ECLI:NL:RBNHO:2019:8921

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 819
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen prematuur ingebrekestellen en termijn voor besluitvorming in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 november 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat hij prematuur had ingebrekesteld. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiser als beroep moest worden behandeld, omdat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder pas begon te lopen na de terugverwijzing van het bezwaar door de rechtbank op 28 augustus 2018. Eiser had op 9 september 2018 ingebrekesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om vaststelling van verbeurde dwangsommen af. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/819

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: ing. F. Zomers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde mr. P.M. Goossens).

Procesverloop

Bij brief van 27 september 2018 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat eiser verweerder prematuur ingebreke heeft gesteld, omdat de termijn om op zijn bezwaarschrift te beslissen nog niet was verstreken. Het bezwaar van eiser hiertegen heeft verweerder bij besluit van
16 januari 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2019 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
In het advies van de commissie van advies voor bezwaarschriften van de gemeente Bergen (de commissie) van 26 november 2018 staan de volgende door eiser niet betwiste feiten vermeld:
  • op 22 februari 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming in planschade;
  • op 23 februari 2018 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van een beslissing op genoemde aanvraag;
  • op 10 maart 2018 heeft eiser beroep ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op genoemde aanvraag;
  • op 22 maart 2018 heeft verweerder alsnog een reëel besluit genomen;
  • op 10 april 2018 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het reële besluit van 22 maart 2018 en op 11 april 2018 heeft eiser tegen dat besluit beroep ingesteld met het verzoek het bezwaar- en het beroepschrift te behandelen in het kader van het op 10 maart 2018 ingestelde beroep vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag;
  • op 28 augustus 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift en het bezwaarschrift teruggestuurd naar verweerder ter verdere behandeling als bezwaarschrift tegen het primaire besluit van 22 maart 2018;
  • op 9 september 2018 heeft eiser verweerder ingebreke gesteld.
1.2
Naar het oordeel van de commissie is de termijn om te beslissen op het ter behandeling als beroep doorgezonden bezwaarschrift tegen het primaire besluit van 22 maart 2018 pas gaan lopen op het moment dat dit bezwaarschrift door de rechtbank ter verdere behandeling als bezwaarschrift is terugverwezen door de rechtbank. Dat is op 28 augustus 2018 gebeurd. Ten tijde van de ingebrekestelling op 9 september 2018 was de termijn om op het bezwaar te beslissen (bij gebruikmaking van een bezwarencommissie 12 weken) daarom nog niet verstreken.
1.3
Verweerder heeft conform het advies van de commissie besloten en het bezwaar ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft eiser, kort samengevat, naar voren gebracht dat de ingebrekestelling niet prematuur was omdat de wettelijke termijn om op bezwaar te beslissen 18 weken bedraagt en die termijn is overschreden op 26 juli 2018. Daarbij heeft eiser gesteld dat nog steeds geen besluit op het bezwaar is genomen en dat daarom inmiddels het maximumbedrag aan dwangsommen is verbeurd. Ter zitting heeft eiser voorts nog betoogd dat de gemachtigde van verweerder niet bevoegd was de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te doen toekomen, maar dat wel heeft gedaan. Volgens eiser mogen de onbevoegd ingediende stukken daarom niet bij de beoordeling van het beroep worden betrokken.
3. Artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Artikel 7:1 van de Awb luidt, voor zover van belang als volgt:
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:20, derde lid, van de Awb luidt als volgt:
3 Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4. Met betrekking tot eisers stelling dat de gedingstukken onbevoegd door de gemachtigde van verweerder aan de rechtbank zijn toegestuurd en dat de rechtbank daarom geen kennis mag nemen van die stukken overweegt de rechtbank als volgt. Daargelaten de vraag of deze stelling van verzoekers op dit punt wel juist is (en wat, indien dat het geval is, de consequenties daarvan zouden moeten zijn) en daargelaten de vraag of het niet in strijd is met de goede procesorde om dit eerst op zitting ter sprake te brengen, leidt deze stelling er niet toe dat de rechtbank (nog) niet op het beroep kan of mag beslissen. Eiser heeft het advies van de commissie van 26 november 2018 aan de rechtbank doen toekomen en de in dat advies genoemde feiten als opgesomd onder 1.1 van deze uitspraak niet betwist. De rechtbank gaat daarom van de juistheid van deze feiten uit en de rechtbank kan en zal op grond van die feiten beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ingebrekestelling van eiser van 9 september 2018 prematuur was.
5.1
Op 10 maart 2018 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag om planschade van 22 februari 2017.
5.2
Verweerder heeft op 22 maart 2018 alsnog op genoemde aanvraag om planschade beslist.
5.3
Op grond van het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb dient het op
10 maart 2018 ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen van rechtswege mede te worden aangemerkt als beroep tegen het besluit van 22 maart 2018. Uit artikel 7.10, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb volgt ook dat voorafgaande aan het beroep geen bezwaar hoefde te worden ingediend, omdat het ingestelde beroep, waar het reële besluit onderdeel van is gaan uitmaken, zag op het niet tijdig beslissen.
5.4
Er stond dus in feite geen bezwaar open tegen verweerders besluit van 22 maart 2018. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank na de beslissing van 22 maart 2019 ook geen termijn gaan lopen waarbinnen op het bezwaar diende te worden beslist.
5.5
Op 28 augustus 2018 heeft de rechtbank het als beroep in behandeling zijnde bezwaar van eiser weer teruggestuurd naar verweerder, ter verdere behandeling als bezwaar. Eerst op dat moment was verweerder bevoegd en gehouden om op het bezwaar tegen verweerders besluit van 22 maart 2019 te beslissen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de beslistermijn van 6 dan wel 12 weken pas op dat moment is gaan lopen.
5.6
Eiser heeft verweerder op 9 september 2018 en dus binnen 6 weken na 28 augustus 2018 ingebreke gesteld. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht op het standpunt gesteld dat toen nog geen sprake was van niet-tijdig beslissen.
6. De rechtbank zal daarom het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om vaststelling van verbeurde dwangsommen afwijzen.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek tot het vaststellen van verbeurde dwangsommen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser in aanwezigheid van mr. E. Degen, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.