ECLI:NL:RBNHO:2019:8926

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1576
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht genomen informatiebeschikking wegens niet voldoen aan administratieplicht in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een groothandel in computerprintplaten, en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had op 28 oktober 2016 een informatiebeschikking genomen omdat eiser niet voldeed aan de administratieplicht zoals vastgelegd in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Eiser had geen kasadministratie bijgehouden die voldeed aan de wettelijke vereisten en de primaire bronbescheiden ontbraken in de administratie. De rechtbank oordeelde dat de gebreken in de administratie van eiser van zodanige aard waren dat het niet mogelijk was om tot een betrouwbaar en controleerbaar oordeel te komen over de verschuldigde belasting. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking, maar de rechtbank bevestigde dat de informatiebeschikking terecht was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de schending van de administratieplicht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/1576

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2019 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 28 oktober 2016 ten aanzien van eiser een informatiebeschikking in de zin van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegeven met betrekking tot aan eiser op te leggen belastingaanslagen inkomstenbelasting over het jaar 2015 en belastingaanslagen omzetbelasting over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 maart 2017 de informatiebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2019 te Haarlem.
Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. H.R. Groen en
mr. M.N. Oosterom.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser drijft een groothandel in computerprintplaten die worden aangeboden aan gespecialiseerde bedrijven ter verwijdering van de daarin verwerkte edelmetalen en andere kostbare materialen. De onderneming van eiser is onder de naam ‘ [A] ’ in de Kamer van Koophandel omschreven als een groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen alsmede overige oude materialen en afvalstoffen.
2. Eiser houdt alle aandelen in [B] B.V.
3. Bij brief van 5 april 2016 heeft verweerder bij eiser een boekenonderzoek aangekondigd om de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2015 tot en met 30 juni 2015 te onderzoeken. In deze aankondigingsbrief is het volgende vermeld over de bedrijfsadministratie van eiser:
“Om het onderzoek te bespoedigen is het noodzakelijk dat ik over de administratie over het tijdvak 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2015 kan beschikken. Ik verzoek u dan ook er voor te zorgen dat de
gehele bedrijfsadministratieover dit tijdvak op het controleadres aanwezig zal zijn.
(…) De administratieve bescheiden die tot de bedrijfsadministratie behoren, zijn:
- (afschriften van) de verkoopfacturen);
- de inkoopfacturen en nota’s
- de kasadministratie (bijvoorbeeld een kasboek);
- de bankafschriften;
- de jaarrekeningen;
- overzichten van de relevante grootboekrekeningen vanuit het gebuikte boekhoudprogramma;
- relevante kladaantekeningen;
- relevante E-mails;
- overige van belang zijnde administratieve bescheiden.”
4. Bij brief van 26 juli 2016 heeft verweerder eiser medegedeeld dat het boekenonderzoek wordt uitgebreid naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, alsmede de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ZVW over het jaar 2015. Op dat moment is al gedeeltelijk uitvoering gegeven aan het eerder aangekondigde boekenonderzoek. De aankondigingsbrief vermeldt, onder meer, het volgende:
“Op 15 juli 2016 heb ik het boekenonderzoek gedeeltelijk uit kunnen […]. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat een groot deel van de administratie niet aanwezig was.
De volgende onderdelen van de administratie zijn niet aanwezig:
- Afschriften van de uitgereikte facturen;
- Afschriften van de volgende bankrekeningnummers;
 [# 1] [C] Starters krediet;
 [# 2] [C] Direct spaar
 [# 3] [D] betalen;
 [# 4] [E] spaarrekening;
 [# 5] [E] spaarrekening;
 [# 6] [F] betaalrekening.
 Jaarcijfers over 2015 (uitgesplitst per jaar).”
5. Eiser is in de aankondigingsbrief uitbreiding boekenonderzoek gewezen op de verplichting tot het overleggen van gegevens uit hoofde van artikel 47 AWR alsmede de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 AWR.
6. Op 28 oktober 2016 heeft verweerder ten aanzien van eiser de in geschil zijnde informatiebeschikking genomen. De informatiebeschikking is genomen omdat eiser niet of niet geheel heeft voldaan aan zijn verplichtingen van artikel 47 dan wel 52 AWR heeft voldaan. De informatiebeschikking vermeldt het volgende:
“- u heeft geen kasadministratie gevoerd terwijl u wel contante uitgaven doet en vermoedelijk ook contante inkomsten heeft gehad;
- u heeft geen inkoop-, verkoop- en voorraadadministratie gevoerd;
- u heeft € 40.000 betaald aan [B] B.V. met als omschrijving “lening”. U heeft echter geen leningovereenkomst in de administratie of overige stukken die betrekking hebben op een met [B] B.V. gesloten lening. Ook heb ik geen stuk aangetroffen waaruit naar voren komt dat [B] B.V. op een eerder moment € 40.000 aan u heeft betaald. Ook komt uit uw administratie niet naar voren wat de herkomst van de € 40.000 is die u aan [B] B.V. heeft betaald. U heeft in 2015 immers geen omzet aangegeven in uw administratie en in de belastingaangiften;
- geen controle op het banksaldo mogelijk is doordat de banksaldi ontbreken;
- agenda en een rittenadministratie ontbreken.
Vanwege het ontbreken van bovenstaande stukken is het voor mij niet controleerbaar in hoeverre u uw omzet en kosten juist heeft verantwoord in uw administratie en in de aangiften omzetbelasting. Zo kan ik door het ontbreken van een voorraad-, inkoop-, verkoopadministratie en een kasboek niet controleren of de door u in 2015 ingekochte goederen op 31 december 2015 allemaal nog tot uw voorraad behoren. U hebt namelijk geen verkopen verantwoord in uw administratie en aangiften.
In het geval bovengenoemde stukken wel tot uw administratie hebben behoord en u ze niet heeft bewaard, heeft u niet voldaan aan de bewaarplicht die in artikel 52 AWR staat. In het geval u de stukken wel heeft, maar ze niet aan mij hebt verstrekt, heeft u niet voldaan aan de verplichting van artikel 47 AWR.”
7. Bij brief van 10 november 2016, ontvangen door de Belastingdienst op 16 november 2016, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. In het hoorgesprek dat in het kader van de bezwaarfase met eiser heeft plaatsgevonden, is afgesproken dat eiser tot 13 februari 2017 in de gelegenheid wordt gesteld om de in de informatiebeschikking genoemde informatie en bescheiden alsnog aan verweerder te overleggen. Deze afspraak is neergelegd in een aan eiser gerichte brief van verweerder van 1 februari 2017.
8. Naar aanleiding van voormelde afspraak heeft eiser een voorraadadministratie en een kasadministratie overgelegd, alsmede de banksaldi van de bankrekeningen [# 1] , [# 3] , [# 4] en [# 5] . De banksaldi van de rekeningen [# 2] , [# 6] , en [# 7] zijn niet verstrekt. Eiser heeft voorts verklaard dat hij nooit een lening is aangegaan bij [B] B.V., dat er in 2015 geen contante verkopen zijn geweest en dat de opnames van de bank privé-opnamen betreffen waarvoor een rekening-courant moet worden opgesteld.
9. Op 10 maart 2017 heeft verweerder, met inachtneming van de alsnog overgelegde informatie en bescheiden, uitspraak op bezwaar gedaan. Verweerder heeft het bezwaar van eiser afgewezen op de gronden dat door eiser niet de administratie is overgelegd en de verstrekte informatie niet voldoet aan de eisen van artikel 52 van de AWR, en evenmin is voldaan aan de informatieverplichting op grond van artikel 47 AWR. De uitspraak op bezwaar vermeldt, onder meer:

“Voorraadadministratie over het jaar 2015.

Deze administratie heb ik op 13 februari 2017 van u ontvangen bestaande uit:
- lijst met inkopen vermeld in kilo’s met daarbij de prijs per kilo over de jaren 2014 en 2015;
- Voorraad per kilo per 31-12-15;
- Verkoop 2015 vermeld in kilo’s.
Bevindingen:
Ik heb bovenstaande gegevens niet kunnen verifiëren aan de hand van de primaire bronbescheiden. In uw administratie was 1 inkoopfactuur aanwezig, de andere inkoopfacturen waar u nu naar verwijst waren ten tijde van het boekenonderzoek niet aanwezig in de administratie.
Op 6 maart 2017 heb ik (telefonisch) de volgende toelichting van u op deze aangeleverde stukken ontvangen:
- De reden dat er verschillen zijn tussen de inkoop, verkoop en voorraad heeft te maken dat er veel restproducten overblijven, zogenoemde afvalstoffen (o.a. plastic en ijzer). Van deze afvalstoffen is niets geadministreerd. U heeft aangegeven te willen verklaren dat het afvalstoffen moeten zijn, deels heeft u dit gedaan met de overlegde voorraadadministratie.
Op 7 maart 2017 heb ik nogmaals een nieuwe voorraadadministratie over het jaar 2015 ontvangen. Bestaande uit:
- Beginvoorraad 1-1-2015;
- Inkopen (in kilo’s) 2015;
- Voorraad 2015 vermeld in kilo’s;
- Uitleg voor wat betreft het afval, dit naar aanleiding van het telefoongesprek d.d. 6 maart 2017 in verband met de goederenstroom. Ik heb deze gegevens niet kunnen verifiëren aan de hand van de primaire bronbescheiden.

Conclusie:

De voorraadadministratie voldoet niet aan artikel 52 AWR omdat de voorraadadministratie achteraf is opgemaakt. Omdat bovendien de ingekochte goederen niet kunnen worden gevolgd in de daaruit vloeiende verkoop- en voorraadadministratie doordat een aantal goederen in deze verkoop- en voorraadadministratie niet meer voorkomen kan de alsnog overgelegde voorraadadministratie niet worden aanvaard als een deugdelijke vastlegging die voldoet aan de minimaal aan uw onderneming te stellen eisen.

Op 6 maart 2017 heb ik van u een kasadministratie ontvangen:

De kasadministratie van betreft een opsomming van:
- Inkomsten (vermeld zonder datum);
- Geldopname;
- Uitgaven (= uitleg waarom de geldopname[n] hebben plaatsgevonden, allen voor privé bestemd).
(…) Op 6 maart 2017 heeft u (telefonisch) de volgende toelichting gegeven op deze aangeleverde stukken:
- De inkomsten: volgens U betroffen dat inkomsten waarvan de kwitanties in de administratie aanwezig waren. Echter in een eerder stadium heeft u aangegeven dat deze kwitanties betrekking zouden hebben op het jaar 2016. Na u daarmee te hebben geconfronteerd begon u te twijfelen en zei u dat het waarschijnlijk dan toch het jaar 2016 betrof (ook omdat er geen data op de kwitanties vermeld stonden);
- Kasadministratie is door u achteraf opgemaakt;
- De stortingen gedaan op [# 6] zijn ‘vermoedelijk’ afkomstig van privé-opnamen van andere rekeningen en gestort op deze rekening. Vermoedelijk omdat u uw bankpas kwijt was;
- U bleef het antwoord schuldig op mijn vraag waar de kosten, waarop u de voorbelasting in aftrek heeft gebracht, zijn verantwoord in de kasadministratie.
Uw kasadministratie heeft de volgende gebreken:
- Er is geen beginsaldo;
- De kasadministratie is niet regelmatig bijgewerkt en afgesloten (is immers achteraf opgesteld);
- Doordat de kassaldi ontbreken, kunnen de verschillende periodes niet op elkaar aansluiten;
- Doordat de tellingen van de inkomsten en uitgaven apart genoteerd zijn en er geen beginsaldo aanwezig is, is het niet mogelijk een volledige kasadministratie op te stellen.
- De contante uitgaven, zoals vermeld in de opgaaf van kosten die u verstrekt heeft, zijn niet vermeld in de kasadministratie.
Tijdens het telefonisch contact is u uitgelegd wat onder een kasadministratie wordt verstaan. De indruk ontstond dat het u niet duidelijk was wat een kasadministratie zou moeten inhouden.

Conclusie:

De door u achteraf opgestelde kasadministratie voldoet niet aan artikel 52 AWR. Er is geen beginstand, de door u verwerkte mutaties zijn aan de hand van de bankgegevens achteraf opgesteld. De uitgaven die u contant heeft gedaan zijn niet verwerkt in de kasadministratie (zie opgaaf zakelijke kosten). De stortingen die op bankrekening [# 6] zijn gedaan zijn niet verantwoord in het kasboek. Het laat zich denken dat op dezelfde wijze omzet ten onrechte niet verantwoord is.
(…) Zoals blijkt uit het voorgaande is niet alle gevraagde informatie verstrekt, zo is bijvoorbeeld niet een agenda en rittenadministratie overgelegd. Slechts de (achteraf opgemaakte) kasadministratie en voorraadadministratie zijn door u overgelegd, zodat evenmin, alsnog, is voldaan aan de informatieverplichting op grond van artikel 47 AWR.”

Geschil

10. In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is genomen. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
11. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen ter zitting en in de van hen afkomstige stukken zijn aangevoerd.
12. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader
13. Op grond van artikel 52, lid 1 in verbinding met lid 2, aanhef en letter a, van de AWR, is een natuurlijk persoon die een bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent zoals eiser gehouden om van zijn vermogenstoestand en van alles betreffende zijn onderneming naar de eisen van dat bedrijf op een zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde haar rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit blijken. Artikel 52, vierde lid, AWR bepaalt dat administratieplichtigen voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht zijn de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.
14. Het zesde lid van artikel 52 van de AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en dat de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
15. Ingevolge artikel 47, lid 1, van de AWR is een ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur te verstrekken de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, alsmede de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
16. Artikel 52a, lid 1, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 en 52, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
17. Aan het nemen van een informatiebeschikking staat niet in de weg dat vragen worden gesteld terwijl de bewijslast al op de belanghebbende rust. De informatieverplichtingen, alsmede de behoefte aan rechtsbescherming, gelden in die situatie onverminderd (
Kamerstukken II2009/10, 30 645, nr. 15, blz. 3).
18. Voor de beoordeling of de informatiebeschikking terecht is genomen, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich dat op verweerder de last rust om aannemelijk te maken dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 van de AWR. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
19. De primaire bronbescheiden met betrekking tot de in- en verkopen die in het onderhavige jaar hebben plaatsgevonden, bevinden zich niet dan wel slechts gedeeltelijk in de administratie van eiser. Er zijn voor het overige geen andere (objectieve) aanknopingspunten om de volledigheid van de omzetverantwoording aan de hand van primaire registraties te controleren. Het ontbreken van deze in- en verkoopfacturen leidt dus tot oncontroleerbaarheid van de omzetverantwoording. Daardoor is bijvoorbeeld niet inzichtelijk gemaakt hoe de inkomensstromen zich verhouden tot de verkopen. Door het ontbreken van voormelde bescheiden, kan voorts de door eiser overgelegde voorraadadministratie niet worden gecontroleerd.
20. Eiser heeft geen kasadministratie bijgehouden die voldoet aan de daaraan te stellen wettelijke vereisten. De door eiser overgelegde kasadministratie is achteraf opgesteld. Voorts sluit deze kasadministratie niet aan bij de verschillende stortingen en opnamen die op respectievelijk vanaf de verschillende bankrekeningen van eiser zijn verricht. De door eiser gegeven verklaringen voor deze stortingen en opnamen zijn inconsequent en niet met elkaar verenigbaar. Ook kunnen die verklaringen – vanwege het ontbreken van documenten of andere vastleggingen in dit verband – niet door (primaire) bescheiden worden gecontroleerd. Doordat voormelde vastleggingen ontbreken, kan geen onderscheid worden gemaakt tussen zakelijke uitgaven en privé-uitgaven van eiser, dan wel zakelijke inkomsten en privé-inkomsten van eiser. De verschillende geldstromen worden dus niet inzichtelijk gemaakt. Een juiste kasadministratie is een essentieel onderdeel van een betrouwbare administratie als geheel. De omstandigheid dat een (toereikend) kasboek ontbreekt, heeft tot gevolg dat verweerder ook op die wijze de volledigheid van de omzet niet kan controleren.
21. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gesignaleerde gebreken in de in- en verkoopadministratie, de voorraadadministratie en de kasadministratie van zodanige aard en omvang zijn, dat het op grond van de thans beschikbare administratie niet mogelijk is om tot een voldoende betrouwbaar en controleerbaar oordeel te komen omtrent de bepaling van de door eiser verschuldigde belasting. Gelet op voormelde gebreken kan immers niet worden gezegd dat (te allen tijde) de rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens uit de administratie blijken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de informatiebeschikking dan ook terecht genomen. Ook is de rechtbank van oordeel dat de daaraan te koppelen sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast, vanwege de ernst van de schending in dit geval, gerechtvaardigd is.
Slotsom
22. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

23. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en mr. M.M. de Reus, leden, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.