Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat
nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Eiseres heeft weliswaar aangevoerd dat zij mogelijk stukken in haar bezit kan krijgen van de politie met betrekking tot gedane observaties, maar zij heeft die stelling onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het gaat daarbij om een onzekere toekomstige omstandigheid waarbij bovendien niet vaststaat dat eiseres over die stukken zal gaan beschikken, noch wat in die stukken staat. Voor het overige is niet gesteld dat nadere stukken zouden kunnen bijdragen aan de beoordeling. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Onder een last onder bestuursdwang wordt onder meer verstaan het sluiten van een woning.
3. Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft verweerder de ‘Beleid artikel 13b Opiumwet 2017’ vastgesteld. Volgens dit beleid wordt tot sluiting van een woning alleen overgegaan in ernstige gevallen. Van een ernstig geval is onder meer sprake als een handelshoeveelheid van meer dan 30 gram softdrugs wordt aangetroffen. In beginsel wordt bij de vondst van een handelshoeveelheid drugs in een woning bij een eerste keer een waarschuwing opgelegd. Indien sprake is van een ernstig geval, kan tot sluiting worden overgegaan. Wanneer sprake is van verzwarende omstandigheden wordt een langere sluitingsterm gehanteerd. Op sociale huurwoningen zijn alleen de regels van toepassing die gelden bij een eerste overtreding. Op grond van het beleid worden onder meer signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatigheid aangemerkt als verzwarende omstandigheden.
4. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat tijdens een doorzoeking van de woning van eiseres op 12 juni 2019 72,44 gram hennep en 27,91 gram hasjiesj (in totaal 100,35 gram softdrugs) zijn aangetroffen. In het verleden zijn in de woning verschillende invallen geweest. Die hebben onder meer geleid tot een veroordeling op 20 april 2018 van eiseres voor handel in strijd met de Opiumwet. Eiseres heeft verklaard dat de op 12 juni 2019 aangetroffen drugs eigendom is van beide bewoners. Aan het bestreden besluit heeft verweerder verder ten grondslag gelegd dat in 2018 twee MMA-meldingen zijn binnengekomen (19 juni 2018 en 12 november 2018) omtrent handel in verdovende middelen vanuit de woning.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot sluiting van de woning. De drugs zijn niet voor de handel bestemd, maar voor eigen gebruik. Dat blijkt uit de hoeveelheid en uit de niet professionele wijze van verpakken, aldus eiseres. Ook klopt de bestuurlijke rapportage niet ten aanzien van de hoeveelheid drugs en de verklaringen die daarin zijn opgenomen. Daarentegen blijkt uit verklaringen van buren dat er nooit enige (drugs)overlast is geweest. Ook is onvoldoende rekening gehouden met het gebrek aan persoonlijke verwijtbaarheid. De drugs zaten in de tas van de vader van de (toen) ongeboren baby. Eiseres wist daar niet van. Verder heeft de sluiting onevenredige gevolgen. Eiseres is op 2 oktober 2019 bevallen van een baby. Die is dezelfde dag uithuisgeplaatst. Dat is een gevolg van de woningsluiting, omdat daardoor vrees bestond dat eiseres geen veilige woonomgeving kon bieden aan de baby. Ook haar andere kinderen treft de woningsluiting onevenredig. In de gezagsprocedure over die kinderen zal de woningsluiting ervoor zorgen dat eiseres geen gezag krijgt. Dit alles is in strijd met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De kinderen, en dan vooral de baby, moet kunnen opgroeien bij de moeder. Dat wordt door het bestreden besluit doorkruist, aldus eiseres. Verder is door het bestreden besluit de huurovereenkomst ontbonden, zodat eiseres niet meer kan terugkeren naar de woning. Tot slot stelt eiseres dat zij een kwetsbare vrouw is, die juist op de goede weg was. Als zij haar woning verliest, is zij terug bij af, aldus nog steeds eiseres.
6. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om tot sluiting van de woning over te gaan. Bij de beantwoording van die vraag, hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat recent heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912). Daarbij dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. 7. In de woning van eiseres is een hoeveelheid softdrugs aangetroffen die aanzienlijk groter is dan de 5 gram die als hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt, te weten 100 gram. Bij een dergelijke hoeveelheid is het in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking (vergelijk voormelde uitspraak van 28 augustus 2019). In het onderhavige geval komt daar bij dat uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 13 augustus 2019 blijkt dat in juni en november 2018 informatie was binnengekomen dat vanuit de woning werd gehandeld in verdovende middelen. Verder is eiseres recent (op 20 april 2018) veroordeeld voor het handelen in strijd met de Opiumwet naar aanleiding van de doorzoeking van dezelfde woning op 22 januari 2017. De voorzieningenrechter acht gelet op al deze omstandigheden aannemelijk dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor de handel. Bovendien is de woning al herhaaldelijk onderwerp van onderzoek geweest, hetgeen ook tot veroordelingen heeft geleid. Gelet hierop was de noodzaak om ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde de woning te sluiten in dit geval groot.
8. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid is het navolgende van belang.
9. Eiseres stelt dat zij niet wist van de drugs, zodat haar geen verwijt te maken is. Die stelling acht de voorzieningenrechter onaannemelijk. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt immers dat zij daarover heeft verklaard dat de drugs van haar en haar partner waren. Bovendien blijkt uit het dossier dat de drugs in verschillende verpakkingen op verschillende plekken in huis zijn aangetroffen en niet alleen in de tas van de partner, zoals eiseres stelt. De voorzieningenrechter heeft daarbij geen reden aan de bestuurlijke rapportages van de politie te twijfelen, zodat hij van de juistheid daarvan zal uitgaan.
10. Ten aanzien van de kinderen heeft het volgende te gelden. Vaststaat dat de oudere kinderen niet in de woning verbleven. Zij worden dus niet in enig belang getroffen door het bestreden besluit, zodat die belangen in de beoordeling daarvan niet hoeven worden meegenomen. Ook voor de baby geldt dat zij uithuisgeplaatst is voordat de woningsluiting is ingegaan. Ook zij wordt dus niet rechtstreeks in enig belang getroffen door het bestreden besluit. Vaststaat verder dat verweerder het belang van de (toen nog ongeboren) baby bij de besluitvoering heeft betrokken. Immers heeft hij jeugdbescherming op de hoogte gesteld van de situatie. De uithuisplaatsing van de baby die daarop volgde is geen rechtstreeks gevolg van het bestreden besluit. Daaraan ligt immers een gerechtelijke toets ten grondslag. Bij de beoordeling van deze zaak moet ervan worden uitgegaan dat het IVRK en het EVRM van die toets onderdeel hebben uitgemaakt. Anders dan eiseres stelt, kan verweerder ten aanzien van de uithuisplaatsing dus geen verwijt worden gemaakt. Verweerder heeft bij het bestreden besluit voldoende rekening gehouden met de belangen van de baby. Ook de stelling dat het belang van eiseres om met haar baby te zijn onvoldoende is meegewogen faalt. Ook dat belang maakt onderdeel uit van de toets bij de uithuisplaatsing door de rechter en speelt geen rol bij de woningsluiting door verweerder.
11. De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting (vergelijk voormelde uitspraak van 28 augustus 2019). Daarover stelt eiseres dat door het bestreden besluit de huurovereenkomst is ontbonden, zodat zij niet meer kan terugkeren naar de woning. Nu de voorzieningenrechter echter uitgaat van verwijtbaarheid bij eiseres, is hij van oordeel dat die omstandigheid zich niet zonder meer tegen sluiting hoeft te verzetten.
12. Tot slot stelt eiseres dat zij een kwetsbare vrouw is, die juist op de goede weg was. Zij heeft onderbouwd dat zij begeleiding ontvangt van Maison Thuiszorg voor haar geestelijke problematiek. Eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom die begeleiding afhankelijk zou zijn van de woning. Weliswaar zal het vinden van een vervangende woonruimte lastig zijn, maar van een medische binding met de huidige woning is geen sprake. Ook is niet gesteld dat eiseres vanwege haar geestelijke problematiek niet in staat zal zijn vervangende woonruimte te vinden.
13. Gelet op het voorgaande was de noodzaak tot het sluiten van de woning groot. Hoewel kan worden aangenomen dat de sluiting van de woning ook grote gevolgen heeft voor eiseres, zijn die gevolgen niet dusdanig dat die bijzondere omstandigheden opleveren in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De burgemeester heeft dus in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning. Het beroep is ongegrond.
14. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.