De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer, hierna te noemen [slachtoffer] , en de veronderstelde dader, hierna aangeduid als verdachte. Wanneer dan, zoals in dit geval, verdachte ontkent dat sprake is geweest van onvrijwillige seksuele handelingen, leidt dat ertoe dat alleen de verklaring van [slachtoffer] , als direct wettig bewijs beschikbaar is. Om vervolgens tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen dient deze verklaring allereerst op zichzelf voldoende betrouwbaar te zijn en daarnaast voldoende steun te vinden in andere wettige bewijsmiddelen. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is immers de enkele verklaring van [slachtoffer] onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [slachtoffer] en verdachte elkaar via een website over BDSM – naar aanleiding van wederzijds interesses – hebben leren kennen, dat zij daar beiden een account op hadden en dat zij door middel van diverse chatgesprekken een ontmoeting hebben afgesproken, welke plaatsvond op 16 tot en met 17 maart 2016 in de woning van verdachte in Hoorn.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld wat zich precies in de woning heeft afgespeeld en, meer in het bijzonder in het licht van het tenlastegelegde, welke seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en onder welke omstandigheden.
In de onderhavige zaak heeft [slachtoffer] , twee verklaringen ten overstaan van Belgische politiefunctionarissen afgelegd op 18 maart en 30 november 2016 en één verklaring ten overstaan van een Nederlandse rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank op 25 mei 2018.
De rechtbank stelt allereerst vast dat [slachtoffer] in haar tweede verhoor heeft verklaard dat zij geïnteresseerd was in sm-materie en daarin graag ervaringen wilde opdoen. Zij heeft om die reden contact gelegd met verdachte en met hem afgesproken om door hem ‘te worden getraind’. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verschillende verklaringen van [slachtoffer] op belangrijke punten inconsistenties en onduidelijkheden bevatten. Zo verklaart zij over het gebruik van codewoorden – die met verdachte waren afgesproken indien hij te ver zou gaan – niet eensluidend en geeft zij bijvoorbeeld tijdens haar derde verhoor aan dat zij ‘denkt’ dat zij het codewoord oranje heeft gebruik en dat zij ‘denkt’ dat daaraan is voldaan. Ook over de seksuele handelingen verklaart [slachtoffer] wisselend, nu zij in haar eerste verhoor diverse seksuele handelingen noemt, maar bij de volgende verhoren enkel verklaart over het pijpen van verdachte, waarbij zij bovendien tijdens haar laatste verhoor aangeeft dat zij denkt dat er orale seks heeft plaatsgevonden, ‘waarschijnlijk pijpen, ik denk het, ik weet het niet’.
Dat [slachtoffer] tegen haar wil in de woning van verdachte is gehouden blijkt evenmin uit haar verklaringen, noch uit het dossier. Uit het door haar ondertekende ‘contract’ volgt niet dat [slachtoffer] de woning niet mocht verlaten. Feitelijk werd [slachtoffer] ook niet belet de woning te verlaten. Verdachte heeft de wificode van zijn internetaansluiting aan haar verstrekt, waarna zij contact heeft opgenomen met haar vriendin. Na dit contact heeft zij de woning verlaten (nadat verdachte naar zijn werk was gegaan) en de woning afgesloten met de aanwezige huissleutel. 1
De rechtbank concludeert dat er veel inconsistenties en onduidelijkheden in de verklaringen van [slachtoffer] voorkomen. Dat is overigens goed verklaarbaar, omdat uit het dossier zonneklaar naar voren komt dat zij een kwetsbaar meisje in slechte psychische conditie was.
Gelet op deze onduidelijkheden en inconsistentie is de rechtbank van oordeel dat op basis van deze verklaringen te veel twijfel bestaat over wat precies gebeurd is op 16 en 17 maart te Hoorn. Nu verdachte stellig de verweten gedragingen ontkent en het dossier voorts geen andere wettige bewijsmiddelen bevat die voldoende steun geven acht de rechtbank het tenlastegelegde onder 1 primair en subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen.