ECLI:NL:RBNHO:2020:10117

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5915
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand wegens aanwezigheid van gestolen auto-onderdelen

Op 4 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft de sluiting van een bedrijfspand van verzoeker, die handelt onder de naam [verzoeker 2], vanwege de aanwezigheid van gestolen auto-onderdelen. Tijdens een controle op 30 september 2020 zijn in het pand diverse auto-onderdelen aangetroffen die als gestolen geregistreerd stonden. De burgemeester van Zaanstad heeft daarop besloten het pand voor een periode van zes maanden te sluiten, omdat de openbare orde in gevaar zou zijn door de omvangrijke criminaliteit die vanuit het pand zou plaatsvinden.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelt dat de meeste gestolen onderdelen niet van hem zijn, maar van [bedrijf], dat ook gebruik maakt van het pand. Hij betoogt dat de sluiting disproportioneel is en hem en zijn gezin onevenredig zwaar treft, vooral gezien de financiële gevolgen van de coronacrisis. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om het pand te sluiten op grond van artikel 2:30b van de Algemene plaatselijke verordening Zaanstad, en dat de aanwezigheid van gestolen goederen in de bedrijfsvoorraad van verzoeker hem kan worden aangerekend.

De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om de sluiting op te heffen, omdat de belangen van verzoeker niet opwegen tegen het algemeen belang van het handhaven van de openbare orde. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat verzoeker zelf ook verantwoordelijk is voor de situatie in het pand en dat hij maatregelen moet nemen om herhaling van dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5915
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 december 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker 1] , handelend onder de naam [verzoeker 2] , verzoeker,
gemachtigde: mr. Y. Kliphuis, advocaat te Rotterdam,
en
de burgemeester van Zaanstad, verweerder,
gemachtigde: mr. G.M. Pierik, advocaat te Haarlem.

Procesverloop

Bij besluit, een last onder bestuursdwang, van 12 oktober 2020 (het besluit) heeft verweerder:
- de onmiddellijke sluiting op 30 september 2020 van het bedrijfspand aan de [het pand] (hierna: het pand) voor de duur van twee weken aan verzoeker schriftelijk bevestigd en;
- de sluiting verlengd naar een totale duur van zes maanden, hetgeen inhoudt dat verweerder de sluiting beveelt van het pand vanaf 30 september 2020 tot en met 30 maart 2021.
Verzoeker heeft op 2 november 2020 tegen het besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter bij verzoekschrift van 11 november 2020 verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brieven van 18 en 19 november 2020 heeft hij nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Hij werd vergezeld door mr. [naam 1] , werkzaam bij de gemeente Zaanstad.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Voor het relevante wettelijk kader verwijst de voorzieningenrechter naar de bijlage welke integraal onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
3.1
Verzoeker runt een eenmanszaak genaamd [verzoeker 2] . [verzoeker 2] is een autoschade-herstelbedrijf. Het bedrijf is gevestigd in het pand. Verzoeker huurt het pand gezamenlijk met [naam 2] . [naam 2] runt eveneens een eenmanszaak (genaamd: [bedrijf] ). Hij houdt zich (onder andere) bezig met de handel in (gebruikte) auto-onderdelen. Verzoeker en [naam 2] gebruiken het pand gezamenlijk. De bedrijven zijn in het pand niet fysiek van elkaar gescheiden, althans er is geen duidelijke fysieke scheiding tussen de bedrijven aangebracht. Met name de voorraden aan auto-onderdelen van beide ondernemingen liggen in het pand in één ruimte opgeslagen.
3.2
Op 30 september 2020 is in het pand een controle uitgevoerd. Van die controle heeft een toezichthouder - Inspecteur Handhaving, Afdeling Gebruikstoezicht - van de gemeente een ‘Constateringsrapport integrale controle [het pand] ’ d.d. 1 oktober 2020 opgesteld. Voorts heeft een operationeel expert van politie van de bevindingen bij die controle een zogenaamde bestuurlijke rapportage d.d. 2 oktober 2020 opgesteld.
3.3
Uit deze rapportages blijkt dat de controle op 30 september 2020 is uitgevoerd door gemeentelijke toezichthouders, de politie Noord-Holland, team Zaanstreek, het Landelijk Informatiepunt Voertuigcriminaliteit (LIV), de Belastingdienst, de Douane, de Omgevingsdienst Noordzeekanaal Gebied, de vreemdelingendienst (AVIM) en het Hennepteam.
3.4
Bij deze controle zijn -onder meer- de volgende, als gestolen geregistreerde, zaken -delen van auto’s- in het pand aangetroffen:
- een knieairbag en een dashboard, motorkap en voorspatborden, afkomstig van de rode [merk 1] [# 1] , gestolen op 6 augustus 2020 in Rotterdam;
- een dashboard, motorkap en voorspatborden, afkomstig van de rode [merk 1] [# 2] , gestolen 6 augustus 2020 in Rotterdam;
- een motorblok, afkomstig uit de zwarte [merk 2] [# 3] , gestolen 8 juni 2020 in Apeldoorn.
Enige andere aangetroffen zaken zijn aan een nader onderzoek onderworpen.
3.5
Het LIV heeft enige steekproeven op auto-onderdelen uitgevoerd, die zich verspreid in de bedrijfsruimte bevonden. Hierbij werden meerdere auto-onderdelen aangetroffen welke vermoedelijk van diefstal afkomstig zijn.
3.6
De resultaten van het later door het LIV verrichte onderzoek worden weergegeven in een e-mail van 7 oktober 2020 (bijlage 4 van het dossier). De bevindingen van dit onderzoek luiden als volgt. Aangetroffen zijn:
- een [merk 3] deur, wit, rechtsvoor en rechtsachter, afkomstig van [# 4] , met diefstalsignaal per 3 mei 2018 in Amsterdam;
- een grijze deur van een [merk 3] en 3 deurpanelen horende bij de [# 5] , met diefstalsignaal per 5 februari 2011;
- een carrosseriedeel waarin na etsen een nummer zichtbaar is geworden. Het onderdeel is van de eerdergenoemde [# 3] afkomstig en hoort dus bij het gestolen motorblok dat ook is aangetroffen;
- onderdelen van de [merk 1] [# 2] met diefstalsignaal per 6 augustus 2020 uit Rotterdam: een dashboard, een achteras, radiateurs, een front stuurhuis en subframe aandrijfassen met veerpoten, aircoleidingen, modderkuipen, luchtinlaten, grille, plastic delen motorruimte, ruitenwissers, accubak, ruitensproeierreservoir, twee gordijnairbags, een knieairbag, een stuurairbag, twee spatborden voor, een motorkap, schokbrekers, een motorkap en een achterklep;
- onderdelen van de eerdergenoemde [merk 1] [# 1] met diefstalsignaal per 6 augustus 2020: een voorfront met radiateurs, een dashboard, modderkuipen, een luchtinlaat, een motorafdekplaat, een grille, plastic delen van ruitenwissers, een accubak, een aircoleiding, twee gordijnairbags, een knieairbag, een stuurairbag, twee spatborden voor, een motorkap, schokbrekers, een motorkap en een klep.
4.1
Verweerder heeft het besluit gebaseerd op artikel 2:30b, eerste lid aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening Zaanstad (hierna: de Apv). Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat is gebleken dat zich in het pand een grote hoeveelheid van diefstal afkomstige auto-onderdelen bevonden en er dus sprake is van omvangrijke criminaliteit in of vanuit dit bedrijfspand waardoor de openbare orde in ernstige mate wordt verstoord. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien, aldus verweerder.
5.1
Het verzoek om voorlopige voorziening strekt er toe het primaire besluit te schorsen totdat op het bezwaar onherroepelijk is beslist. Verzoeker stelt dat het merendeel van de gestolen auto-onderdelen die in het pand zijn aangetroffen, niet toehoren aan [verzoeker 2] maar aan [bedrijf] . Hij voert aan dat de aanwezigheid in het pand van de gestolen goederen die toebehoren aan [bedrijf] , hem niet kan worden aangerekend. Hij erkent dat een – relatief klein – deel van de aangetroffen gestolen auto-onderdelen tot zijn bedrijfsvoorraad behoorde. Voor zover er gestolen auto-onderdelen aanwezig waren in zijn bedrijfsvoorraad in het pand, was hij zich daar niet van bewust en kan hem dit ook niet worden aangerekend. Deze onderdelen zijn afkomstig van door hem gerepareerde auto’s (bijvoorbeeld een deur die eerder is vervangen). De herkomst daarvan is, zo stelt hij, bijna niet te controleren. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de van hem in het besluit opgetekende verklaring, althans de opgetekende verklaring is verre van compleet. Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat verweerder op grond van bijzondere omstandigheden van sluiting van het pand had dienen af te zien omdat deze disproportioneel is en hem en zijn familie onevenredig zwaar treft.
6.1
Geen onderwerp van debat is dat er tijdens de controle op 30 september 2020 van diefstal afkomstige auto-onderdelen in het pand aanwezig waren. Reeds gelet hierop is verweerder, als daardoor de openbare orde is verstoord, in beginsel bevoegd om over te gaan tot sluiting van het pand op grond van artikel 2:30b, eerste lid aanhef en onder b, Apv.
7.1
Verzoeker heeft wel gesteld dat het merendeel van de gestolen onderdelen toebehoort aan [bedrijf] en dat slechts een klein deel daarvan eigendom is van [verzoeker 2] , maar daaruit volgt wel dat zich ook in de bedrijfsvoorraad van [verzoeker 2] gestolen auto-onderdelen bevonden. De aanwezigheid van die zaken in zijn bedrijfsvoorraad kan - anders dan verzoeker stelt - ook hem worden aangerekend. Dat dit anders zou zijn, is niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt. De stelling van verzoeker dat die zaken hem door opdrachtgevers bij het aanleveren van te herstellen auto’s werden meegeleverd, is onvoldoende voor een ander oordeel. Daarbij is van belang dat verzoeker kennelijk ook zelf mogelijkheden ziet om door middel van een plan van aanpak waar controle van dergelijke zaken onderdeel van uitmaakt, herhaling van de bij de controle aangetroffen situatie in de toekomst te voorkomen. Overigens zou, indien sprake zou zijn van een situatie waarbij verzoeker de aanwezigheid van gestolen auto-onderdelen in zijn bedrijfsvoorraad niet zou kunnen worden verweten omdat hij daarop tot heden door de wijze van aanlevering niet bedacht had hoeven zijn, verweerder dan nog steeds bevoegd zijn om het pand op grond van voornoemd artikel van de Apv te sluiten, omdat verwijtbaarheid bij een of meer gebruikers van het pand voor het ontstaan van de bevoegdheid in beginsel geen rol speelt. Bepalend is of de tijdelijke sluiting nodig is vanwege het actuele karakter en de ernst van de bedreiging van de openbare orde doordat het pand een rol speelt in enig crimineel circuit, in dit geval de verwerking van en handel in gestolen auto’s of auto-onderdelen. Van een dergelijke situatie is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake.
8.1
Verzoeker heeft betoogd dat sluiting van het pand disproportioneel is en hem onevenredig zwaar treft. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat hij het al financieel zwaar heeft door de coronacrisis. Indien hij zijn bedrijf niet kan uitoefenen tot en met 30 maart 2021, zal dat, zo stelt hij, leiden tot zijn faillissement. De activiteiten van [verzoeker 2] genereren niet alleen het inkomen van verzoeker en zijn gezin, maar ook dat van zijn alleenstaande vader die bij verzoeker in dienst is, die ook nog de zorg heeft voor het minderjarige broertje van verzoeker. Door de sluiting vallen beide inkomens weg. Voorts is er op gewezen dat de partner van verzoeker haar eerste baby verwacht in maart 2021 en dat de stress die de sluiting in combinatie met het vooruitzicht van faillissement met zich meebrengt, nadelig is voor moeder en kind. Verzoeker verwacht in de tussenliggende tijd geen werk te kunnen vinden en zal zijn aangewezen op een bijstandsuitkering. Kortom: verweerder had, aldus verzoeker, op grond hiervan van sluiting dienen af te zien.
8.2
Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat verweerder voor de duur van de sluiting heeft verwezen naar het door hem bij de toepassing van zijn sluitingsbevoegdheid gevoerde beleid: ‘Horeca sanctiestrategie en Sluitingenbeleid Zaanstad’. Ingevolge dit beleid sluit verweerder bij criminele activiteiten een voor publiek toegankelijk gebouw voor de duur van zes maanden, indien de eigenaar/huurder geen verwijt treft. Dat het uitgangspunt van het beleid sluiting voor die duur is, neemt niet weg, zoals verweerder terecht ook in de beleidsregel onder 6.1 heeft opgenomen, dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb van het beleid ten gunste van verzoeker moet afwijken als de gevolgen van de sluiting voor hem wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, te weten het doorbreken van het gebruik van het pand voor criminele activiteiten met betrekking tot gestolen auto’s of auto-onderdelen, voor zover daardoor de openbare orde wordt verstoord. Voorts moet verweerder de proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel in zijn afweging over de (verdere) duur van de maatregel betrekken.
8.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de belangen van verzoeker ondergeschikt zijn aan het algemeen belang dat is gediend met de sluiting. Met de sluiting wordt het gevaar van verstoring van de openbare orde weggenomen en voor de toekomst voorkomen. Voorts wordt de bekendheid beëindigd van het pand als locatie voor criminele activiteiten (en het faciliteren daarvan) die gevolgen hebben voor de openbare orde. Verweerder wil de bekendheid dat het pand zich voor dergelijke activiteiten leent, doorbreken. Door middel van de sluiting kan dit worden bereikt, aldus verweerder.
8.4
De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen grond voor het oordeel dat verweerder op grond van de door verzoeker aangedragen persoonlijke omstandigheid van hemzelf, zijn gezin en familie, de sluiting onmiddellijk moet opheffen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat het er vooralsnog voor moet worden gehouden dat ook verzoeker een verwijt kan worden gemaakt van de aan de sluiting ten grondslag liggende omstandigheden. Dat geldt niet alleen voor het feit dat hem kan worden aangerekend dat zich ook in zijn bedrijfsvoorraad gestolen auto-onderdelen bevonden en hij tot aan de sluiting onvoldoende actie heeft ondernomen om dat te voorkomen, maar ook dat hij zich er onvoldoende van heeft vergewist waar [naam 2] , c.q. [bedrijf] , zich mee bezig hield, terwijl dat bedrijf, naar de stellingen van verzoeker, zich in ruime(re) mate met handel in gestolen auto-onderdelen bezig hield. Verzoeker had daarom -daargelaten de vraag naar zijn betrokkenheid daarbij- op de hoogte kunnen en moeten zijn van het feit dat in het pand illegale praktijken plaatsvonden. De –financiële- belangen van verzoeker zijn daartegenover van onvoldoende gewicht om de sluiting initieel of reeds thans onevenredig te achten.
8.5
Het vorenstaande neemt overigens niet weg dat verweerder als behoorlijk handelend bestuurder wel moet nagaan of er reden is de sluiting eerder te beëindigen en daartoe reële voorstellen van verzoeker ter voorkoming van het verdere gebruik van het pand voor criminele activiteiten -verwerking of handel in gestolen auto-onderdelen- die de openbare orde verstoren, welwillend moet beoordelen, waarbij het voor de hand ligt dat verzoeker er in elk geval voor zorgt dat hij het pand voortaan alleen gebruikt en de nodige maatregelen treft om wederrechtelijke herkomst van auto-onderdelen toereikend op te sporen en de aanwezigheid daarvan in het pand en daarmee een verdere rol van het pand in criminele activiteiten te voorkomen. De voorzieningenrechter wijst er daarbij op dat niet is gesteld of gebleken, dat verzoeker of zijn bedrijf zelf als spil of rader in enig crimineel circuit moet worden aangemerkt.
9.1
Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.