2.2.In het bestreden besluit II heeft verweerder meer informatie openbaar gemaakt en voor het overige openbaarmaking geweigerd omdat het gaat om informatie die volgens verweerder kwalificeert als persoonlijke beleidsopvattingen en als persoonsgegevens.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser uitsluitend nog betrekking heeft op de documenten die door verweerder zijn genummerd en door eiser ook aangeduid met 1.a, 3.35, 3.36 en 3.38. Stuk 1a betreft een e-mailcorrespondentie van woensdag 19 april 2017 en donderdag 20 april 2017 met als onderwerp “Gesprek PNH 19 april” waarbij delen zijn zwartgemaakt. Verder ziet stuk 1a op simulatiefilmpjes en een PowerPointpresentatie. Stuk 3.35 betreft een conceptmemo van [naam 3] van 2 oktober 2017 van 8 pagina’s, waarin delen van de tekst zijn zwartgemaakt. Stuk 3.36 betreft vier stukken waaronder twee memo’s van 23 mei 2016 met bijbehorende bijlagen, waarin delen van de tekst zijn zwartgemaakt. Stuk 3.38 betreft twee afzonderlijke stukken, waarbij 3.38.1 volgens verweerder identiek is aan stuk 3.35 met dien verstande dat de datering anders is en het woord “concept” ontbreekt en stuk 3.38.2 een uitdraai betreft van sheets 1 tot en met 7 van een PowerPointpresentatie getiteld “Simulatie Houtplein Haarlem” van 5 oktober 2017.
Verder stelt de rechtbank vast dat in vervolg op de zitting van 22 januari 2019 verweerder desgevraagd heeft laten weten dat op 7 september 2017, anders dan de stelling van eiser, geen gesprek heeft plaatsgevonden zodat ook geen verslag daarvan bestaat en geen sprake kan zijn van openbaarmaking daarvan.
4. Eiser heeft – samengevat – het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot 1.a heeft eiser ter zitting van 3 oktober 2019 desgevraagd bevestigd dat de simulatiefilmpjes en de PowerPointpresentatie na de zitting van 22 januari 2019 door verweerder aan hem zijn verstrekt door toezending van een digitale link die toegang tot de betreffende informatie geeft. Daarbij heeft eiser opgemerkt dat het gaat om zes filmpjes terwijl eerder in de procedure altijd over zeven filmpjes is gesproken. Verder heeft eiser zich ter zitting neergelegd bij de stelling van verweerder dat op 7 september 2017 geen gesprek heeft plaatsgevonden. Dat brengt mee dat eiser zijn stelling dat verweerder het verslag van het gesprek op 7 september 2017 openbaar moet maken niet langer handhaaft.
Verder stelt eiser zich op het standpunt dat artikel 11 eerste lid van de Wob in het algemeen te lichtvaardig en subjectief wordt gebruikt. Volgens eiser is het bestreden besluit op dit punt niet zorgvuldig gemotiveerd. Met betrekking tot de zwartgemaakte passages in de stukken 3.35, 3.36 en 3.38 stelt eiser dat niet iedere conclusie of aanbeveling van een ambtenaar, zeker niet namens een werkgroep, volledig gerekend kan worden tot persoonlijke beleidsopvattingen. Met betrekking tot stuk 3.38 stelt eiser daarnaast dat de titel van dit document op een afspraak met een derde partij wijst, waardoor eiser zich afvraagt hoe er dan sprake kan zijn van intern beraad.
Ten slotte vraagt eiser om aan verweerder een voorwaardelijke boete op te leggen van € 10,00, uit te betalen aan een ANBI-erkend goed doel naar keuze, telkens vermenigvuldigd met een factor tien voor elk geval waarin een bestuursrechter oordeelt dat ten onrechte documenten niet geopenbaard zijn door vals beroep op artikel 11, eerste lid, Wob, met een proeftijd van 5 jaar.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat inmiddels de informatie die daarvoor in aanmerking komt, openbaar is gemaakt. De zwartgemaakte passages in de stukken betreffen persoonsgegevens dan wel persoonlijke beleidsopvattingen. Verweerder beroept zich op de wettelijke uitzonderingsmogelijkheden en stelt dat zij op grond daarvan niet gehouden is de volledige informatie te verstrekken.
6. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II.
Nu verweerder het bestreden besluit I heeft vervangen door het bestreden besluit II, heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep van eiser, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit I, niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit II overweegt de rechtbank als volgt.
7. Verweerder beroept zich op artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob waaruit volgt dat het verstrekken van informatie achterwege blijft als het belang niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Daarnaast beroept verweerder zich op artikel 11, eerste lid, van de Wob, waaruit volgt dat uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Daarbij is van belang dat in artikel 1 onder f van de Wob persoonlijke beleidsopvattingen staat omschreven als een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten. Verder is van belang dat in artikel 1 onder c van de Wob intern beraad wordt gedefinieerd als het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid.
Zoals eerder in de rechtspraak overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3788) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11, eerste lid, van de Wob dat het doel van de daarin neergelegde bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen is de bescherming van de vrije meningsvorming, het belang om in vertrouwelijke sfeer te kunnen "brainstormen" zonder vrees voor gezichtsverlies en het kunnen waarborgen dat bij de primaire vormgeving van het beleid de betrokkenen in alle vrijheid hun gedachten en opvattingen kunnen uiten (Kamerstukken II, 19 859, nr. 3, blz. 14 en 38). Uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Wob (Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, blz. 13) volgt ook dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. Ook documenten die afkomstig zijn van externe derden, kunnen worden aangemerkt als documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad indien de documenten met dat oogmerk zijn opgesteld. 8. De rechtbank dient te beoordelen of de weigering om de documenten of delen van de informatie in openbaargemaakte documenten, die niet zijn openbaargemaakt, terecht is. Met toepassing van artikel 8:29 van de Awb heeft de rechtbank kennis genomen van de (delen van de) documenten waarvan openbaarmaking geweigerd is.
9. Met betrekking tot stuk 1a heeft verweerder met de toezending van de digitale link alsnog voldaan aan het verzoek om openbaarmaking van de simulatiefilmpjes en de PowerPointpresentatie, zodat over die informatie geen beoordeling hoeft plaats te vinden. Gelet op de toelichting van verweerder gaat het om zes digitale bestanden die filmpjes van simulatieberekeningen betreffen en is het zevende digitale bestand de PowerPointpresentatie. Niet gebleken is dat er bestanden ontbreken. Bij de beoordeling van stuk 1a heeft de rechtbank geconstateerd dat de zwartgemaakte passages in de bijbehorende e-mailcorrespondentie namen en persoonsgegevens van betrokkenen, alsmede een conclusie en aanbeveling bevatten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die conclusie en aanbeveling aan te merken als persoonlijke beleidsopvattingen. Van stuk 3.38.1 heeft de rechtbank geconstateerd dat dit stuk identiek is aan stuk 3.35, met uitzondering van de datering en het woord “concept”. Bij de beoordeling van de stukken 3.35, 3.36 en 3.38 heeft de rechtbank geconstateerd dat de zwartgemaakte passages namen en persoonsgegevens van betrokkenen betreffen. Daarnaast betreffen de zwartgemaakte passages conclusies, voorstellen en aanbevelingen die zijn te kwalificeren als persoonlijke beleidsopvattingen. De niet-openbaargemaakte sheets 8, 9 en 10 van de PowerPointpresentatie van stuk 3.38.2 bevatten conclusies uit de gepresenteerde informatie. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de stukken niet zijn aan te merken als stukken van intern beraad omdat sprake is van betrokkenheid van derde partijen. Betrokkenheid van een externe, commerciële, partij is op zichzelf onvoldoende om aan een stuk het interne karakter te doen ontvallen. Van deelname aan het beraad vanuit eigen belang van de externe partij is niet gebleken.
10. Het hiervoor vermelde leidt tot het oordeel dat verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat op de informatie in de stukken 1a, 3.35, 3.36 en 3.38 die bij het bestreden besluit II is openbaar gemaakt, voor zover die is geanonimiseerd of slechts gedeeltelijk openbaar gemaakt, de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, sub e, of artikel 11, eerste lid, van de Wob van toepassing is.
11. Omdat de zeven bestanden die onderdeel uitmaken van stuk 1a pas na de eerste zitting in beroep, na het bestreden besluit II, zijn verstrekt, is daarmee het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit II voor zover het de weigering van de openbaarmaking van die zeven bestanden betreft. De rechtsgevolgen laat de rechtbank in stand gelet op de feitelijke openbaarmaking van de betreffende informatie na het bestreden besluit II. Gelet hierop en in aanmerking genomen de hiervoor vermelde inhoudelijke beoordeling van de niet-openbaargemaakte (delen van) de stukken 1a, 3.35, 3.36 en 3.38, zoals verweerder die ook na het bestreden besluit II handhaaft, komt het bestreden besluit II voor het overige niet voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank laat het bestreden besluit voor het overige dan ook in stand.
12. Er bestaat geen wettelijke grond voor een voorwaardelijke boete, zoals door eiser verzocht, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn immers geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.