Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Dok 10 B.V.,
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek
€ 60.542,04 bruto aan loon te betalen. [verweerder] stelt dat hij op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het horeca- en aanverwante bedrijf (hierna: de Horeca-CAO) aanspraak heeft op betaling van 2241 overuren, een toeslag over feestdagen en vakantie-uren.
4.De beoordeling
“100% korting knop”, waardoor een bestelling weer opnieuw wordt geregistreerd, maar in het kassasysteem en op de kassabon geen bedrag meer staat vermeld. [verweerder] erkent ook dat hij Dok 10 daardoor schade heeft toegebracht, maar hij ontkent de omvang van de door Dok gestelde schade.
“100% korting knop”heeft erkend, en dat in de genoemde Excel-overzichten per maand aan de hand van alle kassabonnen met vermelding van de
“100% korting knop”uitvoerig en gedetailleerd is berekend welke geldbedragen zijn weggenomen.
“eigen gebruik”van personeel van Dok 10 niet aangemerkt als door [verweerder] weggenomen geld, nu dit eigen gebruik blijkens die overzichten juist buiten beschouwing is gelaten. De stelling van [verweerder] dat er geen bewijs is dat er door hem contante betalingen zijn ontvangen, snijdt geen hout, omdat de werkwijze van [verweerder] er nu juist op was gericht die contante betalingen buiten beeld te houden, zodat hij zich die betalingen ongemerkt kon toe-eigenen. Het verweer van [verweerder] dat niet ieder gebruik van de
“100% korting knop”wijst op door hem weggenomen geldbedragen gaat niet op, omdat [verweerder] in het gesprek met Hoffmann heeft erkend dat hij zelden of nooit een volledige korting gaf aan klanten en dat de
“100% korting knop”steeds is gebruikt voor het wegnemen van de geldbedragen. Verder weegt de kantonrechter mee dat het voor rekening en risico van [verweerder] komt indien de exacte omvang van de schade niet meer kan worden vastgesteld, nu [verweerder] het kassasysteem heeft gemanipuleerd en misbruikt.
€ 31.663,28. De door Dok 10 gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen.
“luxe”kosten, zoals [verweerder] stelt, maar om noodzakelijke kosten. Van Dok 10 kon ook niet gevergd worden om de Excel-overzichten zelf op te stellen, omdat Dok 10 onbetwist heeft gesteld dat zowel [naam 1] als de opvolger van [naam 2] niet wisten hoe het kassasysteem werkte en er sprake was van een omvangrijk onderzoek. De stelling van [verweerder] dat Dok 10 btw kan verrekenen is niet weersproken, zodat geen btw over de onderzoekskosten kan worden toegewezen. Dit betekent dat [verweerder] zal worden veroordeeld tot betaling van € 1.660,31 aan kosten voor Hoffmann en € 1.675,00 aan kosten voor Veldt & Deijle, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
Stcrt.2018, nr. 29343). Dit betekent dat [verweerder] geen beroep kan doen op toepassing van de Horeca-CAO wat betreft de periode vóór 26 juni 2018. De vordering van [verweerder] tot betaling van overuren ten aanzien van de periode vóór 26 juni 2018 moet daarom worden afgewezen.
“tijd voor tijd”, tenzij het binnen zes maanden na vaststelling van overwerk niet mogelijk is om overuren in
“tijd voor tijd”te vergoeden, in welk geval overwerk moet worden uitbetaald tot 100% van elk overwerkuur (artikel 3.13 en artikel 3.14 Horeca-CAO). Als overwerk wordt aangemerkt het aantal uren waarmee de normale arbeidstijd wordt overschreden, in geval van [verweerder] 38 uur per week.
“op verzoek van je werkgever”(artikel 3.13 lid 1 Horeca-CAO). [verweerder] heeft gesteld en op de zitting toegelicht dat hij jarenlang structureel heeft overgewerkt, doordat hij minimaal zes dagen per week werkte, lange werkdagen maakte als gastheer en allerlei taken op zich nam om kosten te besparen. Verder heeft hij verklaard dat hij als bedrijfsleider verantwoordelijk was voor de inkoop, het ontvangen van leveranciers, de planning van het personeel, het aannemen van boekingen en het maken van afspraken voor feesten en partijen. Volgens [verweerder] deed hij daarnaast allerlei huishoudelijke klussen, zoals schoonmaken, dweilen, toiletten schoonmaken, het terras opknappen, de was, etc., en waren [naam 1] en [naam 2] van deze werkzaamheden op de hoogte. [naam 1] heeft op de zitting erkend dat hij wist dat [verweerder] dit soort werkzaamheden erbij deed. Verder is niet, in ieder geval niet voldoende weersproken de stelling van [verweerder] dat zijn werktijden noodzakelijk waren en inherent aan de aard van de onderneming en de functie van [verweerder] , omdat hij verantwoordelijk was voor de gehele gang van zaken in de onderneming. Ook is onbetwist de stelling van [verweerder] dat [naam 1] en [naam 2] van hem verwachtten dat hij de zaak draaiende moest houden en dat hij
“alles moest doen wat nodig is”. Dat geldt ook voor de stelling van [verweerder] dat hij zijn overuren bij gelegenheid aan de orde heeft gesteld bij [naam 2] , maar dat ook de reactie daarop telkens was dat [verweerder] moest doen wat nodig was om de onderneming draaiende te houden. Gelet op het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat het overwerk van [verweerder] niet alleen noodzakelijk was, maar ook bekend bij Dok 10, en dat Dok 10 in die wetenschap [verweerder] heeft verzocht om alles te doen wat nodig is in zijn functie ten behoeve van de onderneming. Daarmee moeten de door [verweerder] gemaakte overuren worden aangemerkt als overwerk op verzoek van Dok 10, zoals bedoeld in de Horeca-CAO.
“tijd voor tijd”hadden kunnen worden vergoed, kan zij daarin niet worden gevolgd. Zoals hiervoor al is overwogen, was het overwerk immers noodzakelijk en inherent aan de aard van de onderneming en de functie van [verweerder] . Dat [verweerder] als bedrijfsleider zelf de werkroosters vaststelde, maakt daarom niet uit. Dok 10 heeft daartegenover ook niet toegelicht of onderbouwd wanneer en op welke wijze vergoeding in
“tijd voor tijd”had kunnen plaatsvinden.
Roodzant/Matthews & Brothers BV)).
FES-UGT c.s./Deutsche Bank SAE)). Daarbij is door het HvJ EU ook overwogen dat een systeem waarmee de dagelijkse arbeidstijd van de werknemers wordt geregistreerd een uiterst geschikt middel is om snel objectieve en betrouwbare gegevens te verkrijgen over het precieze aantal uren dat zij hebben gewerkt, waarmee de bewijsvoering door die werknemers – als
“zwakkere partij binnen de arbeidsverhouding”– ten aanzien van de gewerkte uren wordt vergemakkelijkt. Ook een richtlijnconforme uitleg van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering brengt daarom mee dat Dok 10 in het kader van haar betwisting van het door [verweerder] gestelde aantal overuren een deugdelijke urenregistratie moet overleggen, bij gebreke waarvan in beginsel moet worden geoordeeld dat Dok 10 de stelling van [verweerder] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en die stelling van [verweerder] in beginsel voor juist moet worden gehouden.