In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 11 december 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van een man over een minderjarig kind. De man en de moeder, die eerder gehuwd waren, hebben beiden verzocht om de ontkenning van het vaderschap, waarbij de man stelde dat hij niet de biologische vader van het kind is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen en dat hij geen bewijsaanbod heeft gedaan. De moeder heeft de termijn voor het indienen van haar verzoek overschreden en heeft eveneens geen bewijsstukken overgelegd. De bijzondere curator, die het kind vertegenwoordigt, heeft ook geen onderbouwing voor haar verzoek gegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeken van zowel de man als de moeder niet ontvankelijk zijn, omdat zij niet hebben voldaan aan de wettelijke vereisten voor het ontkennen van het vaderschap. De rechtbank heeft ook het verzoek van de bijzondere curator afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was om de ontkenning van het vaderschap te ondersteunen. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de juridische banden tussen de man en het kind blijven bestaan, en dat het gezag van de man over het kind niet wordt beëindigd.