In deze zaak heeft eiser op 6 juli 2020 beroep ingesteld tegen een beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Apeldoorn, betreffende naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting voor de periode van 17 april 2015 tot en met 16 januari 2018. De rechtbank heeft op 11 december 2020 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat iemand die beroep instelt, op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht moet betalen. In deze zaak bedraagt het griffierecht € 48. De griffier heeft eiser op 6 augustus 2020 in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiser heeft echter niet gereageerd. Een tweede aangetekende brief van 4 september 2020, waarin eiser opnieuw werd verzocht het griffierecht te betalen, is op 8 september 2020 bezorgd, maar ook hierop heeft eiser niet gereageerd.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser in verzuim is geweest om het volledige adres en een machtiging over te leggen, zoals vereist op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:6 van de Awb. Eiser is op 5 augustus 2020 gewezen op deze verzuimen, maar heeft ook hierop niet gereageerd.
Gelet op het niet tijdig betalen van het griffierecht en het niet voldoen aan de vereisten voor het indienen van het beroep, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier.