli 2014. De rechtbank concludeert dan ook dat geen sprake is geweest van het genoemde dienstverband en de beëindiging daarvan met uitbetaling van een ontslagvergoeding. Ook dit document betreft een vals document.
De rechtbank acht de werkgeversverklaring, salarisspecificaties en de vaststellingsovereenkomst bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, omdat sprake is van geschriften waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis toekomt voor het bewijs van het bestaan van een arbeidsovereenkomst dan wel een overeenkomst strekkende tot beëindiging van een dienstverband, waaraan rechtsgevolgen kunnen zijn of worden verbonden. De verstrekker van de hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [adres] is er op grond van deze documenten immers vanuit gegaan dat er sprake was van een dienstverband en eigen vermogen van de aanvrager van die lening, [verdachte] .
Nu [verdachte] ter terechtzitting heeft verklaard de documenten van [medeverdachte 2] te hebben ontvangen, te hebben bekeken en (al dan niet via [medeverdachte 2] ) te hebben verstrekt aan de tussenpersoon voor het aanvragen van die geldlening, acht de rechtbank de nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] bij het opzettelijk gebruik maken van die documenten bewezen.
3.3.5
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 (witwassen woning)
Nu bij het verkrijgen van de hypothecaire geldlening gebruik is gemaakt van valse documenten, zijn de door de financiële instelling verstrekte gelden verkregen door middel van een misdrijf. Vervolgens is met die gelden de woning aan de [adres] verworven. Dit betekent dat de woning ook langs deze weg middellijk afkomstig is uit misdrijf.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
zij op tijdstippen in de periode van 1 maart 2015 tot en met 10 juli 2015 te Haarlem en/of te Almere, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en opzettelijk heeft afgeleverd een valse werkgeversverklaring en valse salarisspecificaties en een valse vaststellingsovereenkomst, zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst,
bestaande die valsheden hierin dat in strijd met de
waarheid onder meer:
- die werkgeversverklaring is opgemaakt door [getuige 1] en/of [getuige 2] en
- die werkgeversverklaring namens de werkgever is ondertekend door [getuige 1] en
- in die werkgeversverklaring staat vermeld dat zij, verdachte, vanaf 1 september 2014 in loondienst was en werkzaam was als medewerker juridische zaken bij [bedrijf 1] en een bruto jaarsalaris ontving van EUR 47.982,- en een vakantietoeslag van EUR 3.838,56 terwijl er geen sprake was van enig dienstverband en loon voor geleverde arbeid en
- op één van die salarisspecificaties staat vermeld dat zij, verdachte, in de maand februari 2015 vanuit een dienstverband bij [bedrijf 1] een bruto maandsalaris ontving van EUR 3.998,50 en een netto loon van EUR 1.995,31 terwijl er geen sprake was van enig dienstverband en loon voor geleverde arbeid en
- op één van die salarisspecificaties staat vermeld dat zij, verdachte, in de maand maart 2015 vanuit een dienstverband bij [bedrijf 1] een bruto maandsalaris ontving van EUR 3.998,50 en een netto maandsalaris van EUR 2.616,53 terwijl er geen sprake was van enig dienstverband en loon voor geleverde arbeid en
- in die vaststellingsovereenkomst staat vermeld dat zij, verdachte, vanaf 1 mei 2014 een arbeidsovereenkomst had met [bedrijf 2] en een bruto maandsalaris ontving van EUR 4.500,- en dat er een arbeidsrechtelijk geschil is ontstaan tussen [bedrijf 2] en de verdachte en dat dit heeft geleid tot een verstoring van de arbeidsrelatie en de arbeidsovereenkomst per 31 juli 2014 eindigde en dat zij, verdachte, in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een bruto ontslagvergoeding van EUR 28.850,- (netto neerkomende op EUR 15.002,-) zou ontvangen terwijl er geen sprake was van enig dienstverband of arbeidsovereenkomst en loon voor geleverde arbeid,
bestaande dat gebruik maken en afleveren hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader die werkgeversverklaring en die salarisspecificaties en die vaststellingsovereenkomst heeft/hebben verstrekt aan [hypotheekverstrekker] met tussenkomst van de hypotheekadviseur [naam 1] en/of [advieskantoor] teneinde een hypotheekofferte bij [hypotheekverstrekker] te verkrijgen en een hypothecaire geldlening te doen verstrekken door [hypotheekverstrekker] ter hoogte van EUR 220.000,-,
terwijl zij, verdachte, telkens wist dat die werkgeversverklaring en die salarisspecificaties en vaststellingsovereenkomst bestemd waren tot gebruik als ware deze geschriften telkens echt en onvervalst;
2.
zij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 21 november 2017, te Haarlem, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
telkens één of meer voorwerpen, te weten
- een woonhuis cum annexis, staande en gelegen [adres] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding] en
- geldbedragen van in totaal EUR 110.000 ( [bedrijf 3] ) en
- geldbedragen van in totaal EUR 28.128 ( [bedrijf 1] ) en
- geldbedragen van in totaal EUR 16.293 ( [bedrijf 5] ) en
- geldbedragen van in totaal EUR 67.173,62 ( [bedrijf 6] ) en
heeft verworven, voorhanden gehad en/of omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
en/of
de werkelijke herkomst heeft verhuld,
terwijl zij, verdachte, telkens wist, dat deze voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en
dat zij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 21 november 2017, te Haarlem en/of te Aalsmeer,
- een motorvoertuig van het merk Audi (model S4 met kenteken [kenteken 2] ),
heeft verworven, voorhanden gehad en van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte, wist dat dit voorwerp - middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Zij moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
feit 2:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
en
witwassen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die zij in verzekering heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen. [verdachte] heeft de zorg voor haar twee minderjarige kinderen en als haar partner [medeverdachte 1] ook tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld, kan er niemand voor hen zorgen. [verdachte] heeft geleerd van deze zaak. Ze heeft nu een eigen zaak en is financieel onafhankelijk. Voorts moet volgens de raadsman rekening worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De zaak speelt al ruim drie jaar.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan [verdachte] moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van [verdachte] , zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
[verdachte] heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het gebruik maken van meerdere valse documenten (een werkgeversverklaring, een vaststellingsovereenkomst en twee salarisstroken). Zij heeft deze documenten gebruikt om de hypotheekverstrekker te bewegen tot een hypothecaire geldlening van € 220.000,-. Hiermee heeft [verdachte] de aanschaf van haar woning gedeeltelijk gefinancierd.
Hypothecaire geldleningen spelen een belangrijke rol in het economische verkeer. De rechtbank rekent [verdachte] aan dat zij zonder scrupules valse stukken heeft gebruikt om de hypothecaire geldlening ten behoeve van de woning te verkrijgen. Dit handelen tast het vertrouwen aan dat verstrekkers van hypothecaire leningen moeten kunnen stellen in de aan hen verstrekte stukken en dit kan leiden tot grote financiële schade. Meer in het algemeen kan het vertrouwen worden geschaad dat in het maatschappelijk verkeer gesteld moet kunnen worden in documenten die strekken tot het bewijs van de daarin vermelde feiten.
Voorts heeft [verdachte] zich gedurende een periode van 4 jaar samen met een ander schuldig gemaakt aan witwassen. Er werden door verschillende vennootschappen bedragen onder de noemer van salaris op haar rekening gestort, terwijl zij daar nooit werkzaamheden voor heeft verricht. Ook heeft zij van één van deze vennootschappen in totaal een bedrag van
€ 110.000,- onder de noemer van ‘lening’ op haar rekening overgemaakt gekregen om haar woning te financieren. Tevens had zij een Audi S4, die betaald werd met uit misdrijf verkregen gelden.
Door zo te handelen heeft [verdachte] uit misdrijf verkregen gelden een schijnbaar legale herkomst gegeven en hiervan met haar gezin geleefd.
Witwassen van crimineel geld vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, omdat de inkomsten uit misdrijven op deze manier aan het zicht van justitie worden onttrokken.
[verdachte] heeft dit op geraffineerde wijze gedaan en heeft zich klaarblijkelijk niet bekommerd om de gevolgen van haar handelen. Met haar houding ter terechtzitting, waar zij bleef volharden in haar stelling dat er wel degelijk sprake is geweest van volwaardige arbeidsrelaties, heeft zij laten blijken weinig inzicht te hebben in het strafwaardige van haar handelen. De rechtbank rekent [verdachte] dit zwaar aan.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank de omvang en de continuïteit en van het witwassen mee.
Alles afwegende acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van 27 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. De rechtbank ziet in de door de raadsman genoemde persoonlijke omstandigheden onvoldoende aanleiding om de op te leggen straf te matigen. De persoonlijke omstandigheden wegen niet op tegen hetgeen hiervoor is overwogen.
Redelijke termijn
De rechtbank ziet echter in het tijdsverloop in deze zaak aanleiding om ten voordele van verdachte hiervan af te wijken. Verdachte is op 21 november 2017 in verzekering gesteld.
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578). De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 21 november, omdat verdachte op die datum in verzekering is gesteld in de onderhavige zaak en daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat jegens haar strafvervolging zou worden ingesteld. Nu het eindvonnis thans op 9 december 2020 wordt gewezen en de rechtbank van oordeel is dat de overschrijding niet aan verdachte valt toe te rekenen of anderszins is gebleken van bijzondere omstandigheden, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op één jaar. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578). De overschrijding van de redelijke termijn resulteert in deze zaak erin dat de rechtbank de voornoemde gevangenisstraf zal verminderen met 3 maanden.

7.Vordering tot verbeurdverklaring

De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van geëist van de woning aan de [adres] , van de tenlastegelegde geldbedragen en van de Audi S4 en de Audi Rs6. Gelet op de aangekondigde vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en gelet op de omstandigheid dat op de woning en de auto’s (eveneens) conservatoir beslag in de zin van artikel 94a Sv is gelegd, zodat deze eventueel kunnen worden uitgewonnen in het kader van een mogelijk op te leggen ontnemingsmaatregel, zal de rechtbank deze goederen niet verbeurd verklaren.

8.Maatregel

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven namaakartikelen van het merk Philipp Plein en Yves Saint Laurent, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze namaakartikelen behoren verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door haar begane feiten. Het ongecontroleerde bezit van deze namaakartikelen is in strijd met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36b, 36d, 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
- Philipp Plein handtas roze met grote geslepen steen; NHRDC 16005 428585
- Philipp Plein handtas roze met PP logo; NHRDC16005 433035
- Philipp Plein portemonnee zwart, achterzijde doodshoofd glitter; NHRDC16005 433036
- Philipp Plein handtas kleurrijk stof, binnenzijde zwart, ritssluiting; NHRDC16005 433037
- handtas Yves Saint Laurent zwart met goudkleurige Y, langwerpig; NHRDC16005 433038
- Philipp Plein sneakers zwart met zilveren accenten maat 36; NHRDC16005 433503
- Philipp Plein hoge sneakers tijgerprint maat 36; NHRDC16005 432471
- Philipp Plein sneakers zwart met zilveren glitters nieuw maat 36; NHRDC16005 432481
- Philipp Plein hoge sneakers wit maat 37; NHRDC16005 432318
- Philipp Plein Wit colbert met glimmende slangenprint op kraag en gebloemde voering maat L; NHRDC16005 435419
- Philipp Plein Leather1ook broek zwart met gouden studs op zijkant maat S; NHRDC16005 435420
- Philipp Plein sportief jasje donkerblauw met capuchon maat M; NHRDC16005 435421
- Philipp Plein jurk korte mouw grijsjoggingstof met studs doodshoofd maat L; NHRDC16005 435422
- Philipp Plein vest fluweel zwart met bruin stalen staaf aan rits maat M; NHRDC16005 435423
- Philipp Plein spijkerstof jasje wit met studs op schouders en manchetten maat L; NHRDC16005 435424
- Philipp Plein huispak rood fluweel vest maat M, aan vest zit prijskaartje met prijs 535 euro; NHRDC16005 435425
- Philipp Plein vest rood fluweel met capuchon met glimmend doodshoofd op rug maat S;
NHRDC 16005 435426
- Philipp Plein huispakvest taupe fluweel vest met glimmend doodshoofd op rug maat M; NHRDC16005 435427
- Philipp Plein lang vest zwart fluweel met capuchon fluweel glimmend doodshoofd op rug en studs op mouwen maat M; NHRDC16005 435428
- Philipp Plein huispak roze fluweel; korte pijpen met capuchon en glimmend doodshoofd op rug maat M; NHRDC16005 435429
- Philipp Plein camouflage (navy) met grote gestikte zakken op voorkant maat XL; NHRDC16005 435430
- Philipp Plein huisbroek rood fluweel met glitters maat L; NHRDC16005 435441
- Philipp Plein huispakbroek taupe fluweel maat M; NHRDC16005 435446
- Philipp Plein shirt roze met afbeelding prinses en tekst bitch maat S; NHRDC16005 433602
- Philipp Plein shirt zwart met rood doodshoofd maat M; NHRDC16005 433603
- Philipp Plein shirt taupe met gouden doodshoofd maat M; NHRDC16005 433604
- Philipp Plein shirt roze met Nijntje in glitters maat M; NHRDC 16005 433605
- Philipp Plein shirt wit met gouden doodshoofd met rode en blauwe accenten maat S; NHRDC16005 433606
- Philipp Plein shirt wit met doodshoofd omringd door vissen maat M; NHRDC16005 433607
- Philipp Plein shirt wit met afbeelding acht maat S; NHRDC16005 433608
- Philipp Plein shirt met zilveren tekst maat S; NHRDC16005 433609
- Philipp Plein shirt tijgerprint zwart wit met afbeeldingen tijger maat onbekend; NHRDC16005 433610
- Philipp Plein shirt tijgerprint met afbeelding tijger omringd met bloemen maat M; NHRDC 16005 433611
- Philipp Plein shirt tijgerprint met zilveren afbeelding maat S; NHRDC16005 433612
- Philipp Plein shirt donker roze met afbeelding gebroken hart maat XS; NHRDC16005 433613
- Philipp Plein shirt rood met zwart afbeeldingen tijgers in glitters maat S; NHRDC16005 433614
- Philipp Plein shirt tijger/zebra print zwart/wit/bruin met glitters maat S; NHRDC16005 433615
- Philipp Plein shirt wit met bloemen in glitters maat S; NHRDC16005 433616 A
- Philipp Plein shirt tijgerprint met gele accenten en glitterafbeelding tijger maat XS: NHRDC16005 433617
- Philipp Plein shirt zwart met rood/zilver doodshoofd maat 12-13; NHRDC16005 433618
- Philipp Plein shirt blauw met zwart met bloemen maat M; NHRDC16005 433619
- Philipp Plein shirt zwart met glitter/leer doodshoofd maat M; NHRDC16005 433620
- Philipp Plein shirt zwart glitters en rode mond maat M; NHRDC16005 433621
- Philipp Plein colbert donker blauw met glitter doodshoofd op de rug maat M; NHRDC16005 433622
- Philipp Plein trui lichtgroen met geweven doodshoofd maat S; NHRDC16005 433823
- Philipp Plein jurk grof gebreid zwart zilver maat L; NHRDC18005 433624
- Phillipp Plein jurk zwart met zilveren studs maat M; NHRDC16005 433625
- Philipp Plein vest zwart met witte cijfers 78 met gouden sterren maat S; NHRDC16005 433626
- Philipp Plein broek zwart met gouden studs op de knieën maat M; NHRDC16005 433627
- Phillipp Plein vest tijgerprint met oranje tekst maat S; NHRDC16005 433628
- Phillipp Plein hemdjurk zwart met roze doodshoofd maat onbekend; NHRDC16005 433629
- Phillipp Plein polo roze, wit met oranje bloemen maat XL; NHRDC16005 433630
- Phillipp Plein jurk lange mouw zwart met rode bloemen maat M; NHRDC16005 433631
- Phillipp Plein jurk met korte mouw rood met olifanten aan onderkant maat M; NHRDC16005 433632
- Phillipp Plein lang shirt wit/zwart/rood met glitter monden maat M; NHRDC16005 433633
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. J.C. van den Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. A.D. Renshof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 december 2020.
Mr. Roché is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.