6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woningoverval. De 60-jarige bewoonster werd in de ochtend geconfronteerd met drie mannen die haar huiskamer binnenkwamen, nadat de mannen zich de toegang tot haar woning hadden verschaft met gebruikmaking van een gestolen huissleutel. De mannen hadden een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een (andere) taser bij zich. De bewoonster werd met deze wapens bedreigd, waarbij dingen werden gezegd als “geld, geld, anders schiet ik je door je kankerkop”. De polsen van de vrouw werden op een bepaald moment vastgemaakt met tie-rips en haar mond werd afgeplakt met duct-tape. Later werden ook haar ogen dichtgeplakt met duct-tape en werden haar voeten aan elkaar gebonden. De mannen hebben de woning verlaten met als buit een gouden ring, een horloge en geld, het slachtoffer liggend op de grond achterlatend.
De rechtbank acht dit een bijzonder ernstig feit. Het is algemeen bekend dat een overval in een woning, een plaats waar men zich bij uitstek veilig zou moeten voelen, grote impact heeft op de slachtoffers. Een feit als dit schokt de rechtsorde en draagt bij aan individuele en algemene gevoelens van onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Daaraan kan niet afdoen dat het slachtoffer in de onderhavige zaak heeft aangegeven “verdachten te hebben vergeven”.
Gezien de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf in aanmerking dan een die vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur meebrengt. Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting , kan als uitgangspunt worden genomen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar in geval van ‘licht geweld/bedreiging’ en een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar indien sprake is van ‘ander geweld’.
De rechtbank heeft, naast hetgeen hiervoor al is vermeld, verder rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
De overval is samen met anderen gepleegd en was georganiseerd, in die zin dat de drie verdachten in de dagen voorafgaand aan de overval meerdere keren naar de betreffende woning zijn gereden om polshoogte te nemen, alvorens de overval te plegen. Voorts hadden de verdachten zich speciaal voor deze gelegenheid gehuld in donkerkleurige kleding en droegen zij gezichtsbedekkingen zoals een bivakmuts of een masker.
De verdachten zijn voorzien van wapens en tie-rips/kabelbinders de woning binnengegaan en hebben ook daadwerkelijk gebruik gemaakt van die attributen door het slachtoffer te bedreigen en vast te binden. Ook al heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij hier vooraf niet van op de hoogte was en dat hij dacht dat er niemand in de woning zou zijn, feit blijft dat toen verdachte zag dat de bewoonster thuis was, hij zich op geen enkele wijze van het gezamenlijke handelen, de inzet van het geweld en de bedreiging met geweld daaronder begrepen, heeft gedistantieerd.
Voorts is als strafverzwarende omstandigheid aan te merken dat de verdachten de woning zijn binnengekomen met een gestolen huissleutel, die verdachte al enige tijd in zijn bezit had.
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 juli 2019, blijkt dat verdachte in 2012 door de kinderrechter voor een straatroof is veroordeeld. Nu vanaf deze veroordeling tot aan de pleegdatum van het onderhavige feit echter zeven jaren zijn verstreken, zal de rechtbank er niet in het nadeel van verdachte rekening mee houden.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte de tamelijk jeugdige leeftijd van verdachte betrokken.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 18 juli 2019 van [psycholoog] , GZ-psycholoog, die verdachte heeft onderzocht. Dit rapport houdt onder meer in:
Er is bij onderzochte sprake van een gebrekkige ontwikkeling c.q. aanleg ervan, in diagnostische zin te omschrijven als een beperkt verstandelijk vermogen (zwakbegaafdheid/ rand verstandelijke beperking), met daarnaast sociale angst; waarbij de manifestaties van laatstgenoemde voor ondergetekende niet volledig duidelijk zijn, reden om deze stoornis als voorlopig aan te merken. (…) In de persoonlijkheid is onder druk sprake van het zich voordoen van relatief licht antisociale aspecten, met name een verminderde gewetensfunctie en enige oppositie.
Deze gebrekkige ontwikkeling was er ook ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde ten dele onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen.
Vanuit zijn zwakbegaafdheid heeft onderzochte minder dan de gemiddelde mens zicht op de gevolgen van zijn handelen en is hij minder in staat tot het ontwikkelen van alternatief gedrag. Hij is van daaruit enigermate beïnvloedbaar, maar dat blijkt vooral in negatieve zin het geval. Enige voedingsbodem voor antisociaal gedrag was reeds aanwezig en resulteert in een -indien onder druk staand- verminderde gewetensfunctie; zodat onderzochte onvoldoende vanuit innerlijk normbesef werd (en wordt) weerhouden.Dit leidt tot het advies het tenlastegelegde -indien en voor zover bewezen- in verminderde mate toe te rekenen. (…) Vanuit gedragskundig oogpunt acht ondergetekende licht verminderd toerekenen het meest passend.
De rechtbank neemt dit advies over en is van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in (licht) verminderde mate kan worden toegerekend. Dit leidt tot enige matiging van de aan verdachte op te leggen straf.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het door [reclasseringswerker] van Reclassering Nederland opgemaakte reclasseringsadvies, gedateerd 19 augustus 2019. Hierin wordt geadviseerd om – naar de rechtbank begrijpt in het kader van een (deels) voorwaardelijke veroordeling – diverse bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
Alle bovengenoemde factoren afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden in de onderhavige zaak passend en geboden. Gezien de ernst van het feit en in aanmerking genomen de kwalijke en dubieuze rol die verdachte heeft gespeeld bij het verkrijgen van de gestolen huissleutel van de woning en het (kort gezegd) lokaliseren van de woning, kan niet met een andere straf(modaliteit) worden volstaan.
Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf, zal de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het advies van de reclassering om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld diverse bijzondere voorwaarden, niet overnemen. De rechtbank acht het wenselijker dat bij de voorbereiding van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI) van verdachte op dat moment wordt bekeken welke bijzondere voorwaarden alsdan (nog) aangewezen zijn.