ECLI:NL:RBNHO:2020:10025

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
15.871579.17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en diefstal met betrekking tot ex-partner en haar nieuwe partner

Op 1 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging van zijn ex-partner en haar nieuwe partner, evenals diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van enkele maanden stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers door hen herhaaldelijk te bellen, berichten te sturen en hen via sociale media te benaderen. De verdachte heeft ook een tuinmeubel van de ex-partner gestolen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal andere beschuldigingen wegens gebrek aan bewijs. De officier van justitie had een gevangenisstraf van tien maanden geëist, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van één maand opgelegd, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 162 uur. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/871579-17 (P)
Uitspraakdatum: 1 december 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 14 mei 2019 en 17 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1]
Naar aanleiding van de behandeling van de zaak ter openbare terechtzitting op 14 mei 2019 heeft de rechtbank op 28 mei 2019 een tussenvonnis gewezen. In dat tussenvonnis heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting heropend en met betrekking tot enkele onderwerpen nader onderzoek bevolen, waaronder het nader horen van de twee aangevers. Na het afronden van het nadere onderzoek is de behandeling van de zaak voortgezet op de openbare terechtzitting van 17 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Korfker, advocaat te IJmuiden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 mei 2017 tot en met 28 augustus 2017 te Heemskerk en/of Alkmaar en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangever 1] door
- meermalen te bellen naar die [aangever 1] , en/of
- meermalen (WhatsApp)berichten (met al dan niet bedreigingen en/of beledigingen) naar die [aangever 1] te sturen, en/of
- op Facebook en/of (een) ander(e) site(s) een (fake)account (ten name van [naam 1] en/of voorzien van een (profiel)foto van die [aangever 1] ) aan te maken en/of (vervolgens) die [aangever 1] en/of een of meer ander(en) te benaderen, en/of
- ( op 31 mei 2017) aan die [aangever 1] een e-mail te sturen met de tekst “Jij gaat het niet redden meisje. Jij niet”, en/of
- ( op 1 juni 2017) een tas aan de voordeur van de woning van die [aangever 1] te hangen met daarin een rode roos met daaraan een kaartje voorzien van de tekst STERKTE en op de achterzijde de tekst “waarom!!” en/of
- ( op 18 augustus 2017) met verf de tekst(en) “hoer” en/of “ik ben een hoer” en/of “COA kut” en/of “leugenaar” op de buitenzijde van de woning van die [aangever 1] te spuiten, en/of met het oogmerk die [aangever 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
feit 2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 juni 2017 tot en met 28 augustus 2017 te Heemskerk en/of elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangever 2] , door
- meermalen te bellen naar die [aangever 2] , en/of
- meermalen (whatsapp)berichten (met al dan niet bedreigende en/of beledigingen) te sturen naar die [aangever 2] , en/of
- ( op 11 augustus 2017) tegen die [aangever 2] te zeggen dat ze de brievenbussen dicht moesten timmeren en/of hun auto's elders moesten plaatsen en/of dat ze in brand zouden opgaan en/of (vervolgens) te zeggen “Is dat een bedreiging? Ja, dat is een bedreiging! Wees op je hoede! Jij en die smerige kuthoer van je”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking met het oogmerk die [aangever 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
feit 3
hij op of omstreeks 22 juli 2017 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (tuin)tafel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
feit 4
hij op 18 augustus 2017 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een of meer (on)roerende goed(eren), waaronder (de voor- en achterzijde van) een woning gelegen aan de [adres 2] en/of roerende goederen in de tuin en/of een schuur (behorende bij voornoemd perceel), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, voornoemd(e) goed(eren) met verf bespoten en/of beklad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de aan verdachte onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte binnen de ten laste gelegde periode aangeefster twee keer heeft gebeld, haar enkele app-berichten heeft gestuurd en een tas met rozen aan de deur heeft gehangen. Naar de mening van de raadsvrouw is, gelet op het geringe aantal contactmomenten, geen sprake van stelselmatigheid als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er slechts één contactmoment tussen verdachte en aangever is geweest. Dat is volgens haar onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 4
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 4 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de stukken stelt de rechtbank vast dat in de nacht van 18 augustus 2017 in de tuin van aangeefster [aangever 1] vernielingen zijn aangericht. Van deze vernielingen zijn camerabeelden door aangeefster beschikbaar gesteld. Aangeefster zegt verdachte te herkennen op die beelden. Deze beelden zijn ook bekeken door verbalisanten [naam 2] en [naam 3] . Verbalisant [naam 2] heeft op basis van de beelden slechts in algemene zin een beschrijving van de kleding van de dader kunnen geven. Verbalisant [naam 3] heeft geen beschrijving van de dader kunnen geven, omdat de beelden daarvoor volgens haar te onduidelijk waren.
Hoewel aangeefster stellig heeft verklaard dat zij verdachte op de beelden heeft herkend, levert dit, gelet op de bevindingen van genoemde verbalisanten, volgens de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de conclusie dat verdachte de persoon is geweest die op 18 augustus 2017 in de tuin van aangeefster vernielingen heeft aangericht.
Gelet op de hierna onder 3.3.3 beschreven strekking van de aan verdachte toegeschreven berichten levert de vergelijkbare strekking van de teksten die met verf zijn aangebracht op de woning van aangeefster weliswaar aanzienlijke aanwijzingen op voor de conclusie dat verdachte die vernielingen heeft aangericht, maar uit de stukken in het dossier volgt dat niettemin ook rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat die vernielingen zijn aangericht door derden die met aangeefster in contact probeerden te komen naar aanleiding van de plaatsing van haar naam en telefoonnummer op sekssites. Uit het dossier blijkt dat in de daarop betrekking hebbende berichten gedreigd wordt langs te komen om wraak te nemen voor het feit dat aangeefster niet reageert op verzoeken voor een seksdate.
Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering ten aanzien van de feiten 1 en 2
De bewijsmiddelen houden onder meer het volgende in.
Verdachte heeft van juli 2014 tot eind mei 2017 een relatie gehad met aangeefster [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ). Voordat [aangever 1] een relatie met verdachte kreeg, had zij gedurende langere tijd een heimelijke relatie met een getrouwde man met de voornaam [naam 4] . Verdachte was hiervan op de hoogte. In februari 2017 heeft [aangever 1] via haar werk aangever [aangever 2] , werkzaam bij de politie (hierna: [aangever 2] ) leren kennen. [aangever 1] heeft verklaard dat zij op 26 april 2017 voor het eerst een privé-afspraak had met [aangever 2] . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij sinds januari 2017 signalen opving die hij zo uitlegde dat er iemand anders in het leven van [aangever 1] was en dat [aangever 1] daarover tegen hem, verdachte, loog. Volgens verdachte had dat een negatieve invloed op hun relatie. Over de wijze waarop vervolgens een relatie tussen [aangever 1] en [aangever 2] ontstond, was verdachte slecht te spreken. Hij vond dat [aangever 2] zich hiermee niet had gehouden aan door hem als politieambtenaar in acht te nemen regels. Hierover heeft hij geklaagd bij de leiding van het dienstonderdeel van de politie waar [aangever 2] werkte.
In onderlinge e-mails van 16 mei 2017 over de kosten van het annuleren van een geplande gezamenlijke reis schreef verdachte aan [aangever 1] dat hij een bedrag van € 600,-- wilde hebben van [aangever 1] als "afkoopsom" voor de geestelijke schade die [aangever 1] en [aangever 2] bij verdachte zouden hebben aangericht, waarbij hij opmerkte dat [aangever 1] dat wel zou begrijpen "zeker nu ik weet hoe en wat dat je mij voor de gek hebt gehouden door met Paul [aangever 2] contact te leggen voor Pasen al en met hem af te spreken 26 april".
Op 22 mei 2017 heeft [aangever 2] een bericht ontvangen van verdachte waarin verdachte [aangever 2] verzoekt volledig afstand te nemen van [aangever 1] en privé geen contact meer met haar op te nemen, zodat er "geen storende factoren" zijn bij zijn pogingen de relatie met [aangever 1] overeind te houden. In de avond van 31 mei 2017 heeft [aangever 2] meerdere berichten van verdachte ontvangen waarin deze onder andere opmerkt dat hij "genoeg weet". Volgens verdachte "liegt" [aangever 2] "en zij ook". "Accepteer de consequenties… de mazzel allebei,,, hypocriet stel zijn jullie" voegt hij eraan toe. Hij eindigt met de opmerking "zeg maar tegen de haar dat ze er geld voor moet vragen…als je het nummer van haar [naam 4] wilt hoor ik het wel" en de mededeling dat hij naar de politie zal gaan om aangifte te doen wegens "foutief handelen van [aangever 2] in functie" en "verstoring teweeg brengen van een relatie". Diezelfde avond rond hetzelfde tijdstip heeft [aangever 1] een email ontvangen van verdachte met daarin de tekst "Jij gaat het niet redden meisje. Jij niet".
Verdachte heeft zich op 22 juli 2017 laat in de avond begeven in de tuin van [aangever 1] en daar een tafel gestolen.
Voorts heeft verdachte op 24 augustus 2017 op de Facebookpagina van [aangever 2] een foto geplaatst waarop [aangever 1] te zien is met een hierna nog te bespreken oud collega die enkele jaren daarvoor zelfmoord heeft gepleegd. Bij die foto heeft verdachte volgens [aangever 2] de tekst geplaatst: "Een echte vent rommelt niet met de partner van een ander. Had gewoon achter een gescheiden vrouwtje aangegaan en degene waar ik gelukkig mee was geen afspraakjes mee gemaakt". De gebruikte foto is volgens [aangever 2] een foto van [aangever 1] met een oud-collega, die enkele jaren daarvoor zelfmoord heeft gepleegd.
Verdachte heeft dit bericht geplaatst met gebruikmaking van zijn eigen naam en profiel.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat verdachte na de beëindiging van de relatie met [aangever 1] en ook enige tijd daarna sterke negatieve gevoelens had over zowel [aangever 1] als [aangever 2] . Hij heeft hieraan ook op verschillende momenten op uiteenlopende wijzen uiting gegeven, niet alleen aan zijn voormalige partner [aangever 1] , maar ook aan [aangever 2] . In dit gedrag valt een zekere mate van vasthoudendheid te onderkennen. In deze uitingen heeft de verdachte ook de naam van de hiervoor besproken persoon [naam 4] betrokken.
Bij deze stand van zaken staat ter beoordeling of de verdachte in verband kan worden gebracht met de overige in de tenlastelegging bedoelde gedragingen.
[naam 1]
Volgens [aangever 1] hebben zij en bekenden van haar op en na 22 juni op Facebook een vriendschapsverzoek ontvangen van een persoon met de naam " [naam 1] ". De profielfoto van het Facebookaccount van [naam 1] is een foto van [aangever 1] . [aangever 1] heeft verklaard vervolgens ook via Messenger berichten te hebben ontvangen van een persoon met die naam. Volgens [aangever 1] was aan één van die berichten een foto toegevoegd waarop zij met een oud-collega staat afgebeeld, die enkele jaren daarvoor zelfmoord heeft gepleegd.
Uit onderzoek dat de politie heeft verricht met betrekking tot de harde schijf van een in beslag genomen laptop van verdachte is gebleken, dat op die laptop het programma FastStone was geïnstalleerd (een programma om afbeeldingen te bekijken en te bewerken) en dat met dat programma twee foto's zijn geopend met een bestandsnaam waarin de naam [naam 1] voorkwam en dat die foto's waren opgeslagen op het pad "D: [adres 3] [naam 1] FB.JPG" en het pad "D: [adres 3] [naam 1] Mail.com.JPG".
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de in beslag genomen laptop in gebruik had voor zijn werk. Hij kon desgevraagd geen verklaring geven voor de aanwezigheid van de twee bestanden op zijn laptop.
De rechtbank acht het in de sleutel van de bewijswaardering relevant dat de twee docu-menten geplaatst zijn in de map “Documenten [naam 5] ” en dat deze met een knipprogramma zijn geopend. Er is bovendien verband tussen de foto die is gebruikt bij de berichten afkomstig van [naam 1] en de foto in het bericht van 24 augustus 2017 op de Facebook pagina van [aangever 2] , waarvan vaststaat dat de verdachte hiervan de afzender is. Het gaat telkens om een foto waarop [aangever 1] te zien is met een oud-collega die zelfmoord heeft gepleegd. Tot slot komt betekenis toe aan het feit dat ook personen uit de vriendenkring van [aangever 1] zijn benaderd onder de identiteit van [naam 1] .
Al het voorgaande leidt, in onderling verband en samenhang beschouwd, tot de conclusie dat verdachte de persoon is geweest die gebruik heeft gemaakt van de naam " [naam 1] " en dat verdachte met gebruikmaking van die naam Messenger berichten en Facebook vriendschapsverzoeken aan [aangever 1] en bekenden van haar heeft verstuurd.
Dat verdachte het Facebookaccount op naam van [naam 1] ook heeft aangemaakt, heeft de rechtbank niet vast kunnen stellen.
Bedreiging 11 augustus 2017
Ten aanzien van de onder 2 in de tenlastelegging opgenomen bedreiging van [aangever 2] tijdens een telefoongesprek op 11 augustus 2017 stelt de rechtbank vast dat beide aangevers hebben verklaard dat de beller verdachte is geweest, omdat zij tijdens dat gesprek duidelijk zijn stem hebben herkend. Verdachte ontkent dit telefoongesprek te hebben gevoerd. In het licht van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen over de oriëntatie van de verdachte op [aangever 1] en [aangever 2] en de achtergronden daarvan en gelet op de inhoud van de gedane uitspraken gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de beller is geweest.
Berichten over [naam 4]
Op 28 juli 2019 hebben [aangever 1] en [aangever 2] beiden een aantal WhatsApp berichten ontvangen waarbij gebruik werd gemaakt van het mobiele nummer: [telefoonnummer 1] . Deze WhatsApp berichten gaan over [naam 7] en [naam 4] . Deze hebben de kennelijke strekking dat de afzender [naam 7] in kennis wil stellen dat [aangever 1] een relatie heeft onderhouden met de man van [naam 7] , [naam 4] genaamd. Uit deze berichten blijkt dat de afzender op de hoogte is van enkele persoonsgegevens van [aangever 2] . [aangever 1] wordt evenals in het telefoongesprek van 11 augustus 2017 en met dezelfde strekking als in de van verdachte afkomstige berichten aan [aangever 2] van 31 mei 2017 ("zeg maar tegen de haar dat ze er geld voor moet vragen") getypeerd als hoer.
Een zekere preoccupatie van de verdachte met deze persoon [naam 4] en diens rol in het leven van [aangever 1] blijkt, zoals hiervoor reeds besproken, ook uit andere inhoud van de bewijsmid-delen. Het bestaan van deze relatie was volgens [aangever 1] voor weinigen bekend. Nu bovendien zowel [aangever 1] als [aangever 2] met deze berichten zijn benaderd, dient de slotsom te zijn dat ver-dachte met gebruikmaking van voornoemd telefoonnummer de berichten over [naam 4] heeft verstuurd.
Overig gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 1]
Tussen 19 juli 2017 en 28 juli 2017 is in totaal 222 keer gebeld met nummer [telefoonnummer 1] naar nummers van [aangever 1] en [aangever 2] . Op 28 juli 2017 heeft [aangever 2] de hiervoor besproken berichten ontvangen afkomstig van datzelfde telefoonnummer. Buiten redelijke twijfel staat dat verdachte de persoon is geweest die telkens heeft gebeld.
Voor zover beide aangevers zijn gebeld met, of berichten hebben ontvangen van andere nummers dan nummer [telefoonnummer 2] (welk nummer op naam van verdachte staat) of [telefoonnummer 1] en voor zover beide aangevers anderszins zijn lastig gevallen met anonieme berichten of oproepen, bieden de stukken in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om die oproepen en/of berichten te koppelen aan verdachte.
De in het voorgaande besproken gedragingen, die aan de verdachte worden toegeschreven, hebben een zodanige indringendheid gehad en hebben zich met een zekere frequentie over een zodanige periode uitgestrekt dat de stelselmatigheid hiervan naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan. Belaging, zoals onder 1 en 2 is tenlastegelegd is daarom bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 30 mei 2017 tot en met 28 augustus 2017 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangever 1] door
- meermalen te bellen naar die [aangever 1] , en
- meermalen (WhatsApp)berichten naar die [aangever 1] te sturen, en
- op Facebook die [aangever 1] en anderen te benaderen, en
- op 31 mei 2017 aan die [aangever 1] een e-mail te sturen met de tekst “Jij gaat het niet redden meisje. Jij niet”, en
- op 1 juni 2017 een tas aan de voordeur van de woning van die [aangever 1] te hangen met daarin een rode roos met daaraan een kaartje voorzien van de tekst STERKTE en op de achterzijde de tekst “waarom!!”,
met het oogmerk die [aangever 1] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 23 juni 2017 tot en met 28 augustus in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangever 2] , door
- meermalen te bellen naar die [aangever 2] , en
- meermalen berichten te sturen naar die [aangever 2] , en
- op 11 augustus 2017 tegen die [aangever 2] te zeggen dat ze de brievenbussen dicht moesten timmeren en/of hun auto's elders moesten plaatsen en/of dat ze in brand zouden opgaan en vervolgens te zeggen “Is dat een bedreiging? Ja, dat is een bedreiging! Wees op je hoede! Jij en die smerige kuthoer van je, met het oogmerk die [aangever 2] , te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen;
feit 3
hij op 22 juli 2017 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tuintafel, toebehorende aan [aangever 1] .
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 2 telkens:
belaging
ten aanzien van feit 3:
diefstal
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een locatieverbod ten aanzien van – kort gezegd – de woonomgeving van [aangever 1] en een contactverbod met de [aangever 1] en [aangever 2] ;
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de ouderdom van de feiten. Voorts heeft zij aandacht gevraagd voor de behandeling die de verdachte bij De Waag heeft gehad.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de intensieve belaging van zijn ex-partner en haar nieuwe partner. Door beide slachtoffers veelvuldig te bellen en berichten te sturen, hen en enkelen van hun naasten via Facebook te benaderen en slachtoffer [aangever 2] te bedreigen, heeft verdachte gedurende een periode van drie maanden opzettelijk inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Gelet op duur, frequentie en intensiteit van de handelingen van verdachte is sprake geweest van een intensieve belaging van beide slachtoffers. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt onder meer dat verdachte alleen al tussen 19 juli 2017 en 28 juli 2017 in totaal 222 keer heeft gebeld met nummers van beide slachtoffers. De slachtoffer-verklaring van slachtoffer [aangever 1] laat zien dat de handelingen van verdachte een enorme impact op haar hebben gehad. Met name deze feiten neemt de rechtbank verdachte ernstig kwalijk.
Verder heeft verdachte een tafel uit de tuin van slachtoffer [aangever 1] gestolen. Diefstal van goederen uit een tuin bij een woning is een ergerlijk feit dat niet alleen schade veroorzaakt maar ook gevoelens van onveiligheid meebrengt, zeker wanneer, zoals hier het geval is, die diefstal plaatsvindt in combinatie met intensieve belaging van het slachtoffer.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 november 2020.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 1 mei 2019 van
[naam 6] ,als reclasseringswerkster verbonden aan
Reclassering Nederland.
Verder heeft de rechtbank meegewogen dat uit de houding van verdachte ter terechtzitting niet blijkt dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelingen en de gevolgen daarvan voor beide slachtoffers.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met beide slachtoffers en een locatieverbod voor het adres [adres 2] noodzakelijk. Deze verboden zullen als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 180 uren bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid aan verdachte moet worden opgelegd.
Bij het bepalen van de omvang van de taakstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Op 6 september 2017 is verdachte aangehouden en verhoord. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019, waarna de rechtbank op 28 mei 2019 een tussenvonnis heeft gewezen.
De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn heeft tot dan ongeveer een jaar en negen maanden geduurd. Naar aanleiding van dat tussenvonnis heeft de politie nader onderzoek verricht en zijn beide aangevers bij de rechter-commissaris gehoord. Reeds in september 2019 waren de onderzoeken grotendeels afgerond. Naar het oordeel van de rechtbank had de strafzaak redelijkerwijs in januari 2020 moeten zijn afgedaan. De rechtbank wijst echter vonnis op 1 december 2020. Dat betekent dat de redelijke termijn met acht maanden is overschreden. Gelet hierop zal de rechtbank een korting toepassen van 10% en de omvang van de onvoorwaardelijke taakstraf vaststellen op 162 uren, met aftrek van de periode dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven, waarbij de rechtbank een aftrek van twee uur per dag zal toepassen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

7.1.
Vordering benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 22.542,03 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
- schade door diefstal uit de tuin € 1.868,35
- schade ten aanzien van de vernieling € 16.160,70
- behandeling psycholoog € 215,14
- afbreken driedaagse vakantie € 53,73
- aanschaf en installatie camera € 50,69
- vervanging sloten € 113,00
- opname verlofuren € 830,82
- reiskosten € 481,60
- immateriële schade
€ 2.750,00
totaal € 22.542,03
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, met oplegging van de schade-vergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
De raadsvrouw van verdachte heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde schadevergoeding.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.028,43, vermeerderd met de wettelijke rente gerekend vanaf de dag waarop het schadeveroorzakende feit heeft plaatsgevonden, rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten.
Dat bedrag is als volgt samengesteld:
- weggenomen tuintafel € 150,00
- behandeling psycholoog € 215,14
- aanschaf en installatie camera € 50,69
- vervanging sloten € 131,00
- reiskosten i.v.m. psycholoog
€ 481,60
totaal € 1.028,43
De schade met betrekking tot de overige goederen die volgens de benadeelde partij zijn weggenomen uit de tuin komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat diefstal van deze goederen geen onderdeel uitmaakt van het onder 3 bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij is niet ontvankelijk in het overige deel van de vordering dat betrekking heeft op de gemaakte kosten in verband met de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten. Dat deel van de vordering levert, gelet op de onderbouwing daarvan (opname verlofuren) en de betwisting door verdachte, een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ook niet ontvankelijk is in de vordering die betrekking heeft op de schade die verband houdt met de vernielingen die ten laste zijn gelegd onder 4 (daaronder mede begrepen de kosten voor het afbreken van de vakantie in het weekend dat de vernielingen werden aangericht), omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte die vernielingen heeft aangericht en hij daarvan wordt vrijgesproken.
Tot slot komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 2.000,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal die vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering waarin zij niet ontvankelijk zal worden verklaard, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: belaging en diefstal] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2.
Vordering benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.541,33 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit
- opname verlofuren € 633,33
- kosten wegens afbreken vakantie € 158,00
- immateriële schade
€ 750,00
totaal € 1.541,33
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, vermeerderd met de wettelijke rente.
De raadsvrouw van verdachte heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde schade.
Naar het oordeel van de rechtbank levert beoordeling van de gevorderde materiële schade, gelet op de onderbouwing daarvan en de betwisting door verdachte en het op basis daarvan vereiste debat, een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van zijn vordering niet ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 750,00 (immateriële) schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook tot een bedrag van € 750,00 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering waarin hij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: belaging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285b en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) MAANDmet bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met:
de slachtoffers
- [aangever 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] en
- [aangever 2] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 3] ,
- verdachte gedurende de proeftijd zich niet zal begeven naar of zich zal bevinden in de directe/indirecte nabijheid van de woning gelegen aan de [adres 2] .
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
162 (honderd twee en zestig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 81 (een en tachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.028,43 (drieduizendachtentwintig euro en drieënveertig cent)bestaande uit € 1.028,43 als vergoeding voor de materiële en € 2.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.028,43 (drieduizendachtentwintig euro en drieënveertig cent) ),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro)als vergoeding voor immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangever 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mrs. R.M. Steinhaus en H.E. van Harten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 december 2020.
Mr. M.C.J. Lommen en mr. R.M. Steinhaus zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.