In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van mensensmokkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander, in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 28 oktober 2016, behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot en doorreis door Nederland van een gesmokkelde persoon. De officier van justitie heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit gevorderd, omdat er geen bewijs was voor het vereiste delictsbestanddeel 'winstbejag'. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Echter, het subsidiair ten laste gelegde feit werd wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het recente overlijden van haar echtgenoot en haar verantwoordelijkheden voor jonge kinderen. Daarnaast is er een verbeurdverklaring uitgesproken voor een in beslag genomen telefoon, die gebruikt is bij het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door de ernst van het feit en de impact op het overheidsbeleid tegen illegale toegang en verblijf in Nederland.