ECLI:NL:RBNHO:2019:9391

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
15.076796.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht met een aanzijn zorg toevertrouwd minderjarige kind

Op 12 november 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarig kind. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 29 oktober 2019. De verdachte, die als oppas fungeerde, werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met een zesjarig meisje, dat aan zijn zorg was toevertrouwd. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte geen seksuele bedoelingen had gehad. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer, ondersteund door forensisch bewijs, overtuigend waren. Het slachtoffer had verklaard dat de verdachte aan haar vagina had gelikt, wat door DNA-onderzoek werd bevestigd. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en kwam tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan ontucht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan vier maanden onvoorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met het slachtoffer en haar moeder. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.076796.19 (P)
Uitspraakdatum: 12 november 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [geboorteplaats]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 april 2016 te Alkmaar ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2]), door
- die [slachtoffer] bij de vagina te betasten met zijn hand en/of penis en/of mond en/of
- die [slachtoffer] aan haar vagina te likken, althans door zich met zijn mond bij de vagina van die [slachtoffer] te bevinden;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit, nu verdachte consequent heeft verklaard dat hij [slachtoffer] niet met enige seksuele bedoeling heeft aangeraakt. Verdachte heeft enkel terwijl zij sliep haar pyjamabroek en onderbroek omhoog geschoven, toen hij zag dat deze niet goed zaten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Nadere bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer], de ochtend nadat verdachte vanaf 23.30 uur tot 05.00 uur op haar had opgepast, direct aan haar moeder en kort daarna aan de waarnemend huisarts heeft verteld dat ‘opa aan haar poenie had geroken en gelikt’. Uit forensisch sporenonderzoek is vervolgens gebleken dat op de buitenkant van de schaamlippen van [slachtoffer] en op haar onderbroek aanwijzingen voor sperma en speeksel zijn aangetroffen. Het DNA-profiel van het speeksel en van de sperma matcht met het DNA-profiel van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij die avond heeft opgepast en ’s nachts de slaapkamer is binnen gegaan waar [slachtoffer] lag te slapen en toen haar pyjama- en onderbroek omhoog heeft geschoven omdat deze niet goed zouden hebben gezeten. Voor het aantreffen van speeksel met zijn DNA-profiel heeft verdachte geen verklaring kunnen geven. Ten aanzien van het aantreffen van sperma dat matcht met zijn DNA-profiel heeft verdachte verklaard dat hij die avond door de moeder van [slachtoffer] gevraagd was om met spoed te komen oppassen, dat hij vlak daarvoor wakker was geworden met zijn hand in zijn natte onderbroek en geen tijd heeft gehad om zijn handen te wassen.
De rechtbank acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij rond 23.00 uur door de moeder gevraagd werd om te komen oppassen. Dat verdachte vervolgens geen tijd heeft gehad om zijn handen te wassen voor hij – naar eigen zeggen omstreeks 02.00 uur – de slaapkamer van [slachtoffer] in ging, acht de rechtbank zeer onaannemelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte pas in zijn vierde verhoor bij de politie met deze verklaring over de aanwezigheid van zijn sperma is gekomen. Eerder heeft hij altijd stellig ontkend dat hij die avond had gemasturbeerd en/of was klaargekomen. Over deze ontkenning heeft hij wisselend verklaard, te weten dat hij zich die natte broek ‘plotseling’ bij het tweede gesprek met de reclassering zou hebben herinnerd dan wel dat hij dit eerder niet zou hebben gezegd uit schaamte.
De rechtbank schuift dit scenario van verdachte dan ook terzijde en acht bewezen dat verdachte ontucht heeft gepleegd met de zes-jarige [slachtoffer] door aan haar vagina te likken. De rechtbank stelt daarbij vast dat, hoewel op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte de vagina van [slachtoffer] ook heeft betast en evenmin op welke wijze het aangetroffen sperma op het lichaam en de onderbroek van het meisje terecht zijn gekomen, het op basis van het sporenbeeld evident is dat verdachte seksuele handelingen bij het meisje heeft verricht.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 29 april 2016 te Alkmaar ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], door
- die [slachtoffer] aan haar vagina te likken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit:

Het bewezenverklaarde levert op:
Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwd minderjarig kind.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van een contactverbod inhoudende dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen of zoeken met [moeder] en [slachtoffer].
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de strafmaat verzocht een taakstraf op te leggen en enkel de dagen die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht, op te leggen als onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft daarbij gewezen op de depressieve gevoelens en hartproblemen waaraan verdachte sinds de verdenking lijdt en het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 29 april 2016 schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn zesjarige buurmeisje, terwijl hij bij haar aan het oppassen was. Verdachte was een vertrouwd persoon voor het meisje en haar moeder, paste vaker op en werd zelfs ‘opa’ door het meisje genoemd. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem werd gesteld door het meisje in haar eigen woning, in haar eigen bed, tijdens haar slaap te benaderen voor het plegen van seksuele handelingen voor zijn eigen gerief. Het is een feit van algemene bekendheid dat misbruik van jonge kinderen hun seksuele ontwikkeling kan verstoren en het voor hen tevens grote psychische gevolgen kan hebben.
Dat het handelen van verdachte ook voor het slachtoffer in deze zaak en voor haar directe omgeving gevolgen heeft gehad, is naar voren gekomen uit de door moeder ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Verdachte heeft bovendien op geen enkel moment verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en heeft zich kennelijk niet bekommerd om de door hem veroorzaakte gevolgen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van een zedendelict is veroordeeld.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 27 mei 2019 van [naam 1], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. Verdachte heeft sinds 2017 last van depressieve gevoelens en kampt met hartproblemen. De reclassering adviseert geen reclasseringstoezicht op te leggen, gelet op de ontkennende houding van verdachte, het lage recidive risico en het ontbreken van hulpvragen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond om enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de vrijheidsbenemende straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer en haar moeder noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De gemachtigde mr. J.A. van der Lem heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding van € 2.500,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die [slachtoffer] als gevolg van het laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering alleszins redelijk is en dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze op geen enkele wijze is onderbouwd.
Gelet op artikel 6:106 BW ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in zijn eer of goede naam of op andere wijze. Van dit laatste geval is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465).
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij wat betreft de concrete gevolgen voor de benadeelde partij slechts in beperkte mate is onderbouwd en dat geen concrete gegevens zijn aangevoerd waaruit blijkt dat [slachtoffer] geestelijk letsel heeft opgelopen. Evenwel is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending, de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat de immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: ontucht plegen met aan zijn zorg toevertrouwde minderjarig kind] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) MAANDEN nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [moeder], geboren [geboortedatum 3] en [slachtoffer], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2].
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,00 (vijftienhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. van Poecke, voorzitter,
mrs. P.H.B. Littooy en H.E.C. de Wit, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 november 2019.
Mr. Van Poecke is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 29 oktober 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Ik heb vaak, ook op de door u genoemde avond opgepast op [slachtoffer]. Zij noemde mij ‘opa’.
Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 1 mei 2016 (pagina 70 en 71). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisanten [naam 2] en [naam 2], dan wel een van hen:
Meldster ( de rechtbank begrijpt [moeder] )woont in een flat op [adres] en heeft een onderbuurman, genaamd [verdachte]. Zij heeft met deze buurman al 6 jaar zeer goed contact. Hij helpt haar en past regelmatig op de kinderen. Meldster noemt hem 'papa' en haar kinderen noemen hem 'opa'. Op vrijdag 29 april ging meldster stappen met een vriendin. Zij vertrok rond 23.30 uur. De kinderen lagen toen al op bed. 'Opa' paste op. Hij lag op een matras in de woonkamer. Rond 05.00 uur kwam meldster thuis en is 'opa' naar zijn eigen flat gegaan. Op 30 april 2016 rond 11.00 uur was meldster wakker. Geheel vanuit het niets maakte haar 6-jarige dochter [slachtoffer] de opmerking dat "opa echt een rare opa is" en dat hij aan haar poenie had geroken en gelikt. Moeder is met dochter naar de huisartsenpost te Alkmaar gegaan.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina 118 en 119). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 9 oktober 2018 door aangever [moeder] ten overstaan van verbalisanten [naam 2] en [naam 2] afgelegde verklaring:
Ik doe aangifte tegen [verdachte] van misbruik van mijn dochter [slachtoffer] tussen vrijdag 29 april 18.00 uur en zaterdag 30 april 2016 te 15.00 uur. Zij is geboren op [geboortedatum 2]. Ik was die avond met mijn vriendin weggegaan. Hij paste op. Mijn kinderen lagen in mijn slaapkamer met zijn tweetjes. Hij lag in de woonkamer. Ik ben teruggekomen en ben gaan slapen en hij is naar huis weggegaan. Die ochtend werden we langzaam wakker. Mijn dochter stond naast mij op bed. Zij sprong. Ze zei: 'Wat heb ik een rare opa zeg'. Ik zei:' hoezo?’ Zij zei: "hij ging aan mijn poenie ruiken en likken en dat vond ik niet leuk."
Hij paste ook weleens op als ik boodschappen deed. Ze zeiden ook opa tegen de buurman. Hij nam de vader/opa rol op zich. Hij kookte en ik kookte dan terug. We waren een soort van familietje geworden. En zeker toen mijn ex zo lastig begon te worden, beschermde hij mij. Hij heeft ook een paar keer de politie gebeld en bleef wakker zodat wij rustig konden slapen. Het was heel vertrouwd.
Een proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2018 (pagina 129). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [naam 2]:
Naar aanleiding van het informatieve gesprek en de aangifte van [moeder] waarin ze
verklaart dat ze met haar dochter [slachtoffer] naar de huisartsenpost is gegaan om [slachtoffer] te laten onderzoeken heb ik op 2 november 2018 schriftelijk het verzoek bij de huisartsenpost te Alkmaar gedaan om mij de rapportage van de huisarts te doen toekomen ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek. Op 14 november 2018 is de rapportage naar mij verzonden. In de rapportage wordt (kort en zakelijk) weergegeven dat [slachtoffer] aan een waarnemend huisarts heeft verteld dat moeder wegging en opa kwam oppassen. Dat [slachtoffer] op de PlayStation mocht en daarna ging slapen. Dat ze wakker werd toen opa aan haar ‘pony’ zat en dat ze dat niet leuk vond. Dat ze niet precies wist wat hij daar deed en waarmee. Dat ze de volgende ochtend tegen haar moeder had gezegd dat opa gek deed en met zijn mond aan haar ‘pony’ zat.
En een als bijlage 1 bij dit proces-verbaal gevoegd geschrift, zijnde een waarneembericht van [naam 3] (pagina 131 + ongenummerde achterzijde).
Een proces-verbaal sporenonderzoek van 30 april 2016 (pagina 81 en 82). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [naam 2]:
Op zaterdag 30 april 2016 te 19:30 uur, werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker op verzoek van de politie Eenheid Noord-Holland een forensisch onderzoek naar sporen verricht bij het slachtoffer [slachtoffer]. Er werden daarbij geen letsels op het lichaam van het slachtoffer aangetroffen. Van de buitenzijde van de vagina werden bemonsteringen genomen voor DNA-onderzoek. Van het slachtoffer werd wangslijm referentiemateriaal veiliggesteld. Door mij werden de broek en de onderbroek van het slachtoffer inbeslaggenomen voor DNA-onderzoek.
Biologisch spoorSpoornummer : PL1100-2016095842-32696
SIN : ZAAC5734NLTijdstip veiligstellen : 30 april 2016 te 20:15 uur
Plaats veiligstellen : Afgenomen bij [slachtoffer]
Sporendrager(s)
Goednummer : PLU00-2016095842-600627
SIN: AAH03760NLObject : Kleding (Broek)
Aantal/eenheid : 1 St
Bijzonderheden : Broek van slachtoffer
Goednummer : PL1100-2016095842-600628
SIN: AAID2744NLObject : Kleding (Ondergoed)
Aantal/eenheid : 1 St
Bijzonderheden : Onderbroek van slachtoffer
Een schriftelijk bescheid (pagina 95 en 96), inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 23 februari 2018, zijnde een verslag van een deskundige in als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift houdt onder meer in:
ZAAC5734NL onderzoeksset zedendelicten [slachtoffer] is onderzocht. De bemonsteringen uit deze onderzoeksset zijn onderzocht op de aanwezigheid van speeksel en sperma(vloeistof).
In de bemonstering buitenkant schaamlippen (nat) zijn microscopische spermacellen waargenomen en zijn er aanwijzingen voor spermavloeistof (ZAAC5734NL#01). Van het sperma in de bemonstering ZAAC5734NL#01 is een DNA-profiel verkregen van een man. Het DNA-profiel van [verdachte] matcht met dit DNA-profiel.
De matchkans, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het DNA-profiel van het sperma, is kleiner dan één op één miljard.
Een schriftelijk bescheid (los opgenomen), inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 8 april 2019, zijnde een verslag van een deskundige in als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 4°, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit geschrift houdt onder meer in:
De onderbroek is met behulp van een forensische lichtbron en indicatieve testen onderzocht op de aanwezigheid van sporen waarin zich sperma en speeksel zouden kunnen bevinden. Hierbij zijn aan de voorzijde van de onderbroek meerdere oplichtende sporen waargenomen. Twee van deze sporen zijn bemonsterd. De bemonsteringen zijn als AAID2744NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. In beide bemonsteringen zijn microscopisch spermacellen aangetroffen. Vervolgens is de onderbroek onderzocht op de aanwezigheid van speeksel met behulp van de alfa-amylase-afdrukmethode. Hierbij zijn verspreid over de voorzijde van de onderbroek boven het kruis mogelijke speekselsporen waargenomen. Een mogelijke speekselspoor op de rand van de rechterbeenopening en een mogelijk speekselspoor aan de voorkant boven het kruis zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn als respectievelijk AAID2744NL#03 en AAID2744NL#04 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek. In de bemonstering is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel. In bemonstering AAID2744NL#04 is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van speeksel en zijn microscopisch spermacellen aangetroffen.
AAID2744NL#01 (met sperma) DNA-profiel van een man, [verdachte], matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard.
AAID2744NL#02 (sperma) DNA-profiel van een man, [verdachte], matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard.
AAID2744NL#03 (aanwijzing voor speeksel) DNA-profiel van een man, [verdachte], matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard.
AAID2744NL#04 (aanwijzing voor speeksel en met sperma) DNA-profiel van een man, [verdachte], matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard.