ECLI:NL:RBNHO:2020:10211

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
8829796 \ VV EXPL 20-159
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering van een piloot tegen een Turks luchtvaartbedrijf met betrekking tot toepasselijkheid van Nederlands recht en loondoorbetaling tijdens de coronapandemie

In deze zaak vordert de eiser, een piloot, betaling van zijn salaris van de gedaagde, Turistik Hava, een Turks luchtvaartbedrijf. De eiser heeft op 30 oktober 2020 een kort geding aangespannen, omdat hij sinds maart 2020 geen salaris meer heeft ontvangen. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 november 2020. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen. De kantonrechter oordeelt dat de thuisbasis van de eiser in Nederland ligt, wat van belang is voor de rechtsmacht en toepasselijkheid van het recht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de eiser grotendeels toewijsbaar is, omdat Turistik Hava niet voldoende heeft aangetoond dat de arbeidsovereenkomst nauwere banden met Turkije heeft. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis het achterstallige salaris te betalen, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente. De vordering tot betaling van vakantiebijslag en buitengerechtelijke kosten is afgewezen, evenals de vordering tot betaling van het salaris over maart 2020, omdat de kantonrechter niet voldoende aannemelijk acht dat dit in een bodemprocedure zal worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8829796 \ VV EXPL 20-159
Uitspraakdatum: 26 november 2020
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. L.H. Toonen
tegen
de vennootschap naar Turks recht Turistik Hava Tasimacilik A.S.
gevestigd te Istanbul (Turkije)
gedaagde
verder te noemen: Turistik Hava
gemachtigde: mr. Özcan

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft Turistik Hava op 30 oktober 2020 gedagvaard.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 november 2020. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben [eiser] en Turistik Hava bij brieven van 11 november 2020 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren [geboortedatum] (48 jaar), is op 15 maart 2013 in dienst getreden bij Turistik Hava. De laatstelijk door [eiser] verrichte functie is die van gezagvoerder met een salaris van € 7.700,- netto per maand.
2.2.
Turistik Hava is een vliegtuigmaatschappij. In Nederland handelt Turistik Hava onder de naam Corendon Airlines. Corendon Airlines is sinds 15 april 2010 gevestigd te Badhoevedorp.
2.3.
Partijen hebben diverse arbeidsovereenkomsten gesloten, namelijk in februari 2013, op 1 november 2013, 1 november 2014, 8 november 2015, 8 november 2016 (allen voor onbepaalde tijd) en op 8 november 2017, 8 november 2018 en 8 november 2019 (allen voor bepaalde tijd). In de arbeidsovereenkomsten van februari 2013 en november 2013 is Antalya aangewezen als thuisbasis van [eiser] . In een bijlage van 6 november 2013 is Amsterdam aangewezen als thuisbasis van [eiser] van 1 december 2013 tot en met 28 februari 2014 en in een bijlage van 1 juni 2014 is dat gedaan voor de periode van 1 juni 2014 tot en met 31 oktober 2014. In de arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd vanaf 1 november 2014 is Amsterdam als thuisbasis van [eiser] aangewezen. In de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd nadien staat:
‘ “Base Residence” refers tot the location where the crew member carries on flight operations. The crew member provides his/her own accommodation and living arrangements at the base residence. The Base residence will be a mutually agreed location.’
2.4.
In de laatste door partijen gesloten arbeidsovereenkomst staat ten aanzien van het onderwerp recht en rechtsmacht dat het Turkse recht van toepassing is en de Turkse rechter bevoegd is.
2.5.
In februari 2020 heeft [eiser] aangegeven in verband met persoonlijke omstandigheden in maart 2020 niet in India – op basis van een ‘Wet-Lease’ project – te willen vliegen. Bij e-mail van 24 februari 2020 heeft Turistik Hava op dat verzoek gereageerd:
‘If you do not go India I cannot explain this situation to rest of the fleet. To explain this I will have to send similar mail to all Cockpit Crew.You are planned to India in March. Your second option is UVAC.’Daarop heeft [eiser] gereageerd:
‘I would have written the same message if I was in your shoes. Business is business and the show must go on. I don’t blame no one for that. […] I’ll accept the consequences and will take March UVAC as you suggested.’
2.6.
In maart heeft Turistik Hava aan [eiser] geen salaris betaald. In de maanden mei 2020 tot en met oktober 2020 heeft Turistik Hava aan [eiser] niet het volledige salaris betaald, maar wel betalingen verricht ten titel van loon en overheidsbijdrage.
2.7.
Bij e-mail van 1 april 2020 heeft [eiser] Turistik Hava verzocht om een oplossing met betrekking tot het niet betaalde salaris.
2.8.
Bij e-mail van 23 juni 2020 heeft Turistik Hava aan [eiser] en zijn collega’s geschreven:
‘As mentioned in our previous announcement, our first flight will start on 27st of June. […] Our aim by sharing this e-mail is to keep in mind that we will not be able to return to full employment and to full salary as of 1st of July, please consider this when making your work plans.’
2.9.
Bij e-mail van 22 september 2020 heeft Turistik Hava [eiser] geschreven dat er een ernstige afname in vluchten zou zijn in de daarop volgende maanden en dat [eiser] per 1 oktober 2020 met onbetaald verlof werd gestuurd. [eiser] heeft daarop op 5 oktober 2020 gereageerd met het verzoek om overheidssteun bij het UWV aan te vragen. Bij e-mail van 9 oktober 2020 heeft Turistik Hava [eiser] geïnformeerd dat hij niet voor de Nederlandse overheidssteun in aanmerking kwam, vanwege zijn Turkse arbeidsovereenkomst.
2.10.
De gemachtigde van [eiser] heeft Turistik Hava bij brief van 9 oktober 2020 geschreven dat (ook) Nederlands recht op de arbeidsovereenkomst van toepassing is en Turistik Hava verzocht en gesommeerd om het salaris van [eiser] te betalen. Bij e-mail van 15 oktober 2020 heeft Turistik Hava gereageerd dat zij niet aan dit verzoek kon voldoen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening Turistik Hava veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het vonnis, het volledige loon over de periode maart 2020 tot 1 oktober 2020 te voldoen, voorzien van een deugdelijke bruto/nettospecificatie en te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente over die bedragen. Daarnaast vordert [eiser] dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening Turistik Hava veroordeelt om – binnen twee dagen na betekening van het vonnis – het volledige netto maandloon vanaf 1 oktober 2020 ter hoogte van € 7.700,00, te vermeerderen met vakantiebijslag en voorzien van een deugdelijke bruto/netto specificatie, voor de eerste dag van de daaropvolgende maand te (blijven) voldoen. Ten slotte vordert [eiser] betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
Hij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat Turistik Hava gelet op artikel 7:616 en 7:628 BW verplicht is om zijn salaris door te betalen; dat [eiser] nu niet of minder kan werken door de coronapandemie, is een oorzaak die voor rekening en risico van Turistik Hava komt. Turistik Hava weigert echter vanaf maart 2020 het (volledige) loon aan [eiser] uit te betalen en heeft onlangs meegedeeld dat zij vanaf 1 oktober 2020 de gehele loondoorbetaling zal staken.
3.3.
[eiser] stelt dat Nederlands (dwingend) recht (mede) van toepassing is op de door partijen gesloten arbeidsovereenkomst en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen. De Nederlandse rechter is volgens [eiser] bevoegd omdat hij gewoonlijk in en vanuit Nederland werkt. De thuisbasis van [eiser] is Nederland en dat is een belangrijke aanwijzing om het gewoonlijk werkland (de plaats waar of van waaruit de werknemer feitelijk het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens de werkgever vervult) te bepalen. Daarnaast is Nederlands dwingend recht (mede) van toepassing gelet op artikel 8 lid 1 jo. lid 2 van de Rome I Verordening. Waarom Nederland volgens [eiser] het gewoonlijk werkland komt verder aan de orde bij de beoordeling van het geschil.

4.Het verweer

4.1.
Turistik Hava betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Daarnaast betwist zij de vordering (gedeeltelijk). Zij voert aan – samengevat – dat een forumkeuze en rechtskeuze is gemaakt voor de Turkse rechter en Turks recht en dat Nederland niet moet worden aangemerkt als het land waar of van waaruit [eiser] gewoonlijk werkt. Voor zover Nederland wel als dat land kan worden aangemerkt en de Nederlandse rechter op basis daarvan bevoegd is, is nog altijd Turks recht van toepassing gelet op artikel 8 lid 4 van de Rome I Verordening; de arbeidsovereenkomst heeft nauwere banden met Turkije. Waarom Turistik Hava vindt dat Turkije het gewoonlijk werkland is, althans waarom de arbeidsovereenkomst nauwere banden heeft met Turkije, komt verder aan de orde bij de beoordeling van het geschil.

5.De beoordeling

5.1.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval voor de hoofdsom, nu het hier gaat om een vordering tot betaling van salaris.
5.2.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
bevoegde rechter
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat tussen hen een arbeidsovereenkomst bestaat. Turistik Hava is echter van mening dat slechts de Turkse rechter bevoegd is om over het onderhavige geschil te oordelen, terwijl [eiser] van mening is dat (ook) de Nederlandse rechter bevoegd is. Het voorlopige oordeel van de kantonrechter is dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen. Daartoe is het volgende redengevend.
5.4.
Artikel 21 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: ‘Brussel I bis-Verordening’) regelt dat een werkgever kan worden opgeroepen voor het gerecht van de lidstaat waar hij woonplaats heeft. Daarnaast, maar ook voor zover een werkgever geen woonplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft, kan een werkgever worden opgeroepen voor het gerecht in de plaats waar of van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt. Zoals [eiser] stelt is in het onderhavige geval voor het bepalen van die laatste plaats de thuisbasis van de werknemer een belangrijke aanwijzing. Door [eiser] is gesteld dat Amsterdam vanaf 1 december 2013 tot 8 november 2017 op grond van de in die periode gesloten arbeidsovereenkomsten de overeengekomen thuisbasis was. Daarna is geen thuisbasis meer overeengekomen, maar [eiser] stelt dat er feitelijk niets is gewijzigd. Voorgaande is door Turistik Hava onvoldoende gemotiveerd betwist. Turistik Hava heeft wel aangevoerd dat zij ‘de bemanning’ regelmatig heeft verzocht via een andere ‘base’ te vliegen, maar dat doet aan de thuisbasis niet af. Daar komt bij dat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat hij alleen bij een verblijf op andere locaties dan thuisbasis Amsterdam dag- of woongeld ontving van Turistik Hava. Gelet op het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat de thuisbasis van [eiser] is gelegen in Nederland.
5.5.
Zoals hiervoor overwogen speelt de thuisbasis een belangrijke rol bij het bepalen van de plaats waar of van waaruit een werknemer gewoonlijk werkt, aan de hand van de door het Hof van Justitie van de Europese Unie in haar arresten over arbeidsverhoudingen in de vervoerssector gegeven aanwijzingen. De eerste aanwijzing voor het bepalen van het werkland is de staat waarin zich de plaats bevindt van waaruit de werknemer zijn transportopdrachten verricht en naar welke plaats de werknemer na zijn opdrachten terugkeert. [eiser] stelt dat hij zijn werkzaamheden en diensten aanvangt en eindigt op Schiphol, en dat hij zich daar aan en af dient te melden. Turistik Hava betwist dit met de stelling dat “de bemanning” regelmatig wordt verzocht via een andere “base” te vliegen, hetgeen in zou houden dat [eiser] zijn werkdag niet enkel vanuit Amsterdam begon of eindigde. De kantonrechter is van oordeel dat Turistik Hava haar betwisting met deze stelling onvoldoende concreet heeft gemaakt; het had op de weg van Turistik Hava gelegen om onder meer concreet te maken dat dit ook voor [eiser] gold en hoe vaak en wanneer dit voorkwam. Hierbij acht de kantonrechter de hiervoor besproken stelling omtrent dag- en woongelden mede van belang.
5.6.
De volgende aanwijzing is de vraag in welke staat een werknemer instructies voor zijn opdrachten ontvangt en zijn werk organiseert. [eiser] heeft hiertoe gesteld dat hij mededelingen en informatie met betrekking tot zijn vluchten in Nederland van zowel Corendon Airlines als Corendon Dutch Airlines ontving. De informatie werd tot medio 2019 geprint en overhandigd en daarna digitaal verstrekt. Ook heeft [eiser] gesteld dat hij instructies ontving op Schiphol en dat daar crewroommeetings plaatsvonden. Turistik Hava heeft daar tegenover gesteld dat de instructies digitaal en vanuit Antalya werden verstrekt. De kantonrechter is van oordeel dat de (digitale) wijze van het verstrekken van instructies neutraal meeweegt voor deze aanwijzing en dat de overige stellingen erop duiden dat Nederland de staat is waar [eiser] instructies ontvangt en zijn werk organiseert.
5.7.
De derde aanwijzing is de vraag op welke plaats zich de arbeidsinstrumenten bevinden. [eiser] stelt dat het door hem te besturen vliegtuig op Schiphol stond en daar werd onderhouden. Turistik Hava heeft erkend dat er (tot voor kort) één vliegtuig in Amsterdam was gestationeerd. Verder heeft Turistik Hava aangevoerd dat “de bemanning” niet enkel met dit vliegtuig vloog, maar ook “regelmatig” vliegtuigen bemande die elders waren gestationeerd, zoals in Antalya. Hiermee heeft Turistik Hava onvoldoende concreet gemaakt dat ook [eiser] – en voor zover dat het geval was, hoe vaak dat gebeurde – vloog met vliegtuigen die elders gestationeerd waren. Daarmee heeft Turistik Hava de stelling van [eiser] dat de arbeidsinstrumenten op Schiphol gestationeerd waren, onvoldoende gemotiveerd betwist.
5.8.
Gelet op de hiervoor besproken aanwijzingen en de hiervoor vastgestelde thuisbasis als factor met een belangrijke rol bij de bepaling van die aanwijzingen, is de kantonrechter van oordeel dat Schiphol en dus Nederland als plaats/staat moet worden aangemerkt waar of van waaruit [eiser] gewoonlijk werkt. De kantonrechter is dan ook in beginsel bevoegd om over dit geschil een (voorlopig) oordeel te geven. Van die bevoegdheid in de zin van artikel 21 van de Brussel I bis-Verordening kan gelet op artikel 23 van die verordening nog wel worden afgeweken. Daarover overweegt de kantonrechter dat het forumkeuzebeding niet is gesloten na het ontstaan van het geschil. Het beding geeft werknemer wel de mogelijkheid om het geschil bij de Turkse rechter aanhangig te maken, maar dat doet niet af aan de hiervoor vastgestelde bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
toepasselijk recht
5.9.
Voorts moet worden beoordeeld door welk recht de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt beheerst. Gelet op artikel 8 van de Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I-Verordening) is dat (in beginsel) het recht dat partijen hebben gekozen. Lid 1 van dat artikel bepaalt tevens dat dat gekozen recht er niet toe mag leiden dat de werknemer de bescherming verliest welke hij geniet op grond van dwingendrechtelijke bepalingen van het recht dat volgens lid 2, 3 en 4 van toepassing zou zijn als er geen rechtskeuze was gemaakt. Nu werknemer een beroep doet op naar Nederlands recht dwingendrechtelijke bepalingen, namelijk (onder andere) artikel 7:616, 7:628 en 7:625 BW, moet worden beoordeeld welk recht op grond van artikel 8 leden 2, 3 en/of 4 van de Rome I-Verordening van toepassing is.
5.10.
Lid 2 regelt dat het recht van het land waar of van waaruit de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht van toepassing is. Hiervoor is vastgesteld dat dat land en dus dat recht Nederland(s recht) is, verwezen wordt naar hetgeen is overwogen in 5.4. tot en met 5.8. Lid 3 bevat voorts een regeling voor het geval voornoemd land niet vastgesteld kan worden. Zoals hiervoor overwogen is dat niet aan de orde zodat lid 3 verder buiten beschouwing wordt gelaten. Ten slotte bepaalt lid 4 dat indien een kennelijk nauwere band bestaat tussen de overeenkomst en een ander land, het recht van dat land van toepassing is. Turistik Hava heeft aangevoerd dat sprake is van een nauwere band met Turkije, zodat op de arbeidsovereenkomst alleen Turks recht van toepassing is. Turistik Hava legt aan de volgens haar bestaande nauwere band met Turkije het volgende ten grondslag.
5.11.
Met betrekking tot financiële aspecten en arbeidsvoorwaarden voert Turistik Hava aan dat [eiser] in Turkije belastingen en premies betaalt, dat zijn salaris overeenkomstig de schalen in Antalya is vastgesteld en dat het salaris van [eiser] op een Turkse bankrekening wordt gestort. Daarnaast heeft Turistik Hava aangevoerd dat [eiser] in Turkije aanspraak kan maken op sociale verzekeringen, een ziektekostenverzekering en pensioen. Voorgaande is door [eiser] (gedeeltelijk) betwist. [eiser] heeft gesteld dat hij in Nederland een gespecialiseerde zorgverzekering heeft en dat hij ook in Nederland belasting betaalt, hetgeen door Turistik Hava niet is weersproken. Ook heeft Turistik Hava niet duidelijk gemaakt op basis van welke salarisschalen het salaris is vastgesteld. Hoewel de door Turistik Hava aangevoerde omstandigheden belangrijk kunnen zijn, heeft zij deze in de onderhavige procedure onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat de betaling van het salaris eerst vanaf 2017 op initiatief van Turistik Hava op een Turkse bankrekening geschiedt, zodat dat ook niet doorslaggevend is. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat Turistik Hava met de aangevoerde stellingen over financiële aspecten en arbeidsvoorwaarden niet aannemelijk heeft gemaakt dat de arbeidsovereenkomst een nauwere band heeft met Turkije.
5.12.
Turistik Hava heeft ook aangevoerd dat [eiser] zijn werkinstructies ontvangt vanuit Antalya, waar ook zijn leidinggevende is gestationeerd en waar hij ook zijn ziekmeldingen en verlofaanvragen moet indienen. De kantonrechter verwijst naar hetgeen hiervoor onder 5.6. is overwogen, namelijk dat [eiser] zijn instructies in Nederland ontving en dat deze digitaal werden verstrekt. Dat de leidinggevende van [eiser] in Antalya is gestationeerd duidt dan ook niet op een nauwere band met Turkije.
5.13.
Turistik Hava heeft verder aangevoerd dat haar toestellen in Turkije geregistreerd zijn, dat [eiser] door ondertekening van zijn arbeidsovereenkomst de toepasselijkheid van Turks recht heeft geaccepteerd, dat piloten zonder een Turks contract geen Turkse toestellen mogen besturen en dat de interne procedures van gedaagde in overeenstemming zijn met Turkse regelgeving. [eiser] heeft tegenover het voorgaande gesteld dat hij ook Corendon Dutch Airlines vluchten uitvoerde, alsmede hetgeen onder 5.7. is overwogen. [eiser] heeft verder naar het oordeel van de kantonrechter terecht gesteld dat Turks recht wel van toepassing is, maar dat daarnaast ook dwingend Nederlands recht van toepassing kan zijn. Gelet daarop kunnen deze omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter niet duiden op een nauwere band met Turkije.
5.14.
Ten slotte heeft Turistik Hava aangevoerd dat trainingen en assessments plaatsvinden in Turkije, hetgeen door [eiser] niet is betwist. Overigens heeft Turistik Hava niet toegelicht hoe vaak deze trainingen en assessment plaatsvinden, maar los daarvan is dit op zichzelf – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – onvoldoende om tot de conclusie te komen dat sprake is van een nauwere band met Turkije.
5.15.
Tegenover hetgeen hiervoor is overwogen heeft [eiser] nog meer feiten gesteld, waarvan het grootste deel aan de orde is geweest bij de beoordeling van de vraag in of vanuit welk land hij werkte. Verder heeft [eiser] gesteld dat Ground Operations in Nederland de brandstof, de parkeerplaats en het boarding process van het vliegtuig voor hem regelde, dat Swissport Schiphol de vliegdocumenten verstrekte en dat Corendon Dutch Airlines zijn parkeerplaats op Schiphol en zijn Schipholpas regelde. Ook heeft [eiser] gesteld dat de balie in de vertrekhal zowel door werknemers van Corendon Airlines als door werknemers van Corendon Dutch Airlines werd bezet en dat de maaltijden en voertaal aan boord Nederlands waren. Ten slotte heeft [eiser] gesteld dat er een branchemanager aangesteld is in Nederland die optreedt als gevolmachtigde voor Corendon Airlines, dat Corendon Airlines vanaf 2010 een vestiging in Nederland heeft en dat de Cabin Crew waar [eiser] samen mee vloog werkzaam was op basis van arbeidsovereenkomsten waarop Nederlands recht van toepassing is. De in deze overweging genoemde omstandigheden zijn door Turistik Hava niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist.
5.16.
Al hetgeen hiervoor is overwogen in aanmerking nemende en alle door partijen aangevoerde omstandigheden afwegende is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Turistik Hava geen nauwere band heeft met Turkije. Gelet op het voorgaande mag de rechtskeuze van partijen voor Turks recht er niet toe leiden dat [eiser] de bescherming verliest die hij geniet op grond van (onder andere) de Nederlandse dwingendrechtelijke bepalingen 7:616, 7:628 en 7:625 BW.
loonvordering
5.17.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Turistik Hava verplicht is het overeengekomen salaris te betalen en dat het niet, althans minder, werken (als gevolg van de coronapandemie) een omstandigheid is die voor rekening en risico van Turistik Hava komt. Voorgaande is door Turistik Hava niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Turistik Hava heeft wel verweer gevoerd tegen (de hoogte van) het gevorderde salaris over maart en april 2020.
5.18.
Turistik Hava heeft aangevoerd dat eiser in maart 2020 onbetaald verlof (UVAC) heeft opgenomen. [eiser] stelt dat het onbetaald verlof niet vrijwillig is opgenomen. De kantonrechter overweegt dat niet is gebleken dat de werkzaamheden in India in maart 2020 samenhangen met de coronapandemie en dat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat Turistik Hava in de winter vaker
wetleaseovereenkomsten sluit en dat hij in dat geval kan kiezen om te werken of thuis te zitten en bij te komen van de zomer. Mede gelet op zijn e-mail van 24 februari 2020 is de kantonrechter van oordeel dat het niet in voldoende mate waarschijnlijk is dat het gevorderde salaris over maart 2020 in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen.
5.19.
Voorts is namens Turistik Hava ter zitting verklaard dat in april 2020 wel een bedrag van € 1.627,47 aan salaris is uitbetaald, hetgeen door [eiser] niet is betwist. Ten slotte heeft Turistik Hava aangevoerd dat op het salaris van april 2020 een bedrag van € 1.300,- in mindering is gebracht vanwege in februari 2020 teveel betaald daggeld. [eiser] heeft niet betwist dat in februari 2020 teveel daggeld is uitbetaald, noch dat uit de loonstrook volgt dat dat met het salaris van april is verrekend. [eiser] heeft ter zitting slechts verklaard dat het voor hem op basis van zijn salarisstroken moeilijk is om op te maken uit welke bestanddelen het salaris is opgebouwd. Gelet op het voorgaande is het ook voor dit deel van de vordering niet in voldoende mate waarschijnlijk dat het in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
5.20.
Gelet op het voorgaande zal de hoofdsom, met uitzondering van het salaris over maart en € 1.300,- aan in te houden daggeld en € 1.627,47 aan betaald salaris over april 2020, worden toegewezen. Dat geldt ook voor de vordering om Turistik Hava te veroordelen om het loon vanaf 1 oktober 2020 te (blijven) voldoen, met dien verstande dat gelet op artikel 6.1 van de arbeidsovereenkomst het salaris binnen 10 werkdagen na het einde van de betreffende maand betaald moet worden. Ook de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
5.21.
[eiser] heeft daarnaast wettelijke verhoging gevorderd. Turistik Hava heeft aangevoerd dat het niet betalen van het salaris haar, gelet op haar financiële situatie waarin zij verkeert, niet toegerekend kan worden, zodat betaling van wettelijke verhoging niet redelijk en billijk is. Voor zover geen sprake is van overmacht verzoekt Turistik Hava de wettelijke verhoging te matigen. Naar het oordeel van de kantonrechter is het aannemelijk dat Turistik Hava in een moeilijke financiële positie verkeert, maar heeft Turistik Hava onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is of was om het salaris te betalen. Bovendien heeft Turistik Hava aan [eiser] voor het uitblijven van een betaling steeds slechts als reden gegeven dat geen Nederlands recht, maar Turks recht van toepassing is. Daar komt bij dat [eiser] in ieder geval in de maanden juli en augustus 2020 wel voor Turistik Hava heeft gewerkt. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate waarschijnlijk dat in een bodemprocedure wettelijke verhoging zal worden toegewezen. De kantonrechter ziet wel aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%. De over de wettelijke verhoging gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen.
5.22.
Verder heeft [eiser] betaling van vakantiebijslag gevorderd. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] een spoedeisend belang bij deze vordering heeft. Ook is niet gesteld of gebleken dat deze vordering opeisbaar zou zijn. De vordering tot betaling van vakantiebijslag wordt dan ook afgewezen.
5.23.
Ten slotte heeft [eiser] betaling van buitengerechtelijke kosten gevorderd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] onvoldoende gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar
5.24.
De proceskosten komen voor rekening van Turistik Hava, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Turistik Hava om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis over de periode maart 2020 tot 1 oktober 2020 aan [eiser] van € 30.718,64 netto aan salaris te voldoen te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging en met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de data van opeisbaarheid van de betreffende loontermijnen tot aan de dag van de gehele betaling, voorzien van een deugdelijke bruto/nettospecificatie;
6.2.
veroordeelt Turistik Hava om, overeenkomstig het in de arbeidsovereenkomst bepaalde, aan [eiser] vanaf 1 oktober 2020 het volledige netto maandloon ter hoogte van € 7.700,- tegen behoorlijk bewijs van kwijting en voorzien van een deugdelijke bruto/netto specificatie, voor de elfde werkdag van de daaropvolgende maand te (blijven) voldoen;
6.3.
veroordeelt Turistik Hava tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 83,38
griffierecht € 499,00
salaris gemachtigde € 720,00 ;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter