ECLI:NL:RBNHO:2019:9923

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 december 2019
Publicatiedatum
3 december 2019
Zaaknummer
C/15/291853 / FA RK 19-4368
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf, MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning van vaderschap en gezag in familiezaken met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van een man over een minderjarig kind. De man en de moeder, die eerder gehuwd waren, hebben beiden verzocht om de ontkenning van het vaderschap, waarbij de man stelde dat hij niet de biologische vader van het kind is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen en dat hij geen bewijsaanbod heeft gedaan. De moeder heeft de termijn voor het indienen van haar verzoek overschreden en heeft eveneens geen bewijsstukken overgelegd. De bijzondere curator, die het kind vertegenwoordigt, heeft ook geen onderbouwing voor haar verzoek gegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeken van zowel de man als de moeder niet ontvankelijk zijn, omdat zij niet hebben voldaan aan de wettelijke vereisten voor het ontkennen van het vaderschap. De rechtbank heeft ook het verzoek van de bijzondere curator afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was om de ontkenning van het vaderschap te ondersteunen. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de juridische banden tussen de man en het kind blijven bestaan, en dat het gezag van de man over het kind niet wordt beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
ontkenning vaderschap & gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/291853 / FA RK 19-4368
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 11 december 2019
in de zaak van:
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Krim, kantoorhoudende te Haarlem,
--tegen--
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.M. Vessies, kantoorhoudende te Haarlem.
Het minderjarige kind [minderjarige] wordt vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 16 juli 2019;
- de beschikking van 4 september 2019, waarbij [bijzondere curator] te [plaats] is benoemd tot bijzondere curator;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de moeder, ingekomen op 31 oktober 2019;
- de brief van 16 oktober 2019 van de bijzondere curator;
- de brief van 22 oktober 2019 van de bijzondere curator.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 november 2019 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. A. Krim, de moeder bijgestaan door mr. R.M. Vessies en [bijzondere curator] , bijzondere curator.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [datum] gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 24 augustus 2016.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen is geboren het minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .

3.Verzoek

3.1.
Het verzoek van de man strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [minderjarige] .
3.2.
De man heeft verzoek gebaseerd op de stelling dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] is.
De man voert daartoe aan dat de moeder hem heeft tijdens het huwelijk heeft verteld dat zij zwanger geworden is van een andere man.

4.Verweer

4.1.
De moeder heeft zich ten aanzien van het verzoek van de man gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.
Zij heeft bij zelfstandig verzoek verzocht:
  • de ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap van de man uit te spreken;
  • voor zover rechtens noodzakelijk, het door huwelijk ontstaan gezamenlijk gezag van de man te beëindigen.

5.Beoordeling

ontkenning door huwelijk ontstaan vaderschap
ontvankelijkheid verzoeken van de man en de vrouw
5.1.
Ingevolge artikel 1:200, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen een man en de moeder het vaderschap ontkennen op de grond dat de man niet de biologische vader is van het kind. Het vijfde lid van voornoemd artikel bepaalt dat een dergelijk verzoek door de man moet worden ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind. De moeder moet een dergelijk verzoek indienen binnen een jaar na de geboorte van het kind.
5.2.
Omdat het bij een ontkenning van het vaderschap gaat om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat, dient de stelling dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] , te worden toegelicht met feiten en omstandigheden, ook wanneer de ontkenning van het vaderschap niet wordt betwist.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en de verklaringen van partijen ter zitting is komen vast te staan dat de moeder de man aan het begin van haar zwangerschap heeft verteld dat zij zwanger was van een andere man. Partijen waren toen nog gehuwd en woonden nog samen in de woning van de grootmoeder (mz). De man is om redenen die verband hielden met de door de moeder geschetste houding van de vermoedelijke verwekker van het kind tegenover haar en het kind destijds niet overgegaan tot het indienen van een verzoek tot ontkenning van het door dit huwelijk ontstaan vaderschap omdat hij het kind wilde beschermen. De moeder heeft destijds evenmin een verzoek tot ontkenning van het vaderschap ingediend.
Daarnaast is komen vast te staan dat partijen met elkaar hebben gesproken over het indienen van een verzoek tot ontkenning van het vaderschap. Zij hebben hierover ook overleg gehad ten tijde van de echtscheidingsprocedure en het opmaken van het convenant en het ouderschapsplan, zodat de termijn als bepaald in artikel 1:200, vijfde lid BW ten aanzien van zowel de man als de moeder ruimschoots is overschreden.
5.4.
De aanleiding voor de indiening van het onderhavige verzoek door de man is, zo heeft hij verklaard, gelegen in de omstandigheid dat de moeder inmiddels een normale relatie zou hebben met de vermoedelijke verwekker van [minderjarige] en hij geen enkele rol speelt in het leven van [minderjarige] . Als juridisch ouder heeft hij ook het gezamenlijk gezag en zou hij moeten meebeslissen over belangrijke zaken betreffende [minderjarige] , terwijl hij expliciet niet van plan is een rol in het leven van [minderjarige] te spelen.
De advocaat van verzoeker heeft een beroep gedaan op artikel 8 van het Europees Verdrag tot
bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), stellende dat de in artikel 1: 200 lid 5 BW gestelde termijn in strijd is met artikel 8 EVRM waardoor deze termijn op basis van jurisprudentie niet als een fatale termijn hoeft te worden aangemerkt.
5.5.
Nu de man niet nader heeft onderbouwd dat hij niet de biologische vader is van het kind kan zijn en ter zake ook geen bewijsaanbod heeft gedaan terwijl hij wel verwijst naar de diverse medische onderzoeken die partijen ten tijde van het huwelijk hebben ondergaan omdat de moeder niet zwanger raakte, ziet de rechtbank geen aanleiding te onderzoeken of toepassing van de in artikel 1:200, vijfde lid BW gestelde termijn in deze zaak, gelet op de geschetste omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en derhalve met zich brengt dat toepassing van voornoemde termijn een ongerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven in de zin van artikel 8 tweede lid EVRM betekent.
5.6.
De aanleiding voor de moeder om het zelfstandige verzoek in te dienen is gelegen in het feit dat zij het eens is met het verzoek van de man en dat zij het in het belang van [minderjarige] acht dat de juridische banden en de daaraan verbonden gevolgen met de man worden verbroken nu de man en [minderjarige] geen enkel contact meer met elkaar hebben. Het is haar wens om [minderjarige] onder deskundige begeleiding te informeren over zijn mogelijke biologische vader en ook dat er een juridische band tussen hen tot stand zal komen, al wil zij daarvoor zelf geen actie ondernemen.
De advocaat van de moeder heeft geen beroep gedaan op mogelijkheden om te bepalen
dat de in artikel 1: 200 vijfde lid BW gestelde termijn in strijd is met artikel 8 EVRM. Volgens de advocaat van de moeder staat vast dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] kan zijn en is het niet nodig een DNA-onderzoek te gelasten.
5.7.
De rechtbank ziet geen reden om de moeder te ontvangen in haar verzoek nu zij de termijn van artikel 1:200, vijfde lid BW heeft overschreden, zij geen beroep heeft gedaan op mogelijkheden om te bepalen dat de in artikel 1:200 vijfde lid BW gestelde termijn in strijd is met artikel 8 EVRM, zij voorts geen nadere bewijsstukken heeft overgelegd waaruit kan worden vastgesteld dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] kan zijn en zij evenmin ter zake een bewijsaanbod heeft gedaan.
5.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de man èn de moeder niet ontvankelijk verklaren in hun verzoek.
ontvankelijkheid verzoek van de bijzondere curator
5.9.
Ingevolge artikel 1:200, eerste lid, BW kan een kind het vaderschap ontkennen op de grond dat de man niet zijn biologische vader is. Het zesde lid van voornoemd artikel bepaalt dat een dergelijk verzoek door het kind moet worden ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat de bijzondere curator het verzoek namens het kind heeft ingediend binnen in voormeld artikel gestelde termijn.
het verzoek
5.10.
Ook ten aanzien van het kind is de grondslag voor de ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap dat de man niet de biologische vader is van het kind. De bijzondere curator heeft haar verzoek evenmin onderbouwd met nadere bewijsstukken en heeft ter zake ook geen bewijsaanbod gedaan.
Hoewel de bijzondere curator in haar advies van 22 oktober 2019 vermeldt dat het voor de moeder duidelijk was dat de man en zij in de maanden rondom het conceptietijdvak geen gemeenschap meer met elkaar hadden, staat in haar advies van 16 oktober 2019 dat de man van mening is dat partijen in het conceptietijdvak nog wel seksuele contacten met elkaar hebben gehad, zodat de rechtbank niet kan vaststellen of, en zo ja, vanaf welke tijdstip partijen geen seksuele contacten meer met elkaar hebben gehad. Daarnaast had het op de weg van de bijzondere curator gelegen om haar standpunt nader te onderbouwen door bewijsstukken over te leggen waaruit, gelet op de medische onderzoeken die beide partijen hebben ondergaan, door de rechtbank zou kunnen worden vastgesteld dat de man niet in staat is om kinderen te verwekken dan wel een DNA-rapport over te leggen waaruit blijkt dat de door de moeder gestelde vermeende biologische vader daadwerkelijk de verwekker is van [minderjarige] . Nu de bijzonder curator evenmin heeft verzocht om – hetgeen eveneens op haar weg lag - een DNA-onderzoek te gelasten, zal het verzoek bijzondere curator worden afgewezen.
gezag
5.11.
De moeder heeft verzocht om het ouderlijk gezag van de man over [minderjarige] te beëindigen in geval het verzoek van de man en de moeder, strekkende tot ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van de man over [minderjarige] , door de rechtbank wordt toegewezen. Nu zowel de man als de vrouw niet ontvankelijk worden verklaard in hun respectievelijke verzoek komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling en beslissing van dit onderdeel van het verzoek van de moeder.

6.Beslissing

De rechtbank:
ontkenning van het door huwelijk ontstaan vaderschap.
6.1.
Verklaart de man en de moeder niet ontvankelijk in hun verzoek.
6.2.
Wijst af het verzoek van de bijzondere curator.
gezag
6.3.
Wijst af het verzoek van de vrouw ten aanzien van het gezag.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf, MSM, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2019.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.