ECLI:NL:RBNHO:2019:9210

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2622
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verlenging maatschappelijke opvang en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiseres, een alleenstaande moeder met vier minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem voor verlenging van de maatschappelijke opvang op basis van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De aanvraag werd op 18 januari 2019 ingediend, waarna verweerder op 21 januari 2019 per e-mail reageerde. Eiseres maakte bezwaar tegen deze e-mail, maar het bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres trok haar verzoek om een voorlopige voorziening in, maar diende later beroep in tegen het bestreden besluit van 13 mei 2019, waarin het bezwaar tegen de e-mail en het besluit van 4 februari 2019 ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft op 8 november 2019 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het e-mailbericht van 21 januari 2019 wel degelijk als een besluit moet worden aangemerkt, ondanks dat verweerder dit niet als zodanig had erkend. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het e-mailbericht betreft, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die op € 2.048,- werden vastgesteld, en het griffierecht van € 47,- diende ook vergoed te worden.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor bestuursorganen om besluiten tijdig en correct te nemen, vooral in situaties die de maatschappelijke opvang van kwetsbare groepen betreffen. Eiseres had niet expliciet om proceskostenvergoeding gevraagd in haar bezwaarschrift tegen het besluit van 4 februari 2019, wat leidde tot de afwijzing van dat verzoek. De rechtbank heeft echter wel de proceskosten in het bezwaar tegen het e-mailbericht van 21 januari 2019 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2622

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder.

Procesverloop

Op 18 januari 2019 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om verlenging van de opvang van haar en haar kinderen in de Velserpoort te Haarlem op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
Bij e-mailbericht van 21 januari 2019 heeft verweerder op de aanvraag gereageerd.
Eiseres heeft tegen het e-mailbericht van 21 januari 2019 bezwaar gemaakt. De tevens gevraagde voorlopige voorziening is op 1 februari 2019 ter zitting behandeld. Daarna heeft eiseres het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken. Bij uitspraak van 18 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot een proceskostenvergoeding afgewezen (zaaknummer: HAA 19/232).
Bij besluit van 4 februari 2019 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij en haar kinderen tot 28 februari 2019 in de maatschappelijke opvang kunnen blijven en dat uiterlijk op die datum een besluit zal worden genomen over de verlenging van de maatschappelijke opvang. In het besluit staan voorwaarden genoemd waaraan eiseres moet voldoen om voor verlenging van de maatschappelijke opvang in aanmerking te komen.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De tevens gevraagde voorlopige voorziening heeft eiseres op 27 februari 2019 ingetrokken.
Bij besluit van 13 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het e-mailbericht van 21 januari 2019 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 4 februari 2019 ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. H. van Buren, F. Traksel en A.G. Wormgoor.

Overwegingen

1. Eiseres en haar vier minderjarige kinderen zijn bij besluit van 20 juli 2018 tot
24 januari 2019 in aanmerking gebracht voor maatschappelijke opvang en trajectbegeleiding op grond van de WMO.
2. Tussen partijen is enkel in geschil, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting uitdrukkelijk heeft gesteld, de vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase tegen het
e-mailbericht van 21 januari 2019 en tegen het besluit van 4 februari 2019.
3.1.
Ten aanzien van het bezwaar tegen het e-mailbericht van 21 januari 2019 stelt verweerder zich op het standpunt dat het e-mailbericht geen besluit is en dat daarom het bezwaar van eiseres tegen dit e-mailbericht niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens eiseres is het e-mailbericht wel een besluit aangezien het een reactie is op de aanvraag om verlenging van de opvang.
3.2.1.
In artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, is geregeld dat bezwaar en beroep kan worden ingesteld tegen besluiten.
3.2.2.
Ingevolge artikel 1:3 van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.3.
Het e-mailbericht van 21 januari 2019 vermeldt dat medewerkers van het Sociaal Wijkteam op 18 januari 2019 een gesprek met eiseres hebben gevoerd over de afspraken die zij moet nakomen en dat over 2 weken (zijnde 4 februari 2019) een besluit wordt genomen over eventuele verlenging van de opvang. De verlenging van de opvang wordt volgens het
e-mailbericht afhankelijk gesteld van het nakomen van de gemaakte afspraken/het voldoen aan bepaalde voorwaarden door eiseres.
3.4.
Anders dan de voorzieningenrechter in de uitspraak van 18 maart 2019 heeft geoordeeld, is de rechtbank van oordeel dat het e-mailbericht van 21 januari 2019 wel als een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, moet worden aangemerkt.
Weliswaar staat in het e-mailbericht niet expliciet genoemd dat de opvang wordt verlengd, echter het feit dat eiseres tot 4 februari 2019 de tijd heeft om te laten zien dat zij aan de gestelde voorwaarden voldoet, impliceert tevens dat zij tot die datum in de opvang mag blijven, zoals haar kennelijk in het gesprek op 18 januari 2019 ook is meegedeeld. Bij gebreke aan een ander stuk van vóór 24 januari 2019 dat als besluit kan worden aangemerkt, moet het e-mailbericht als besluit worden aangemerkt ten aanzien van de verlenging van de opvang tot 4 februari 2019. Hierbij is van belang dat het in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel, om eiseres zonder titel in de opvang te laten en dus zonder dat verweerder een besluit neemt dat getoetst kan worden. Wel kan verweerder een besluit tot verlenging afgegeven met een beperkte duur ingeval hij dat gezien de omstandigheden van het geval nodig acht. In het licht van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder het bezwaar tegen het e-mailbericht van 21 januari 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.5.
Vervolgens dient te worden beoordeeld hoe verweerder dan had moeten beslissen op het bezwaar tegen het e-mailbericht van 21 januari 2019, of het besluit van 4 februari 2019 een besluit is in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb en welk gevolg dit heeft voor het verzoek om toekenning van proceskosten voor de bezwaarfase.
3.6.
De bezwaargronden van eiseres zijn gericht tegen de aankondiging in het
e-mailbericht dat over 2 weken verdere besluitvorming zal volgen. Deze aankondiging van toekomstige besluitvorming kan niet gezien worden als een zelfstandig, op rechtsgevolg gericht besluit. Nu het bezwaar van eiseres niet ziet op het in het e-mailbericht vervatte besluit over de toegekende opvang tot 4 februari 2019, had verweerder haar bezwaar op die grond ongegrond moeten verklaren. Dit betekent dat het beroep van eiseres gegrond is en het bestreden besluit wordt vernietigd, voor zover dat ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het e-mailbericht van 21 januari 2019, zij het dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3.6.
Anders dan eiseres heeft gesteld is het besluit van 4 februari 2019 geen besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb omdat bij dit besluit het besluit van 21 januari 2019 niet ingetrokken, gewijzigd of vervangen is. Voor zover het besluit ziet op de periode van 25 januari 2019 tot 4 februari 2019 is het een herhaald besluit. Dat houdt in dat het niet gericht is op enig (nieuw) rechtsgevolg en daardoor in zoverre geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Voor de periode van 4 februari 2019 tot 28 februari 2019 ziet het besluit op een andere periode dan die van het besluit van 21 januari 2019. Nu het besluit van 4 februari 2019 geen besluit is in de zin van 6:19, eerste lid, van de Awb, heeft het verzoek om proceskosten in het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2019 niet ook betrekking op de proceskosten in de bezwaarfase tegen het besluit van 4 februari 2019.
Eiseres heeft echter tevens bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 februari 2019, maar zij heeft in haar bezwaarschrift niet om een proceskostenveroordeling gevraagd. Nu dat niet is gevraagd, komt haar verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar tegen dit besluit al daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
4. Nu het beroep in 3.5. gegrond is verklaard, bestaat er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres voor zover deze zien op het besluit van 21 januari 2019. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor verleende rechtsbijstand begroot op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het de niet-ontvankelijkheidverklaring betreft van het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2019;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.048,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 47,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, rechter, in aanwezigheid van
D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.