ECLI:NL:RBNHO:2020:10000
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde woning vastgesteld door de gemeente Bloemendaal
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in [Z]. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal vastgestelde waarde van € 1.786.000 voor het kalenderjaar 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 1.723.000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, na een zorgvuldige afweging van de argumenten van beide partijen.
De rechtbank overwoog dat de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2018 moest worden vastgesteld, en dat de heffingsambtenaar de last had om aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar een waarderapport had overgelegd waarin de woning was getaxeerd op € 1.827.000, en dat de vergelijkingsobjecten die in het rapport waren opgenomen, voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiser. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning van eiser.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de erfdienstbaarheid van de tennisbaan meer vierkante meters zou moeten beslaan dan de door de heffingsambtenaar gehanteerde 150 m². De rechtbank vond dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de erfdienstbaarheid en dat de vastgestelde waarde van de woning niet in een onjuiste verhouding stond tot de gerealiseerde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Eiser had ook aangevoerd dat hij geen taxatieverslag had ontvangen in de bezwaarfase, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen gevolgen had voor de uitkomst van de procedure, aangezien eiser in beroep de stukken had kunnen inzien.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier.