ECLI:NL:RBNHO:2020:10132
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan machtiging
In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door een gestelde gemachtigde, op 14 juli 2020 digitaal beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 8 juni 2020 was gedaan. Deze uitspraak betrof een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2014. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank constateert dat de gestelde gemachtigde niet de bedoeling heeft om voor zichzelf in beroep te komen. Volgens artikel 8:24, tweede lid, van de Awb dient iemand die namens een ander beroep instelt, op verzoek van de rechtbank een machtiging te overleggen. Aangezien dit niet is gebeurd, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen.
De rechtbank heeft de gestelde gemachtigde op 5 augustus 2020 verzocht om binnen vier weken een machtiging in te dienen. Deze brief werd echter onbestelbaar geretourneerd. De griffier heeft de brief vervolgens per gewone post verzonden, maar er is geen machtiging ingediend door eiseres of de gemachtigde. Aangezien er geen verontschuldiging voor dit verzuim is gegeven, concludeert de rechtbank dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, en deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier.