ECLI:NL:RBNHO:2019:9331

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
15.099536.19 en 15.036697.19 (ttz gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere pogingen tot moord en bedreiging met verkrachting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 november 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan vier pogingen tot moord, mishandeling, telefonische bedreiging met verkrachting en telefonische belaging. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2019 tot en met 16 januari 2019 meerdere vrouwelijke slachtoffers bedreigd met verkrachting via de telefoon. Daarnaast heeft hij in de maanden november en december 2018, als bestuurder van een auto, willekeurige vrouwen overrompeld door hen met een mes te steken of te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn verminderd toerekeningsvatbare toestand, met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de noodzaak van behandeling van de verdachte benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.099536.19 (
zaak A) + 15.036697.19 (
zaak B) ttz gev. (P)
Uitspraakdatum: 11 november 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 augustus 2019, 17 oktober 2019 en 28 oktober 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. H. Teunisse, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2], [benadeelde 3], [benadeelde 4], [benadeelde 5], [benadeelde 6], [benadeelde 7] en [benadeelde 8] en van de slachtofferverklaringen van [benadeelde 2], [benadeelde 6], [benadeelde 3] en [benadeelde 4].

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15.099536.19 (zaak A):
1.
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Limmen, gemeente Castricum, in elk
geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg (als bestuurder van een auto vanuit die auto) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borststreek (althans in de richting van de borststreek) van die [benadeelde 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 22 november 2018 in de gemeente Castricum, in elk geval in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg (als bestuurder van een auto vanuit die auto) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de richting van de borststreek, althans in de arm van die [benadeelde 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 26 november 2018 te Egmond-Binnen, in elk geval in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met zijn, verdachtes, auto op die [benadeelde 3] is ingereden en/of tegen die [benadeelde 3] is aangereden en/of (vervolgens) (vanuit die auto) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hartstreek/borstkas (in/nabij het hart) van die [benadeelde 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg (als bestuurder van een auto vanuit die auto) met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp in de richting van de borststreek, althans het bovenlichaam, althans in de bovenarm van die [benadeelde 4] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op of omstreeks 15 november 2018 te Schagen, in elk geval in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 9] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg (als bestuurder van een personenauto) (met aanzienlijke snelheid) die [benadeelde 9] van achteren heeft aangereden, in elk geval (hard) op die [benadeelde 9] is ingereden, althans met die [benadeelde 9] in botsing is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op of omstreeks 5 november 2018 te ‘t Veld, gemeente Hollands Kroon [benadeelde 5]
heeft mishandeld door die [benadeelde 5] (vanuit een rijdende auto) op/tegen
haar schouder te slaan en/of te stompen;
Parketnummer 15.036697.19 (zaak B):
1.
hij een of meermalen in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 16 januari 2019 te Julianadorp, gemeente Den Helder, althans in Nederland, [benadeelde 10] en/of [benadeelde 11] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 7] en/of [benadeelde 8] (telkens) heeft bedreigd met verkrachting, en/of feitelijke aanranding van de eerbaarheid, door die
- [benadeelde 10] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen “He [benadeelde 10], de volgende keer dat ik je weer zie, verkracht ik je” en/of "Van het weekend ben je van mij, ik ga je hard neuken, vuile kankerslet", althans (telkens) woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- [benadeelde 11] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen “ik ga je kanker hard verkrachten jij kankerhoer”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- [benadeelde 6] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen "Ik ben degene die jou komt verkrachten en kanker komt bezorgen”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- [benadeelde 7] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen "Vrijdag kom ik naar je toe en verkracht ik je” en/of “ik verkracht je kankerhard", althans (telkens) woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- [benadeelde 8](telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen "Diegene die jou straks kankerhard komt verkrachten", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2019 tot en met 16 januari 2019 te Julianadorp, gemeente Den Helder, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 12], met het oogmerk die [benadeelde 12], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door (meermalen per dag) (met een afgeschermd nummer) te bellen naar die [benadeelde 12] en die [benadeelde 12] hierbij de woorden toe te voegen "he schatje, wat doe je vanavond’ en/of "Sta je klaar? en/of “ik verlang naar je. Ik ben op steenworp afstand van jou” en/of “jij ik en je kutje dit weekend?”

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Verzoek raadsman tot aanhouding van de behandeling op de terechtzitting

De raadsman heeft verzocht om aanhouding van de behandeling ter terechtzitting, teneinde verdachte in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) te doen onderzoeken. Hiertoe heeft hij - in de kern samengevat - aangevoerd dat de door de deskundigen uitgebrachte triple-rapportage vragen over de persoon van verdachte onbeantwoord laat. Niet duidelijk is geworden of er sprake is van een seksuele stoornis bij verdachte en welke behandeling daarvoor nodig zou zijn. Ter beantwoording van die vragen zou verdachte in het PBC nader moeten worden onderzocht, waartoe verdachte ook bereid is.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het verzoek van de raadsman. Op basis van de uitgebrachte rapportages acht zij zich voldoende voorgelicht over de persoon van verdachte. Voor nader onderzoek door het PBC ziet zij geen reden.
De rechtbank stelt vast dat de deskundigen (psychiater, psycholoog en milieudeskundige) de hen gestelde vragen over de persoon van verdachte hebben beantwoord en tot een gemotiveerd advies zijn gekomen. Ter zitting hebben zij toegelicht bij die beantwoording en het advies te blijven. De rechtbank is van oordeel dat voor de beantwoording van enige in de zaak te nemen beslissing geen noodzaak is gebleken om nader (aanvullend) onderzoek naar de persoon van verdachte te laten verrichten. Het verzoek om aanhouding wordt daarom afgewezen.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in
zaak Aen
zaak Bten laste gelegde feiten.
Met betrekking tot de
feiten 1 tot en met 4 in zaak Aacht de officier van justitie steeds de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.
Daarbij stelt de officier van justitie zich steeds op het standpunt dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel. Dit blijkt uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Hiertoe wijst zij erop dat verdachte, rijdend in een auto, passerende vrouwen op borsthoogte steekt met een mes. Dit gebeurt in een ongecontroleerde beweging met een enorme klap. Feit van algemene bekendheid is dat zich in de borststreek vitale organen en slagaders bevinden. Uit het letsel van één van de slachtoffers, een klaplong, volgt dat het gebruikte mes geschikt was om dodelijk letsel toe te brengen. Kortom, de gedragingen van verdachte zijn geëigend om de dood te veroorzaken. Verdachte heeft de kans op dodelijke afloop bewust aanvaard.
Verder acht de officier van justitie steeds voorbedachte raad aanwezig. Het handelen van verdachte voorafgaand aan en rondom de incidenten en het zoeken naar vrouwen op afgelegen wegen, getuigen volgens de officier van justitie van een doelgericht en doortastend handelen van verdachte en geven steun aan de conclusie dat het besluit om iemand te steken in elk geval reeds eerder was genomen. Hij heeft zich onderweg, zeker na de eerdere incidenten van 5 en 15 november 2018 (feiten 5 en 6), ruimschoots kunnen beraden op zijn besluit en kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap kunnen geven. Van een gemoedstoestand die het hem onmogelijk maakte dit te doen, is niet gebleken. Er zijn geen contra-indicaties die duiden op een plotselinge opwelling om te handelen als hij heeft gedaan.
Met betrekking tot
feit 5 in zaak Aconcludeert de officier van justitie tot vrijspraak voor de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord en de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij acht de impliciet meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Daarbij gaat zij uit van voorwaardelijk opzet van verdachte op de aanrijding, met name vanwege de eigen verklaring van verdachte dat hij in de verte het latere slachtoffer al zag rennen en hij na de aanrijding is doorgereden. Er kan op basis van de schade aan de auto van verdachte in combinatie met het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen, en vooral gelet op het feit dat het slachtoffer niets heeft kunnen zeggen over de snelheid van de auto, niet worden vastgesteld dat opzet op dodelijk letsel moet hebben bestaan, maar wel dat sprake is geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het Openbaar Ministerie ziet onvoldoende aanknopingspunten voor voorbedachten raad, mede omdat dit feit heeft plaatsgevonden vóór de steekincidenten.
4.2.
Standpunt van de verdachte en de verdediging
De raadsman stelt zich met betrekking tot de
feiten 1 tot en met 4 in zaak Aop het standpunt dat er geen sprake is van voorbedachte raad en dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de aangeefsters.
De raadsman stelt dat verdachte zich weliswaar had kunnen beraden, maar dat er toch telkens sprake is geweest van een impuls. Al rijdend is verdachtes hand uit het al openstaande raam gegaan en is er contact ontstaan met het slachtoffer. Het mes was daarbij steeds in de auto aanwezig om de nagels mee schoon te maken. Daarbij was er sprake van middelengebruik. Kalm beraad en rustig overleg is er niet geweest.
Evenmin was sprake van opzet op doodslag, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. De raadsman voert daartoe aan dat verdachte, bij het contact met de slachtoffers, weliswaar steeds een mes in zijn vuist heeft gehad, maar dat dit mes niet geëigend was om de dood te veroorzaken en dat de punt van het mes steeds omhoog wees toen verdachte de aangeefsters raakte. Bij het ene slachtoffer is hij weliswaar dieper in het lichaam doorgedrongen met het mes dan bij de andere slachtoffers, maar nimmer was sprake van letaal letsel.
De raadsman stelt voorts dat het oogmerk (vol opzet) van verdachte ook niet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wel had door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel kunnen ontstaan, nu hij, handelend in een impuls, al rijdende in zijn auto, zijn hand met het mes erin uit het raam van zijn auto stak en er vervolgens contact was met de slachtoffers. Voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel kan worden aangenomen.
Ten aanzien van
feit 5 in zaak Astelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, nu slechts sprake was van een verkeersongeval, veroorzaakt door onoplettend verkeersgedrag van verdachte.
Ook ten aanzien van
feit 6 in zaak Aheeft de raadsman vrijspraak bepleit. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die dit feit heeft begaan. Verdachte zelf weet niets van deze gebeurtenis. Hij heeft weliswaar tegenover de politie verklaard over een incident met een meisje dat met haar fiets was gevallen, maar hij zou hiermee ook de situatie met betrekking tot de getuige [getuige 1] op 27 juni 2018 op de Nieuwedijk in Schagen bedoeld kunnen hebben.
Met betrekking tot de
feiten 1 en 2 in zaak Bstelt de raadsman zich op het standpunt dat deze feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, nu verdachte deze feiten heeft bekend.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 5 in zaak ANaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte
onder 5 in zaak Aten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat aangeefster [benadeelde 9] op 15 november 2018 op de Cornelis Werverweg in Schagen liep, dat verdachte in een auto reed op die weg en dat hij tegen aangeefster is aangereden. Als gevolg van deze aanrijding heeft aangeefster letsel opgelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster niet had gezien en dat hij niet expres tegen haar was aangereden.
De aangifte biedt geen aanknopingspunten voor opzettelijk handelen van verdachte bij de aanrijding, ook niet in voorwaardelijke vorm. Blijkens de aangifte nam aangeefster zelf naar aanleiding van de gebeurtenis aan dat sprake was van doorrijden na een ongeval. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, kan naar het oordeel van de rechtbank uit het enkele feit dat verdachte na de aanrijding bewust is doorgereden en niet heeft gecontroleerd wat er was gebeurd, niet worden dat afgeleid dat hij bij zijn handelen voorafgaand aan of bij het passeren van aangeefster met het vereiste opzet tegen aangeefster is aangereden. Nadere feitelijke gegevens over de toedracht van de aanrijding en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond, zoals de precieze locatie van de aanrijding op de Cornelis Werverweg, de wegsituatie aldaar, het zicht en de snelheid waarmee verdachte heeft gereden, ontbreken. Dit brengt mee dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld bij de aanrijding, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. Het bestaan van schuld bij verdachte ten aanzien van de aanrijding is voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde niet voldoende, zodat de rechtbank tot vrijspraak komt.
4.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder
1, 2, 3, 4 en 6 in zaak Aen de onder
1 en 2 in zaak Bten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
4.3.3
Nadere bewijsoverwegingen bij de feiten 1, 2, 3 en 4 in zaak A
Modus operandi
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank bij de feiten onder 1, 2, 3 en 4 in zaak A vast dat verdachte volgens een vast patroon heeft gehandeld (de modus operandi). De feiten vonden steeds plaats op een rustig landweggetje met weinig verkeer. De slachtoffers waren telkens personen - in alle gevallen vrouwen - die in hun eentje op de weg aan het hardlopen of aan het fietsen waren. Bij alle feiten heeft de verdachte al rijdend in een auto zijn arm gestrekt uit het geopende raam aan de bestuurderszijde gehouden en hield hij een mes vast in de linker vuist. Hij is steeds zodanig dicht langs de betreffende hardloopster of fietsster gereden, dat hij hen met een klap raakte met zijn uitgestrekte arm en het mes dat hij in zijn vuist hield. [benadeelde 1] en [benadeelde 3] zijn geraakt in de linkerborst. [benadeelde 2] is geraakt in haar rechter bovenarm en [benadeelde 4] in de linker bovenarm.
Voorwaardelijk opzet op de dood
Verdachte heeft benadrukt dat hij bij geen van de feiten waar hij het mes gebruikte de bedoeling heeft gehad iemand dodelijk te verwonden. De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat niet bewezen kan worden dat verdachte “vol” opzet op de dood van zijn slachtoffers had. De rechtbank volgt de officier van justitie hierin.
De vraag is vervolgens of verdachte wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel, doordat hij bewust (willens en wetens) de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel heeft aanvaard. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten is. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij zijn hiervoor beschreven handelen steeds hetzelfde mes heeft gebruikt. Uit zijn eigen verklaring ter terechtzitting volgt dat hij met zijn gestrekte arm met in zijn vuist het mes, niet op een specifieke plek op het bovenlichaam van de vrouwen mikte. Hij heeft verklaard dat hij, terwijl hij onder invloed van amfetamine was, al rijdend recht vooruit keek, zijn arm uit het raam stak en dat de plaats waar hij de vrouwen vervolgens raakte logischerwijs voortkwam uit zijn positie (zittend in de auto) ten opzichte van die van de vrouwen (lopend of fietsend) en afhing van het zijwaartse bereik van zijn arm op dat moment. Ook heeft hij verklaard dat hij, op het moment waarop hij zijn slachtoffers raakte met zijn uitgestrekte arm, niet kon voelen of het mes tot in het lichaam van de slachtoffers kwam, omdat door de scherpte van het mes geen weerstand gevoeld kon worden als het mes door de kleding heen het lichaam binnendrong. Verdachte heeft ter terechtzitting verder verklaard dat de kracht waarmee hij de vrouwen met zijn onderarm en vuist raakte zo groot was, dat zijn schouder door de impact van de klap hard tegen de middenstijl van de auto aansloeg. Zo hard dat ‘zijn schouder bijna half uit de kom ging’.
De rechtbank stelt vast dat verdachte steeds heeft gestoken in (de richting van) het bovenlichaam van de vrouwen. Aangeefster [benadeelde 3] (feit 3) heeft door de handelwijze van verdachte een snij/steekverwonding opgelopen van circa 3-4 centimeter links op de borstkas, ter hoogte van de 4e-5e rib en een bloeding in de thorax. Voorts is bij haar in het ziekenhuis geconstateerd dat er zich een geringe hoeveel vocht in het hartzakje bevond. Daarbij heeft de noodhulparts de wond als vrij diep gekwalificeerd, misschien wel tot bij een long.
Aangeefster [benadeelde 1] (feit 1) had in de linkerzijde van haar borst een snee van drie centimeter en zij had een klaplong opgelopen. De slachtoffers [benadeelde 2] en [benadeelde 4] zijn door verdachte gestoken in de rechter bovenarm respectievelijk de linker bovenarm. Dat deze slachtoffers in de arm zijn geraakt en niet in het bovenlichaam zoals de andere twee slachtoffers, berust naar het oordeel van de rechtbank slechts op een toevallige omstandigheid. Door rijdend vanuit een auto met een mes te steken naar een ander persoon die (lopend of fietsend) eveneens in beweging is, bestaat een aanzienlijke kans dat die persoon in het bovenlichaam wordt geraakt.
Het bovenlichaam is een gebied waar zich, naar algemeen bekend is, vitale lichaamsdelen bevinden, zoals het hart en de longen. Naar algemene ervaringsregels kan worden aangenomen dat bij het steken met een mes in dit gebied van het lichaam, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit zal leiden tot de dood. Dat het door verdachte gebruikte mes, hoewel onbekend is gebleven wat voor mes dat was, ook een dodelijke verwonding zou kunnen veroorzaken, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het voorgaande.
Uit voornoemde omstandigheden en gedragingen volgt dat de kans dat de persoon tegen wie verdachte op de beschreven wijze ‘aanbotste’, door het mes dodelijk letsel zou kunnen oplopen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten is. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen, zoals hierboven beschreven, kan het niet anders zijn dan dat hij die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken. Verdachte heeft dan ook telkens voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van dodelijk letsel bij de betrokken slachtoffers.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Daarbij gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. Zoals of er voldoende tijd was om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, wat een belangrijke objectieve aanwijzing vormt dat met voorbedachte raad is gehandeld. Maar ook of er contra-indicaties zijn waaraan een zwaarder gewicht moet worden toegekend. Bij dat laatste kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) uiteindelijk tot de conclusie leiden dat niet met voorbedachte raad is gehandeld. Indien komt vast te staan dat de verdachte die gelegenheid zich te beraden als hiervoor beschreven heeft gehad, is het – zeker bij gebreke van overige inzichten in wat in verdachte is omgegaan vóór en ten tijde van het begaan van het feit bijvoorbeeld aan de hand van de eigen verklaring of van getuigen – redelijk aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan ook rekenschap heeft gegeven.
De eerste keer dat verdachte, met een mes in zijn vuist, zijn arm gestrekt uit het bestuurdersraam van zijn auto hield en vervolgens dicht langs een op de weg aanwezige persoon is gereden, was op 22 november 2018 jegens het slachtoffer [benadeelde 1] (feit 1 in zaak A). Volgens de eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting zag hij, rijdend over het landweggetje, [benadeelde 1] op de fiets, waarbij de afstand tussen hen in elk geval te ver was om te kunnen zien wat voor kleding zij droeg. Vervolgens nam hij de beslissing om zijn arm uit het raam van zijn auto te steken en deze gestrekt uit het raam te houden met daarbij het uitgeklapte mes in zijn linkervuist. Deze handeling heeft verdachte verricht vóórdat hij al op het punt van passeren van [benadeelde 1] was. Gelet op de afstand tot [benadeelde 1] op het moment waarop hij haar zag fietsen, moet verdachte vóór het moment waarop hij zijn arm met mes uit het raam stak, voldoende tijd hebben gehad zich te beraden over het te nemen of al genomen besluit daartoe. Dit volgt niet alleen uit wat verdachte zelf bij de politie heeft verklaard over zijn bedoeling, namelijk om met zijn naar buiten gestoken, uitgestrekte arm met vuist en daarin het mes dicht langs de [benadeelde 1] te rijden (dossierpagina 515), waarbij in het midden kan blijven of dit alleen was om haar te laten schrikken, zoals verdachte in eerste instantie heeft verklaard. Maar ook wordt dit bevestigd door de verklaring van aangeefster [benadeelde 1] op 28 november 2018, inhoudende dat zij, toen zij zich precies voor een bocht op de Zanddijk bevond, de auto in de bocht zag en dat zij iets uit het raam zag steken aan de bestuurderszijde. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte, ook na de uitvoering van het bewust genomen besluit om zijn arm met het mes naar buiten te steken, nog gelegenheid heeft gehad om op zijn besluit terug te komen en anders te handelen, bijvoorbeeld door zijn arm weer naar binnen te trekken of het vastgehouden mes los te laten.
Hieruit volgt dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op het besluit om zijn arm met het mes in zijn vuist uit het raam te steken en gestoken te laten. Aanwijzingen voor het tegendeel zijn niet gebleken. Dat sprake was van een impuls in de zin van een hevige gemoedsbeweging - zoals door de verdediging is bepleit - wordt door de bewijsmiddelen in samenhang met bovenstaande overweging weerlegd. Dat het amfetaminegebruik een aanwijzing voor het tegendeel zou opleveren, is evenmin gebleken.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dit geldt niet alleen voor de eerste keer dat hij heeft gehandeld zoals zojuist omschreven, te weten jegens het slachtoffer [benadeelde 1] op 22 november 2018, maar eens te meer bij de daarop volgende feiten. Verdachte heeft immers op diezelfde dag, kort na het incident met slachtoffer [benadeelde 1], volgens de hierboven beschreven modus operandi gehandeld waarbij [benadeelde 2] een steekverwonding heeft opgelopen. Op 26 november 2018 en 26 januari 2019 hebben [benadeelde 3] en [benadeelde 4] steekverwondingen opgelopen, waarbij verdachte opnieuw de beschreven modus operandi heeft toegepast. De rechtbank is van oordeel, mede gelet op de eerdere ervaring met het slachtoffer [benadeelde 1], dat verdachte ook bij de daaropvolgende incidenten steeds voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op het (opnieuw) genomen besluit om met een uit het raam gestrekte arm en met een mes in zijn linkervuist zo dicht bij de betreffende lopende of fietsende vrouwen te gaan rijden dat hij ze met zijn arm raakte. Op grond van de feiten en omstandigheden blijkend uit de bewijsmiddelen, concludeert de rechtbank dat hij toen ook voorafgaande aan het moment van impact, feitelijk steeds gelegenheid heeft gehad om op zijn besluit terug te komen en anders te handelen.
4.3.4.
Nadere bewijsoverweging feit 6 in zaak A:
Uit de aangifte van [benadeelde 5] volgt dat zij op 5 november 2018 aan het hardlopen was op een polderweg in ’t Veld en dat zij op haar schouder werd geslagen toen een zwarte auto van het merk Citroën haar passeerde. Dit komt overeen met de werkwijze die verdachte bij de hiervoor besproken feiten 1 t/m 4 heeft gehanteerd, zij het dat geen gebruik is gemaakt van een mes.
In het dossier bevindt zich een melding van [getuige 1], die tegenover de politie heeft verklaard dat zij op 27 juni 2018 op een boerenlandweg in Schagen liep en dat een man die in een auto reed, pijpbewegingen naar haar maakte en dat hij haar vanuit het geopende raam met zijn linkerhand een klap op de bovenarm gaf (dossierpagina 956). Over dit feit, dat overigens niet ten laste is gelegd, heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij daar op dat moment reed en zich kan herinneren dat hij pijpbewegingen heeft gemaakt naar een vrouw die daar liep. Verdachte heeft verder verklaard dat dit dan de eerste keer moet zijn geweest dat hij iemand vanuit zijn auto raakte. De rechtbank gaat er gelet op het dit alles van uit dat verdachte degene is geweest die [getuige 1] heeft geslagen.
Het eerste feit dat hij volgens de beschreven modus operandi heeft gepleegd dateert dus van 27 juni 2018, waarna de feiten van 22 november 2018 (feit 1 en 2, zaak A), 26 november 2018 (feit 3, zaak A) en 26 januari 2019 (feit 4, zaak A), die verdachte heeft bekend, zijn gevolgd.
Feit 6 in zaak A is, chronologisch bezien, het tweede feit dat volgens dezelfde modus operandi is gepleegd. Daarbij betrekt de rechtbank dat de dader van die mishandeling in een zwarte Citroën reed en dat verdachte in die periode een dergelijke auto had.
Gelet op het voorgaande en met name gelet op de modus operandi, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte degene is geweest die aangeefster [benadeelde 5] op 5 november 2018 heeft mishandeld.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de
onder 1, 2, 3, 4 en 6 in zaak Aen de
onder 1 en 2 in zaak Bten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Zaak A:
1.
hij op 22 november 2018 te Limmen, gemeente Castricum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, als bestuurder van een auto, vanuit die auto met een mes in de borststreek van die [benadeelde 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 22 november 2018 in de gemeente Castricum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, als bestuurder van een auto, vanuit die auto met een mes in de richting van de borststreek van die [benadeelde 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 26 november 2018 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, vanuit een auto met een mes in de borstkas van die [benadeelde 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 26 januari 2019 te Barsingerhorn, gemeente Hollands Kroon, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, als bestuurder van een auto, vanuit die auto met een mes in de richting van de borststreek van die [benadeelde 4] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op 5 november 2018 te ‘t Veld, gemeente Hollands Kroon, [benadeelde 5] heeft mishandeld door die [benadeelde 5] vanuit een rijdende auto tegen haar schouder te slaan.
Zaak B:
1.
hij een of meermalen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 16 januari 2019 in Nederland, [benadeelde 10] en [benadeelde 11] en [benadeelde 6] en [benadeelde 7] en [benadeelde 8] heeft bedreigd met verkrachting, door die
- [benadeelde 10] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen “He [benadeelde 10], de volgende keer dat ik je weer zie, verkracht ik je” en "Van het weekend ben je van mij, ik ga je hard neuken, vuile kankerslet", en
- [benadeelde 11] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen “ik ga je kanker hard verkrachten jij kankerhoer”, en
- [benadeelde 6] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen "Ik ben degene die jou komt verkrachten”, en
- [benadeelde 7] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen "Vrijdag kom ik naar je toe en verkracht ik je” en “ik verkracht je kankerhard", en
- [benadeelde 8] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen "Diegene die jou straks kankerhard komt verkrachten”;
2.
hij in de periode 1 januari 2019 tot en met 16 januari 2019 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 12], met het oogmerk die [benadeelde 12], te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, door meermalen met een afgeschermd nummer te bellen naar die [benadeelde 12] en die [benadeelde 12] hierbij de woorden toe te voegen "he schatje, wat doe je vanavond’ en "Sta je klaar? en “ik verlang naar je. Ik ben op steenworp afstand van jou” en “jij ik en je kutje dit weekend”?
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A:
Feit 1, 2, 3 en 4, telkens:
Poging tot moord.
Feit 6:
Mishandeling.
Zaak B:
Feit 1:
Bedreiging met verkrachting, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Belaging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

De deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, rekening houdend met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het tenlastegelegde, zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en tot een ongemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van een bewezenverklaring aan verdachte naast een maatregel tot terbeschikkingstelling niet ook nog een gevangenisstraf moet worden opgelegd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, binnen een periode van drie maanden, schuldig gemaakt aan vier pogingen tot moord, mishandeling, bedreigingen met verkrachting en belaging.
Begin november 2018 heeft verdachte een vrouw die op een afgelegen weg aan het hardlopen was vanuit zijn auto geslagen, waardoor hij pijn bij haar heeft veroorzaakt.
Net als bij de latere pogingen tot moord was een volstrekt willekeurige (jonge) vrouw het slachtoffer. Zoals verdachte op de terechtzitting heeft verklaard: “zij waren op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats”. Verdachte heeft de slachtoffers steeds totaal overrompeld. Hij heeft hen, al rijdende, vanuit zijn auto met zijn vuist, waarin hij een mes vasthad, geraakt in de borststreek of in de onmiddellijke nabijheid van de borststreek. De slachtoffers [benadeelde 3] en [benadeelde 1], die in de borst waren gestoken, zijn ernstig gewond overgebracht naar het ziekenhuis. De slachtoffers [benadeelde 2] en [benadeelde 4] hadden steekwonden in de arm opgelopen. Bij alle steekincidenten heeft verdachte de slachtoffers steeds in hulpeloze toestand achtergelaten. Dat de slachtoffers het handelen van verdachte niet met de dood hebben moeten bekopen, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan verdachte is te danken. Zo is het bijvoorbeeld slechts aan het snelle optreden van omstanders en adequate hulpverlening te danken dat het slachtoffer [benadeelde 3], die met potentieel dodelijk letsel in het ziekenhuis werd opgenomen, het steekincident heeft overleefd.
Door zijn handelen heeft verdachte de slachtoffers niet alleen pijn en letsel toegebracht, maar hij heeft ook gevoelens van angst en onveiligheid bij hen in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen, veroorzaakt of versterkt. Met name de “steekincidenten” hebben grote beroering veroorzaakt in Noord-Holland.
Zoals blijkt uit de toelichtingen bij de vorderingen van de benadeelde partijen en uit de slachtofferverklaringen, kampt het merendeel van de slachtoffers tot aan de dag van vandaag met de lichamelijke en geestelijke gevolgen van het handelen van verdachte. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
In dezelfde periode heeft verdachte, terwijl hij zichzelf aan het bevredigen was, verschillende vrouwen telefonisch bedreigd met verkrachting, waarbij hij steeds belde met een afgeschermd nummer. Weer een ander slachtoffer werd stelselmatig door hem telefonisch lastig gevallen met soortgelijke uitlatingen. Verdachte heeft deze slachtoffers hierdoor ernstige vrees aangejaagd en hun gevoel van veiligheid aangetast. Verdachte heeft slechts gehandeld voor zijn eigen behoeftes, zonder zich om de gevolgen voor de slachtoffers te bekommeren.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 26 april 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 15 oktober 2019 van [getuige 2], als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland;
- het over verdachte uitgebrachte triple-rapport, gedateerd 7 oktober 2019, opgemaakt door [deskundige 1], forensisch milieuonderzoeker, [deskundige 2], GZ-psycholoog en [deskundige 3], psychiater. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken, waarbij eveneens sprake is van cognitieve beperkingen. Er is verder sprake van een ziekelijke stoornis in gebruik van speed. Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Door deze problematiek, in samenhang met de oplopende druk (vanuit zijn omgeving) en opgekropte frustraties, schoot de coping (onder andere vermijding, speedgebruik) van verdachte ernstig tekort. Aannemelijk is dat deze aspecten invloed hebben gehad (waarbij speedgebruik wellicht een verdere ontremmende werking heeft gehad) op zijn handelen ten tijde van de feiten. Het advies is de feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op een toekomstig geweldsdelict wordt als hoog ingeschat. Betrokkene geeft geen inzicht in zijn handelen. Hij neemt formeel (deels) verantwoordelijkheid voor zijn handelen, in de zin van dat hij het merendeel van de feiten bekent, maar daarmee zou hij dit hoofdstuk van zijn leven het liefst afsluiten.
Gezien dit hoge gevaarrisico op geweldsfeiten in relatie tot de persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene met borderline en antisociale trekken en sterk vermijdende coping, is behandeling noodzakelijk. Gezien het hoge gevaarrisico, de ambivalente behandelmotivatie van verdachte en de verwachting dat behandeling een langdurig proces zal zijn, is klinische behandeling of behandeling in het kader van terbeschikkingstelling onder voorwaarden niet geschikt. Daarom wordt terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege geadviseerd.
Ter terechtzitting hebben de deskundigen dit advies gehandhaafd.
De rechtbank neemt, net als de officier van justitie, bovenstaande conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
De rechtbank is, gelet op die adviezen, van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte moet worden gelast en dat daarbij zijn verpleging van overheidswege moet worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, de door verdachte begane feiten onder feit 1 tot en met 4 in zaak A misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot moord, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
Daarnaast acht de rechtbank, gezien de ernst van de feiten, ook de oplegging van een gevangenisstraf geboden. Ondanks de vrijspraak voor feit 5, acht de rechtbank, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, een gevangenisstraf zoals de officier van justitie heeft gevorderd passend en geboden.

8.Benadeelde partijen

8.1
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft, door tussenkomst van haar raadsvrouw mr. A.M. Wolf, een vordering tot schadevergoeding van in totaal
€ 6.240,89ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 in zaak A ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gevorderde schade bestaat uit 1. kleding (€ 65,-), 2. eigen risico (€ 177,99), 3. medicatie (€ 25,-), 4. daggeldvergoeding ziekenhuis (€ 90,-), 5. verlies arbeidsvermogen (€ 450,-), 6. kosten extra rijlessen (€ 405,-), 7. parkeerkosten (€ 27,90) en 8. immateriële schade (€ 5.000,-).
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft met betrekking tot de gevorderde immateriële schade opgemerkt dat eerder letselcategorie 1 op de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan de orde is. Ten aanzien van post 5 van de materiële schade, het verlies van arbeidsvermogen, heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij een 0-uren contract had en dat uit de verklaring van de werkgever niet blijkt hoeveel uren zij gemist heeft. De raadsman stelt dat deze post onvoldoende is onderbouwd, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade, zoals genoemd in de posten 1 tot en met 7 in de toelichting op de vordering, rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 in zaak A bewezen verklaarde feit. De posten zijn voldoende onderbouwd en, met uitzondering van post 5, niet betwist. Gelet op de onderbouwing van de schade met betrekking tot post 5, acht de rechtbank de betwisting van de raadsman onvoldoende gemotiveerd, zodat ook deze post voor toewijzing in aanmerking komt.
Vergoeding van de immateriële schade tot het gevorderde bedrag van € 5.000,- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Daarbij heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de in de toelichting genoemde impact van de gevolgen van de bijdrage van de benadeelde aan de media, omdat dit niet een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
De gehele vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 in zaak A bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot moord] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft, door tussenkomst van haar raadsvrouw mr. E. Diesfeldt, een vordering tot schadevergoeding van in totaal
€ 7.780,60ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 in zaak A ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Van het gevorderde bedrag bestaat € 7.500,- uit immateriële schade. De gevorderde materiele schade van in totaal € 280,60 bestaat uit schade aan kleding, eigen risico, kosten voor medicatie, parkeerkosten en reiskosten.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van deze vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 in zaak A bewezen verklaarde feit en toewijsbaar is. Tevens komt de rechtbank vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van dit deel van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De benadeelde partij is voor het overige deel niet ontvankelijk in haar vordering en kan dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering zal dan ook gedeeltelijk worden toegewezen zoals hierboven vermeld, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 in zaak A bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot moord] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.3
Vordering benadeelde partij [benadeelde 3] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft, door tussenkomst van haar raadsvrouw mr. A.M. Wolf, een vordering tot schadevergoeding van in totaal
€ 28.310,62ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 in zaak A ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gevorderde schade bestaat uit: 1. Kledingschade (€ 75,-), 2. reiskosten (€ 287,27), 3. parkeerkosten (€ 46,65), 4. eigen risico (€ 153,10), 5. daggeldvergoeding ziekenhuis (€ 120,-), 6. extra rijlessen (€ 252,-), 7. onbenutte taaltraining (€ 450,-), 8. medische kosten buitenland (€ 76,60), 9. studievertraging (€ 16.850,-) en 10. immateriële schade (€ 10.000,-).
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich aangaande de materiële schade op het standpunt gesteld dat de reiskosten van de moeder van de benadeelde voor de buitenlandstage in Italië ten bedrage van € 194,49 (onderdeel van post 2), de extra rijlessen ten bedrage van € 252,- (post 6), de onbenutte taaltraining in Engeland ten bedrage van € 450,- (post 7), de medische kosten buitenland ten bedrage van € 76,60 (post 8) en de studiekosten (post 9) geen rechtstreeks verband hebben met het betreffende feit. De raadsman stelt daarnaast dat de gevorderde immateriële schade ten bedrage van € 10.000,- onvoldoende is onderbouwd zodat de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de onbetwist gebleven materiële schade met betrekking tot de posten 1, 3, 4, 5 kan worden toegewezen.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onder post 2 opgevoerde reiskosten van de moeder van de benadeelde, ten behoeve van begeleiding naar het stage adres in Italië, in onvoldoende rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde zodat de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De raadsman heeft de materiële schade in verband met de extra rijlessen onder post 6 weliswaar betwist, maar de rechtbank is van oordeel dat deze betwisting in het licht van de toelichting op deze post onvoldoende is gemotiveerd, zodat de rechtbank deze schade zal toewijzen.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de schade met betrekking tot de onbenutte taaltraining (post 7) onvoldoende rechtstreeks verband heeft met het bewezenverklaarde, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De raadsman heeft de vordering ten aanzien van de kosten medicijnen buitenland (post 8) betwist, nu deze kosten niet rechtstreeks verband zouden houden met het tenlastegelegde. De rechtbank is, gelet op de op de terechtzitting door de moeder van de benadeelde partij gegeven onderbouwing van de vordering op dit punt, namelijk dat deze medicijnen nodig waren als gevolg van aan het feit te wijten stressklachten van benadeelde, en gelet op het gestelde in bijlage 39 van de onderbouwing, van oordeel dat de betwisting onvoldoende is gemotiveerd, zodat de rechtbank deze schade zal toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de kosten gevorderd onder post 9 van de materiële schade, nu dit nog niet geleden schade betreft, zoals namens de benadeelde partij ter zitting is toegelicht.
De betwisting van de raadsman ten aanzien van de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de onderbouwing daarvan, onvoldoende gemotiveerd. De gevorderde hoogte van de immateriële schade komt de rechtbank gelet op de onderbouwing daarvan en het verhandelde ter terechtzitting billijk voor, zodat de vordering van de benadeelde partij op dit punt zal worden toegewezen.
De rechtbank is al met al van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 816,13 en de immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,- toewijsbaar is.
De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is zoals hierboven vermeld, kan de benadeelde partij slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 in zaak A bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot moord] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.4
Vordering benadeelde partij [benadeelde 4] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft door tussenkomst van haar raadsvrouw mr. A.M. Wolf, - na vermeerdering van eis ter terechtzitting- een vordering tot schadevergoeding van in totaal
€ 3.715,91ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 4 in zaak A ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gevorderde materiele schade, die bestaat uit kledingschade, reiskosten en verlies aan arbeidsvermogen beloopt in totaal € 215,91. Op de terechtzitting heeft de raadsvrouw namens de benadeelde de vordering van immateriële schade verhoogd met € 1.000,-. In totaal wordt aan immateriële schade gevorderd een bedrag van € 3.500,-.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij, na vermeerdering van eis, moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat bij de bepaling van de hoogte van de gevorderde immateriële schade moet worden aangesloten bij letselcategorie 1 op de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de gevorderde materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade, waartegen geen verweer is gevoerd, rechtstreeks voortvloeit uit het onder 4 in zaak A bewezen verklaarde feit en toewijsbaar is. Vergoeding van de immateriële schade tot het gevorderde bedrag van € 3.500,- komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing daarvan en het verhandelde ter terechtzitting.
De gehele vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 in zaak A bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging moord] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.5
Vordering benadeelde partij [benadeelde 5] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van in totaal
€ 400,-ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 6 in zaak A ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Behoudens de door de raadsman bepleitte vrijspraak voor feit 6 in zaak A, is geen verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij.
Vergoeding van de immateriële schade tot het gevorderde bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 6 in zaak A bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.6
Vordering benadeelde partij [benadeelde 6] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van in totaal
€ 550,-ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 in zaak B ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank wijst de vordering voor het overige af.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 in zaak B bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: bedreiging met verkrachting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.7
Vordering benadeelde partij [benadeelde 7] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van in totaal
€ 370,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade (een maand extra studiekosten) die zij als gevolg van het onder 1 in zaak B ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Op de terechtzitting heeft de benadeelde partij aanvullend een bedrag van
€ 370,- aan immateriële schade gevorderd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij, in gewijzigde vorm, moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat niet duidelijk is geworden wat er extra is bijgekomen aan studiekosten, zodat de vordering met betrekking tot materiële schade moet worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 370,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 in zaak B bewezen verklaarde feit, voldoende onderbouwd is en voor toewijzing gereed ligt. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot het gevorderde bedrag billijk voor gelet op de onderbouwing daarvan en het verhandelde ter terechtzitting.
De gehele vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 in zaak B bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: bedreiging met verkrachting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.8
Vordering benadeelde partij [benadeelde 8] en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft een vordering tot schadevergoeding van in totaal
€ 523,80ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 23,80) en immateriële schade (€ 500,-) die zij als gevolg van het onder 1 in zaak B ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist, maar vraagt zich wel af of een bedrag van € 500,- is aangewezen voor een dergelijke bedreiging.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade, waartegen geen verweer is gevoerd, rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 in zaak B bewezen verklaarde feit en toewijsbaar is. Vergoeding van de immateriële schade tot het gevorderde bedrag komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing daarvan en het verhandelde ter terechtzitting.
De gehele vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 in zaak B bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: bedreiging met verkrachting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285, 285b, 289, 300, van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte
onder 5 in zaak Ais ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de
onder 1, 2, 3, 4 en 6 in zaak A en de onder 1 en 2 in zaak Bten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 4.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 6.240,89 (zesduizend tweehonderdveertig euro en negenentachtig cent), bestaande uit € 1.240,89 als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 6.240,89 (zesduizend tweehonderdveertig euro en negenentachtig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
66 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.280,60 (vijfduizend tweehonderdtachtig euro en zestig cent), bestaande uit € 280,60 als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.280,60 (vijfduizend tweehonderdtachtig euro en zestig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
61 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.816,13 (tienduizend achthonderdzestien euro en dertien cent), bestaande uit € 816,13 als vergoeding voor de materiële en € 10.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 3], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.816,13 (tienduizend achthonderdzestien euro en dertien cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
89 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 4]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.715,91 (drieduizend zevenhonderdvijftien euro en éénennegentig cent), bestaande uit € 215,91 als vergoeding voor de materiële en € 3.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 4], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 4]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.715,91 (drieduizend zevenhonderdvijftien euro en éénennegentig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
47 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 400,- (vierhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 5], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 5]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 400,- (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
8 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 6]geleden schade tot een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 6], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 6]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
10 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 7]geleden schade tot een bedrag van
€ 740,- (zevenhonderdveertig euro), bestaande uit € 370,- als vergoeding voor de materiële en € 370,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 7], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 7]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 740,- (zevenhonderdveertig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
14 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 8]geleden schade tot een bedrag van
€ 523,80 (vijfhonderddrieëntwintig euro en tachtig cent), bestaande uit € 23,80 als vergoeding voor de materiële en € 500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 8], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 8] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 523,80 (vijfhonderd drieëntwintig euro en tachtig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
10 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. P.E. van der Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2019.
Bijlage
De bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de
onder 1 en 2 in zaak Bbewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van alle feiten in zaak A en in het bijzonder aanzien van feit 1
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Op 22 november 2019 rond 17.45 uur reed ik in mijn auto op de Zanddijk. Ik zag de fietster op een afstand, die zodanig was dat ik niet kon zien wat voor kleding zij aanhad. Ik deed mijn arm uit het raam, ik had het mes in mijn hand. Het mes was uitgeklapt. Ik voelde mijn arm tegen haar aankomen. Mijn arm sloeg daardoor achteruit tegen de portierstijl, ik had er een flinke blauwe plek van. Ik denk dat ik ongeveer 30 km per uur zal hebben gereden.
- het proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 28 november 2018 door aangeefster [benadeelde 1] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring (doorgenummerde blz. 1155 ev):
Plaats delict : Zanddijk, 1901 MN Castricum
Ik wil aangifte doen van poging doodslag. Op 22 november 2018 omstreeks 17.30 uur fietste ik op de Zanddijk in Limmen ter hoogte van nr. 2, precies voor de bocht. Ik zag de auto in de bocht. Ik meen mij te herinneren dat ik iets uit het raam zag steken. Ik bedoel dan het raam aan de bestuurderszijde. Dat is de zijde die het dichtst bij mij zat. Vlak nadat de auto mij passeerde voelde ik een pijnscheut in mijn arm. Het voelde alsof ik een klap op mijn arm had gehad en die nu beurs aanvoelde. Ik ben gestopt met fietsen. Ik voelde mij licht in mijn hoofd worden. Toen ik op de grond zat voelde ik opeens een hevige pijn in mijn borst. Op de eerste hulp hebben ze mij onderzocht. Ik heb een snee aan de linkerzijde van mijn borst van een cm of drie. Ik had een klaplong.
- een schriftelijk bescheid, inhoudende een medische verklaring van de arts assistent [deskundige 4] van de afdeling Spoedeisende Hulp van de Noordwest Ziekenhuisgroep. Dit geschrift houdt onder meer in (doorgenummerde blz. 1161):
Mevr. [benadeelde 1], geboren op [geboortedatum 2] bezocht op 22 november 2018 op de afdeling Spoedeisende Hulp.
Conclusie:
Pneumothorax links
Consolidatie links basaal dd longcontusie, dd vocht
Wondje thorax links
- een proces-verbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 21 juli 2019 (doorgenummerde blz. 1324 ev):
Op 3 december 2018 heb ik forensisch onderzoek gedaan. Betrokkene is [benadeelde 1], geboren op [geboortedatum 2]. De te onderzoeken objecten betroffen een jas en een hoody. Op de jas zat ter hoogte van de linkerborst een scherprandige beschadiging. Het geperforeerde gebied mat ongeveer 10 mm. Het geperforeerde gedeelte was door en door. Op de linkermouw van de jas ter hoogte van het schouderblad, was een langwerpige scherprandige beschadiging waarneembaar. Deze beschadiging mat ongeveer 100 mm. De beschadiging was deels oppervlakkig en deels geperforeerd.
Op de hoody zat ter hoogte van de linkerborst een scherprandige beschadiging. De beschadiging was door en door en mat ongeveer 10 mm. Om de beschadiging was een roodkleurige substantie waarneembaar visueel gelijkend aan bloed.
Ten aanzien van alle feiten in zaak A en in het bijzonder ten aanzien van feit 2 :
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Dat ging hetzelfde als met betrekking tot feit 1. Het gebeurde met hetzelfde mes als de andere steekincidenten. Volgens mij liep zij in dezelfde richting als waarin ik reed. Ik heb dat op dezelfde manier gedaan als de fietsster even daarvoor op dezelfde weg. Ik voelde weer dat mijn arm tegen de fietsster kwam. Ik voelde dat ik met mijn schouder tegen de portierstijl aansloeg, mijn schouder ging voor mijn gevoel bijna half uit de kom. Ik wist dat ik verkeerd bezig was. Op het moment dat ik haar raakte keek ik naar voren. Ik zag daarna in mijn spiegel dat zij met haar hand naar haar arm ging. Ik ben toen doorgereden. Omdat het mes scherp is, kon ik niet voelen of ik met het mes de persoon had geraakt en of het mes in de persoon zou zijn gegaan. Want het mes was zo scherp dat ik in dat geval geen weerstand zou voelen. Even verderop bedacht ik ‘zou ik met het mes ergens in gekomen kunnen zijn?’. Ik heb naar het mes gekeken, dat was nog uitgeklapt. Ik zag geen menselijk weefsel. Ik mikte nergens op, het zou haar rug of in haar arm kunnen zijn. Het hangt af van het bereik van mijn arm.
- het proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 23 november 2018 door aangeefster [benadeelde 2], ten overstaan van verbalisant [verbalisant 3] afgelegde verklaring (doorgenummerde blz. 1178 ev):
Ik doe aangifte van verlaten plaats na ongeval. Op 22 november 2018 omstreeks 17.45 uur was ik aan het hardlopen op de Zanddijk. Ik liep aan de linkerkant van de weg. Opeens voelde ik dat ik aan mijn rechter bovenarm hard werd geraakt door een auto die mij passeerde. Ik zag de auto doorrijden, ik zag de achterlichten. Toen ik naar mijn arm greep zag ik dat er bloed op mijn hand zat. Het is daar weliswaar een smalle weg, maar de auto reed teveel aan de linkerkant. In het MCA ziekenhuis heb ik een hechting in mijn arm gekregen.
- het proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 28 november 2018 door aangeefster [benadeelde 2], ten overstaan van verbalisant [verbalisant 4] afgelegde verklaring (doorgenummerde blz. 1180 ev):
Plaats delict: Zanddijk, 1901 MN Castricum
Ik doe aangifte van poging tot doodslag. Ik heb vorige week aangifte gedaan omdat ik dacht dat ik aangereden was. Ik heb ’s avonds mijn kleding bekeken en zag dat ik er zowel in mijn jas als mijn shirt een sneetje zat. Vorige week liep ik aan de linkerkant van de weg. Ik voelde een klap. Ik greep naar mijn arm en mijn hand zat onder het bloed. Ik keek naar de auto. Die reed rustig weg. Ik liep daar om kwart voor zes. Het was donker. Het is een smal binnendoor weggetje. Hij kwam redelijk geruisloos langs, ik heb gisteren tegen uw collega [verbalisant 1] gezegd dat het ongeveer 20 km per uur was.
Ik ben 1.76 meter. De wond zat op 1.27 meter.
- een schriftelijk bescheid, inhoudende een medische verklaring van de huisarts [deskundige 5], gedateerd 28 november 2018. Dit geschrift houdt onder meer in (doorgenummerde blz. 1187):
Betreft [benadeelde 2].
- wond rechter bovenarm, gehecht op SEH;
- groot hematoom achterzijde rechter bovenarm wat uitzakt in onderarm;
- een proces-verbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 21 juli 2019 (doorgenummerde blz. 1345 e.v.):
Op 3 december 2018 heb ik forensisch onderzoek gedaan. De drager van de kleding zou mogelijk slachtoffer zijn geweest van een steekincident. Betrokkene betrof aangever [benadeelde 2], geboren op [geboortedatum 3]. De te onderzoeken kledingstukken betroffen een trainingsjack en een trainingsshirt. Op het jack was aan de rechtermouw ter hoogte van het schouderblad een scherprandige beschadiging waarneembaar. Deze beschadiging had een afmeting van ongeveer 10 mm. De beschadiging was door en door en is passend bij contact met een scherp-randig voorwerp.
Op het shirt was aan de rechtermouw, ongeveer ter hoogte van het schouderblad, een scherprandige beschadiging waarneembaar. De beschadiging had een afmeting van ongeveer 10 mm. De beschadiging was door en door en is passend bij contact met een scherprandig voorwerp. De beschadigingen van zowel het jack als het shirt zitten bij benadering op dezelfde hoogte.
Ten aanzien van alle feiten in zaak A en in het bijzonder ten aanzien van feit 3 :
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Ook de hardloopster, zij heet [benadeelde 3] weet ik inmiddels, was op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats. Ik reed daar en ik weet nog dat de hardloopster op mij af kwam gerend. Zij ging naar de andere kant van de weg. Ik kan mij nog wel herinneren dat er contact was met mijn vuist op dezelfde manier als bij de vorige twee feiten. Ik hield mijn arm met het mes in mijn hand op dezelfde manier als steeds naar buiten. Ik was dit keer met de Suzuki Alto. Ik voelde wel dat ik haar had geraakt met mijn onderarm. Het is een smal weggetje en ik heb een stukje haar kant op gestuurd. Ik wist dat ik haar had geraakt met mijn arm of vuist want het deed ook pijn bij mij. Het gebeurde met hetzelfde mes.
- een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 27 november 2018 door aangeefster [benadeelde 3] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 5] afgelegde verklaring (doorgenummerde blz. 1115 e.v.):
Ik doe aangifte van poging tot moord/doodslag, gepleegd op de Rinnegommerlaan in Egmond aan den Hoef op 26 november 2018 tussen 19.15 uur en 19.30 uur.
Ik ging een rondje hardlopen en toen zag ik van veraf een auto aankomen. Ik had een oranje vestje aan. Toen reed hij mijn kant op. Ik kreeg een harde klap, links tegen mijn borst aan. Toen kon ik nog heel moeilijk ademen. Ik voelde keiharde steken in mijn hart. Mijn reflex was doorlopen, wegwezen. Ik had zoveel pijn. Op een gegeven moment zakte ik in. Het werd zwart en het bonkte in mijn hoofd. Ik werd benauwd en toen viel ik neer.
- een proces-verbaal van verhoor. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 30 november 2018 door aangeefster [benadeelde 3] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 5] afgelegde aanvullende verklaring (doorgenummerde blz. 1131 e.v.):
Ik liep eerst aan de linkerkant van de weg en toen zag ik dat die auto al op mij af kwam rijden. Ik dacht dat hij mij niet zag en daarom ben ik snel overgestoken en ben aan de andere kant van de weg gaan lopen. Toen zag ik dat hij weer recht op mij af kwam rijden en toen ben ik de berm ingegaan. Maar toch wist hij mij te raken. Het raam was al open toen hij naast mij reed.
Ik heb een steekwond in mijn borst. Verder heb ik pijn op de borst en pijn in mijn borstkas. Ademhalen gaat lastig en ik heb steeds last van hoofdpijn.
- een proces-verbaal van bevindingen van 27 november 2018, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7]. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in (blz. 803 e.v.):
Op 26 november 2018 waren wij ter plaatse toen het slachtoffer op een brancard werd geholpen en in de ambulance gereden. Kort daarna werd ons door de centralist gemeld dat onze komst gewenst was in het ziekenhuis. Aldaar hoorde ik, [verbalisant 6], dat de noodhulp arts zei “Ik denk dat het een messteek is geweest. Zo ziet het eruit. het is een snede van ongeveer 2 centimeter en vrij diep. Misschien wel tot bij een long. Ik vroeg hem hoe de wond er verder uitzag. Hij zei “Glad als een snede”.
- een schriftelijk bescheid, inhoudende een geneeskundige verklaring van de arts [deskundige 6], gedateerd 18 december 2018. Dit geschrift houdt onder meer in als de op 26 november 2018 bij [benadeelde 3] waargenomen letsel (doorgenummerde blz. 1187):
Uitwendig waargenomen letsel:
Snij/steekverwonding links op de borstkas circa 3-4 cm ter hoogte van 4e-5e rib.
Overig van belang zijde informatie:
- bloeding thorax waarvoor een drain is geplaatst
- geringe hoeveelheid vocht in het hartzakje
- syndroom van Horner mogelijk obv schade onderste zenuw plexus – verdere analyse volgt.
Ten aanzien van alle feiten in zaak A en in het bijzonder ten aanzien van feit 4 :
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Het klopt dat ik dit feit heb gepleegd. Dit ging hetzelfde als de rest van de steekincidenten. Het gebeurde met hetzelfde mes.
- een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 26 januari 2019 door aangeefster [benadeelde 4] ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] afgelegde verklaring (doorgenummerde blz. 1203 e.v.):
Plaats delict: Heerenweg, Barsingerhorn, binnen de gemeente Hollands
Kroon
Ik doe aangifte van poging tot moord c.q. poging doodslag c.q. poging zware mishandeling, gepleegd op 26 januari 2019 om 19.10 uur.
Na het passeren van de Koningsweg fietste ik door een flauwe bocht op de Heerenweg. Ik zag dat een auto mij tegemoet kwam rijden. Ik zag dat de auto met flinke snelheid naar mij toe reed en mijn kant op stuurde. Toen de auto dichter bij mij was zag ik dat er een gestrekte arm uit de auto stak. Ik zag dat de hand tot een vuist was gemaakt. Terwijl ik fietste voelde ik een klap tegen mijn linker bovenarm. Ik werd geraakt door de vuist van de persoon in de auto. Ik raakte uit evenwicht waardoor ik van mijn fiets moest stappen. Ik kwam net niet ten val.
Later zag ik dat er allemaal bloed aan mijn kleding zat. Ik zag dat er een scheur in mijn jas zat. Toen ik mijn jas uit deed zag ik dat er ook een scheur in mijn t-shirt zat en dat ik een snee in mijn bovenarm had. Dit was ter hoogte van mijn borst.
- een schriftelijk bescheid, inhoudende een geneeskundige verklaring van de forensisch arts [deskundige 7], gedateerd 27 januari 2019. Dit geschrift houdt onder meer in als de op 27 januari 2019 bij [benadeelde 4] waargenomen letsel (doorgenummerde blz. 1209 e.v.):
Aan de binnenzijde van de linker bovenarm bevindt zich een huiddefect. Het betreft een lijnvormige verwonding met een lengte van circa 2 cm ter hoogte van de linker borst. Het betreft een snijwond. De door onderzochte persoon aangegeven toedracht kan passen bij het geconstateerde letsel.
- een proces-verbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 10] d.d. 7 februari 2019 (doorgenummerde blz. 1360 e.v.):
Op de Heerenweg 12 te Barsingerhorn trof ik het slachtoffer [benadeelde 4]. Zij vertelde dat zij door ambulanceverpleegkundigen was behandeld aan een verwonding. De verwonding betrof vermoedelijke een steekverwonding op haar linker bovenarm. De verwonding was c.a 1,5 cm lang. Het slachtoffer vertelde mij dat ze haar bovenkleding, een jas en een poloshirt, had uitgetrokken en op de tafel had gelegd. De kledingstukken zijn door mij veiliggesteld en inbeslaggenomen.
De jas had op de linkermouw ter hoogte van de bovenarm een langwerpige beschadiging. De beschadiging was deels oppervlakkig en deels door de stof heen gegaan.
Het poloshirtbetrof een blauwkleurig shirt. Op de linker mouw (ter hoogte van de bovenarm) was een langwerpige beschadiging zichtbaar van circa twee centimeter. Rondom de beschadiging was bloed zichtbaar.
In het bijzonder ten aanzien van feit 6, zaak A:
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2019 heeft afgelegd, houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Mijn eigen auto was destijds een zwarte Citroën C3.
- een proces-verbaal van aangifte. Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 31 juli 2019 door aangeefster [benadeelde 5] ten overstaan van verbalisant [verbalisant 5] afgelegde verklaring (doorgenummerde blz. 1228 e.v.):
Ik doe aangifte van eenvoudige mishandeling, gepleegd op 5 november 2018 tussen 16.30 uur en 17.00 uur aan de Leijerpolderweg te ’t Veld. Ik ben gaan hardlopen vanaf 't Veld, de Leijerpolder in. Ik werd gepasseerd door een autootje. De auto was zwart. Ik ben heel zeker van de kleur en ook van het merk, want ik rijd zelf Citroën. Hij viel mij juist op omdat hij later weer terug kwam en toen werd ik van achteren benaderd.
Ter hoogte van nummer 5 werd ik dus voor de derde keer gepasseerd door die zwarte C1 en toen werd ik op mijn schouder geslagen. Het was een harde klap. Het was in de winter rond 16.00 uur a 16.30 uur. Het werd al schemerig.
Nadat hij mij geslagen had, zag ik dat zijn arm nog uit het raam hing. Hij sloeg mij op mijn rechterschouder. Het was een flinke tik. Ik was er zo van geschrokken dat ik de pijn vergeten ben denk ik.
Ten aanzien van feit 1, zaak B:
- de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 17 oktober 2019;
- de aangifte van [benadeelde 10] d.d. 9 januari 2019 met bijlagen (dossierpagina 9 tot en met 30);
- de aangifte van [benadeelde 11] d.d. 12 januari 2019 (dossierpagina 40 tot en met 43);
- de aangifte van [benadeelde 6] d.d. 16 januari 2019 met bijlagen (dossierpagina 115 tot en met 119);
- de aangifte van [benadeelde 7] d.d. 22 januari 2019 met bijlagen (dossierpagina 121 tot en met 130);
- de aangifte van [benadeelde 8] d.d. 22 januari 2019 (dossierpagina 132 tot en met 134).
Ten aanzien van feit 2, zaak B:
- de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 17 oktober 2019;
- de aangifte van [benadeelde 12] d.d. 18 januari 2019 met bijlagen (dossierpagina 77 t/m 107);
- het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [benadeelde 12] d.d. 22 januari 2019 (dossierpagina 110-112)