In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 12 maart 2019, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde. De opposant, die lichamelijke schade stelt te hebben opgelopen door onrechtmatig handelen van de Belastingdienst, heeft verzet aangetekend tegen de onbevoegdheid van de rechtbank. Hij vraagt zich af bij welke rechter hij zijn schadeverzoek kan indienen, aangezien alle instanties zich onbevoegd achten.
De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was. De rechtbank oordeelt dat de eerdere uitspraak, waarbij zij zich onbevoegd verklaarde, correct was en dat het toetsingskader juist is toegepast. De argumenten van de opposant worden verworpen, en de rechtbank verklaart het verzet ongegrond. Dit betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het griffierecht dat door de opposant is betaald, zal worden geretourneerd op basis van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken. De rechtbank wijst er ook op dat de civiele rechter de bevoegde rechter is voor zaken die voortkomen uit onrechtmatige daad. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.