ECLI:NL:RBNHO:2019:9023

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
15/110213-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een woningoverval met geweld en bedreiging in Purmerend

Op 18 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een woningoverval in Purmerend op 21 februari 2019. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, werd beschuldigd van het stelen van geld, een gouden ring en een horloge uit de woning van een 60-jarige vrouw. De overval werd gekenmerkt door geweld en bedreiging, waarbij de bewoonster werd bedreigd met een vuurwapen en met een stroomstootwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft het feit bekend, en de rechtbank heeft op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van het slachtoffer en de bekennende verklaring van de verdachte, tot bewezenverklaring van het feit besloten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en zijn beperkte verstandelijke vermogens. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van € 833,- aan het slachtoffer, die eerder al compensatie had ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/110213-19 (P)
Uitspraakdatum: 18 oktober 2019
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 oktober 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Scheveningen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.G.H. Langeweg, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 20 augustus 2019, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 februari 2019 te Purmerend tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning gelegen aan [adres] ,
A.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld en/of een gouden ring en/of een horloge (merk Oozoo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een (gestolen) huisdeursleutel, toebehorende aan [zoon van slachtoffer] ,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
B.
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of een gouden ring en/of een horloge (merk Oozoo), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- [slachtoffer] (dreigend) de woorden werd toegevoegd “op de grond" en/of “geld, sieraden” en/of "waar is de kluis” en/of “geld, geld, anders schiet ik je door je kankerkop” en/of
- [slachtoffer] werd bedreigd met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of een of meer stroomstootwapen(s) en/of
- met een stroomstootwapen werd geknetterd en/of
- [slachtoffer] aan haar handen werd vastgebonden met (een) tie-rip(s)/kabelbinder(s) en/of
- op de ogen en/of de mond van [slachtoffer] (duct-)tape werd geplakt en/of
- de voeten van [slachtoffer] aan elkaar werden vastgeplakt met (duct-)tape.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich wat betreft het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever
[slachtoffer] d.d. 21 februari 2019 (dossierpagina’s 24-28);
  • een schriftelijk bescheid, te weten de Bijlage goederen, behorende bij het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (dossierpagina 23);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 21 februari 2019 (dossierpagina’s 34-36);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 21 februari 2019 (dossierpagina 46).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 februari 2019 te Purmerend tezamen en in vereniging met anderen uit een woning gelegen aan [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld en een gouden ring en een horloge (merk Oozoo), toebehorende aan
[slachtoffer] ,
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen huisdeursleutel, toebehorende aan [zoon van slachtoffer] ,
welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat
- [slachtoffer] dreigend de woorden werd toegevoegd “op de grond" en “geld, sieraden” en "waar is de kluis” en “geld, geld, anders schiet ik je door je kankerkop” en
- [slachtoffer] werd bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en
- met een stroomstootwapen werd geknetterd en
- [slachtoffer] aan haar handen werd vastgebonden met tie-rips/kabelbinders en
- op de ogen en de mond van [slachtoffer] duct-tape werd geplakt en
- de voeten van [slachtoffer] aan elkaar werden vastgeplakt met duct-tape.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd: een meldplicht bij de reclassering, een verplichting tot ambulante behandeling en begeleiding, een contactverbod met de medeverdachten, een locatiegebod met elektronische controle en het storten van een bedrag van € 1000,- in het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit om van een eventuele gevangenisstraf een flink deel voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Er dient namelijk rekening te worden gehouden met de beperkte intelligentie van verdachte, zijn beïnvloedbaarheid en zijn leeftijd, die net boven de grens van het adolescentenstrafrecht valt. De raadsvrouw heeft in dit verband gewezen op de verklaringen van verdachte over de druk van de medeverdachten en op de omtrent (de persoon van) verdachte opgemaakte rapportages van de psycholoog en de reclassering. Voorts is verdachte in staat om - met begeleiding - een flinke taakstraf te verrichten, die verdachte ook meteen een dagbesteding zal geven, aldus de raadsvrouw.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woningoverval. De 60-jarige bewoonster werd in de ochtend geconfronteerd met drie mannen die haar huiskamer binnenkwamen, nadat de mannen zich de toegang tot haar woning hadden verschaft met gebruikmaking van een gestolen huissleutel. De mannen hadden een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een (andere) taser bij zich. De bewoonster werd met deze wapens bedreigd, waarbij dingen werden gezegd als “geld, geld, anders schiet ik je door je kankerkop”. De polsen van de vrouw werden op een bepaald moment vastgemaakt met tie-rips en haar mond werd afgeplakt met duct-tape. Later werden ook haar ogen dichtgeplakt met duct-tape en werden haar voeten aan elkaar gebonden. De mannen hebben de woning verlaten met als buit een gouden ring, een horloge en geld, het slachtoffer liggend op de grond achterlatend.
De rechtbank acht dit een bijzonder ernstig feit. Het is algemeen bekend dat een overval in een woning, een plaats waar men zich bij uitstek veilig zou moeten voelen, grote impact heeft op de slachtoffers. Een feit als dit schokt de rechtsorde en draagt bij aan individuele en algemene gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Daaraan kan niet afdoen dat het slachtoffer in de onderhavige zaak heeft aangegeven “verdachten te hebben vergeven”.
Gezien de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf in aanmerking dan een die vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur meebrengt. Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting , kan als uitgangspunt worden genomen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar in geval van ‘licht geweld/bedreiging’ en een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar indien sprake is van ‘ander geweld’.
De rechtbank heeft, naast hetgeen hiervoor al is vermeld, verder rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
De overval is samen met anderen gepleegd en was georganiseerd, in die zin dat de drie verdachten in de dagen voorafgaand aan de overval meerdere keren naar de betreffende woning zijn gereden om polshoogte te nemen, alvorens de overval te plegen. Voorts hadden de verdachten zich speciaal voor deze gelegenheid gehuld in donkerkleurige kleding en droegen zij gezichtsbedekkingen zoals een bivakmuts of een masker.
De verdachten zijn voorzien van wapens en tie-rips/kabelbinders de woning binnengegaan en hebben ook daadwerkelijk gebruik gemaakt van die attributen door het slachtoffer te bedreigen en vast te binden. Ook al heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij hier vooraf niet van op de hoogte was en dat hij dacht dat er niemand in de woning zou zijn, feit blijft dat toen verdachte zag dat de bewoonster thuis was, hij zich op geen enkele wijze van het gezamenlijke handelen, de inzet van het geweld en de bedreiging met geweld daaronder begrepen, heeft gedistantieerd.
Voorts is als strafverzwarende omstandigheid aan te merken dat de verdachten de woning zijn binnengekomen met een gestolen huissleutel, die verdachte al enige tijd in zijn bezit had.
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 juli 2019, blijkt dat verdachte in 2012 door de kinderrechter voor een straatroof is veroordeeld. Nu vanaf deze veroordeling tot aan de pleegdatum van het onderhavige feit echter zeven jaren zijn verstreken, zal de rechtbank er niet in het nadeel van verdachte rekening mee houden.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte de tamelijk jeugdige leeftijd van verdachte betrokken.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 18 juli 2019 van [psycholoog] , GZ-psycholoog, die verdachte heeft onderzocht. Dit rapport houdt onder meer in:
Er is bij onderzochte sprake van een gebrekkige ontwikkeling c.q. aanleg ervan, in diagnostische zin te omschrijven als een beperkt verstandelijk vermogen (zwakbegaafdheid/ rand verstandelijke beperking), met daarnaast sociale angst; waarbij de manifestaties van laatstgenoemde voor ondergetekende niet volledig duidelijk zijn, reden om deze stoornis als voorlopig aan te merken. (…) In de persoonlijkheid is onder druk sprake van het zich voordoen van relatief licht antisociale aspecten, met name een verminderde gewetensfunctie en enige oppositie.
Deze gebrekkige ontwikkeling was er ook ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde ten dele onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen.
Vanuit zijn zwakbegaafdheid heeft onderzochte minder dan de gemiddelde mens zicht op de gevolgen van zijn handelen en is hij minder in staat tot het ontwikkelen van alternatief gedrag. Hij is van daaruit enigermate beïnvloedbaar, maar dat blijkt vooral in negatieve zin het geval. Enige voedingsbodem voor antisociaal gedrag was reeds aanwezig en resulteert in een -indien onder druk staand- verminderde gewetensfunctie; zodat onderzochte onvoldoende vanuit innerlijk normbesef werd (en wordt) weerhouden.Dit leidt tot het advies het tenlastegelegde -indien en voor zover bewezen- in verminderde mate toe te rekenen. (…) Vanuit gedragskundig oogpunt acht ondergetekende licht verminderd toerekenen het meest passend.
De rechtbank neemt dit advies over en is van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in (licht) verminderde mate kan worden toegerekend. Dit leidt tot enige matiging van de aan verdachte op te leggen straf.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het door [reclasseringswerker] van Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies, gedateerd 19 augustus 2019. Hierin wordt geadviseerd om – naar de rechtbank begrijpt in het kader van een (deels) voorwaardelijke veroordeling – diverse bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
Alle bovengenoemde factoren afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden in de onderhavige zaak passend en geboden. Gezien de ernst van het feit en in aanmerking genomen de kwalijke en dubieuze rol die verdachte heeft gespeeld bij het verkrijgen van de gestolen huissleutel van de woning en het (kort gezegd) lokaliseren van de woning, kan niet met een andere straf(modaliteit) worden volstaan.
Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf, zal de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het advies van de reclassering om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld diverse bijzondere voorwaarden, niet overnemen. De rechtbank acht het wenselijker dat bij de voorbereiding van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van verdachte op dat moment wordt bekeken welke bijzondere voorwaarden alsdan (nog) aangewezen zijn.

7.Schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft geen vordering tot schadevergoeding ingediend, daartoe onder meer stellende dat financiële compensatie voor hetgeen haar is overkomen reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan haar is uitgekeerd. Het betreft hier een bedrag van € 2.500,- wegens immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte en zijn beide medeverdachten naar burgerlijk recht aansprakelijk zijn voor deze schade, die is veroorzaakt door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank acht, gelet hierop, termen aanwezig om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen ter hoogte van een bedrag van € 833,- (pondspondsgewijze verdeling). Op die manier wordt het door de Staat (het Schadefonds Geweldsmisdrijven) aan het slachtoffer uitgekeerde bedrag feitelijk op de verdachten verhaald.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 833,- (zegge: achthonderddrieëndertig euro), bij niet betaling en verhaal te vervangen door
16 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Steijnen, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. S. Jongeling, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier O. Bergmans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 oktober 2019.
Mr. C.A.M. van der Heijden is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.