ECLI:NL:RBNHO:2019:8878

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
7502094 AO VERZ 19-6 en 7505648 AO VERZ 19-7
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldig ontslag op staande voet en toewijzing billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen verzoekster en The Farm Westzaan B.V. (TFW). Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. S. Kahraman, had een verzoek ingediend na een ontslag op staande voet dat op 2 december 2018 was gegeven. TFW, vertegenwoordigd door mr. M. Degelink, had het ontslag gebaseerd op een vermeende dringende reden, namelijk dat verzoekster een collega zou hebben geslagen en met een mes zou hebben gegooid. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat TFW niet in het bewijs is geslaagd dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag. De getuigenverklaringen waren onvoldoende om de beschuldigingen te onderbouwen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet ongeldig was en heeft TFW veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 5.938,92 bruto aan verzoekster, evenals een vergoeding van € 1.833,00 bruto wegens onregelmatige opzegging. De kantonrechter heeft ook de proceskosten ten laste van TFW gesteld, omdat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het tegenverzoek van TFW is afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij ontslag op staande voet en de rechten van werknemers in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 7502094 \ AO VERZ 19-6 en 7505648 \ AO VERZ 19-7
Uitspraakdatum: 10 oktober 2019
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. S. Kahraman
tegen
de besloten vennootschap
The Farm Westzaan B.V.,
gevestigd te Westzaan
verwerende partij
verder te noemen: TFW
gemachtigde: mr. M. Degelink

1.Het verdere procesverloop

1.1.
TFW heeft in het kader van het haar bij beschikking van 28 maart 2019 opgedragen bewijs getuigen doen horen. De griffier heeft proces-verbaal opgemaakt van wat de getuigen hebben verklaard.
1.2.
Beide partijen hebben hierna nog schriftelijk gereageerd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in de beschikking van 28 maart 2019 is overwogen en beslist.
2.2.
De kantonrechter zal in deze zaak het verzoek van TFW, geregistreerd onder zaaknummer 7502094/19-6, aanmerken als een (zelfstandig) tegenverzoek in de zaak betreffende het verzoek van [verzoekster] , geregistreerd onder zaaknummer 7505648/19-7.
2.3.
TFW is bij de beschikking van 28 maart 2019 in de gelegenheid gesteld te bewijzen haar stelling dat sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet van [verzoekster] rechtvaardigt.
2.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is TFW niet geslaagd in dat bewijs, op de volgende gronden.
2.5.
Uit de brief van TFW van 2 december 2018 volgt dat [verzoekster] op staande voet is ontslagen, omdat [verzoekster] op
“zondag 2-12-18 de heer [naam 1] heeft geslagen en een mes naar hem heeft gegooid”.
2.6.
TFW heeft twee getuigen laten horen. Getuige [naam 3] (hierna: [naam 3] ) heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [verzoekster] bestek pakte en naar [naam 1] (hierna: [naam 1] ) gooide, maar dat hij niet heeft gezien wat voor bestek dat was, alleen dat [verzoekster] iets oppakte en gooide. Verder verklaart [naam 3] dat hij niet heeft gezien dat [verzoekster] [naam 1] heeft geslagen. Getuige A. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) heeft verklaard dat [verzoekster] ruzie maakte met [naam 1] , dat [naam 1] de ruzie ging opnemen met zijn telefoon waardoor [verzoekster] nerveus werd, en dat [verzoekster] in haar nervositeit met haar linkerhand een beweging heeft gemaakt richting [naam 1] , zonder dat hij weet of [verzoekster] [naam 1] geraakt heeft. Daarnaast verklaart [naam 2] dat [verzoekster] een mes van de gedekte tafel had gepakt en met dat mes een beweging heeft gemaakt richting [naam 1] , waarbij [naam 1] die beweging afweerde en waardoor het mes uit de handen van [verzoekster] op de grond viel. [naam 2] verklaart ook dat [verzoekster] het mes vermoedelijk wel wilde gooien, maar dat dit niet is gelukt, omdat de beweging werd afgeweerd door [naam 1] .
2.7.
Uit de verklaringen van de getuigen kan niet, althans onvoldoende worden afgeleid dat [verzoekster] [naam 1] heeft geslagen. [naam 3] verklaart immers dat hij dat niet heeft gezien en [naam 2] verklaart slechts dat [verzoekster] met een hand een beweging heeft gemaakt naar [naam 1] , zonder dat hij weet of [verzoekster] [naam 1] ook geraakt heeft. Uit de verklaringen kan evenmin worden afgeleid dat [verzoekster] naar [naam 1] een mes heeft gegooid. [naam 3] kan alleen verklaren dat hij gezien heeft dat [verzoekster] iets gooide, terwijl [naam 2] verklaart dat het [verzoekster] niet gelukt is een mes te gooien en dit mes uit haar hand viel.
2.8.
Nu TFW niet is geslaagd in de bewijsopdracht, is de dringende reden voor het ontslag op staande voet niet komen vast te staan. Daarbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat hij aan de hand van de videobeelden van de ruzie tussen [verzoekster] en [naam 1] evenmin heeft kunnen vaststellen dat [naam 1] door [verzoekster] is geslagen en dat zij een mes naar hem heeft gegooid, zoals in de beschikking van 28 maart 2019 al is overwogen.
2.9.
Het ontslag op staande voet is dus ten onrechte gegeven en ongeldig. Het verzoek van [verzoekster] om voor recht te verklaren dat TFW de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met de wettelijke regels, kan dus worden toegewezen.
2.10.
De gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen, omdat TFW gelet op het onterechte ontslag op staande voet de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt (artikel 7:672 lid 10 BW). TFW is een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, te weten € 1.833,00 bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding zal worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 2 december 2018.
2.11.
Aan [verzoekster] zal ook een billijke vergoeding worden toegekend, omdat het ontslag op staande voet ongeldig is (artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW). Een dergelijk ongeldig ontslag op staande voet moet als zodanig al als ernstig verwijtbaar handelen van TFW worden aangemerkt, zodat aanspraak kan worden gemaakt op een billijke vergoeding (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113).
2.12.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (
New Hairstyle)). Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
2.13.
Het is als zodanig al ernstig verwijtbaar dat TFW een ontslag op staande voet heeft gegeven dat ongeldig is, zoals hiervoor is overwogen. De gevolgen van het onterechte ontslag kunnen gelet daarop in beginsel aan TFW worden toegerekend. [verzoekster] heeft in dat kader gesteld dat de billijke vergoeding moet worden bepaald op een bedrag van € 8.314,49 bruto, te weten het salaris dat [verzoekster] zou hebben ontvangen over de periode van 2 december 2018 tot het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 6 april 2019.
2.14.
Tegenover het ernstig verwijtbaar handelen van TFW staat echter dat [verzoekster] ook een aandeel heeft gehad in het ontstaan van het conflict. Hoewel hiervoor is geoordeeld dat niet vast staat dat [verzoekster] [naam 1] heeft geslagen en een mes naar hem heeft gegooid, moet gelet op de verklaringen van de getuigen en de videobeelden wel worden aangenomen dat [verzoekster] zich zeer agressief heeft gedragen naar [naam 1] . Een voldoende aanleiding of rechtvaardiging daarvoor is de kantonrechter niet gebleken.
2.15.
Verder weegt de kantonrechter mee dat [verzoekster] op de zitting heeft verklaard dat zij binnen drie tot vier maanden ander werk kan vinden, maar dat zij daartoe pas actie onderneemt als deze zaak is afgelopen. De kantonrechter begrijpt niet waarom [verzoekster] heeft gewacht met het zoeken naar ander werk. [verzoekster] heeft er in deze zaak immers voor gekozen om geen beroep te doen op de vernietiging van het ontslag, maar heeft gekozen voor het verzoeken van verschillende vergoedingen. Daarmee stond het einde van de arbeidsovereenkomst per 2 december 2018 vast en niet valt in te zien waarom [verzoekster] zou moeten wachten met het zoeken van ander werk tot de uitkomst van deze zaak. Daarbij komt dat [verzoekster] onvoldoende heeft weersproken de stelling van TFW dat [verzoekster] als sushi kok heel gemakkelijk een andere baan kan vinden. De kantonrechter zal daarom bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding rekening houden met de omstandigheid dat [verzoekster] binnen drie maanden na het ontslag en uiterlijk 2 maart 2019 redelijkerwijs in staat moet zijn geweest om ander werk te vinden en vervangende inkomsten te verkrijgen.
2.16.
Dat betekent dat de hoogte van de billijke vergoeding zal worden bepaald aan de hand van het loon over de periode van 2 december 2018 tot 2 maart 2019, dus op een bedrag van
€ 5.938,92 bruto (drie maanden x € 1.833,00 bruto, vermeerderd met 8% vakantiegeld). Het is niet aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst eerder dan 2 maart 2019 zou zijn geëindigd. Er zijn ook geen andere inkomsten over genoemde periode waarmee rekening moet worden gehouden, omdat niet is weersproken dat [verzoekster] geen aanspraak heeft op enige uitkering.
2.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat de billijke vergoeding wordt vastgesteld op een bedrag van € 5.938,92 bruto. Daarmee wordt [verzoekster] naar het oordeel van de kantonrechter ook in voldoende mate gecompenseerd. De gevorderde wettelijke rente daarover is verschuldigd vanaf 2 december 2018.
2.18.
Het tegenverzoek van TFW, om voor recht te verklaren dat sprake is van een terecht ontslag op staande voet en om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding, wordt gezien het bovenstaande afgewezen.
2.19.
De proceskosten komen voor rekening van TFW, omdat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van TFW. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [verzoekster] met toepassing van de ‘Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz’ (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) worden vastgesteld op € 720,00. De proceskosten in de zaak van het tegenverzoek worden vastgesteld op nihil, vanwege de samenhang met het verzoek van [verzoekster] .

3.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
3.1.
verklaart voor recht dat TFW de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW en artikel 7:672 lid 10 BW;
3.2.
veroordeelt TFW om aan [verzoekster] een billijke vergoeding te betalen van € 5.938,92 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 december 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.3.
veroordeelt TFW om aan [verzoekster] de vergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW te betalen van
€ 1.833,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 december 2018 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.4.
veroordeelt TFW tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op € 121,00 aan griffierecht en € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde van [verzoekster] ;
3.5.
verklaart de veroordeling onder punt 3.2, 3.3 en 3.4 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst af wat meer of anders is verzocht of gevorderd;
het tegenverzoek
3.7.
wijst het verzoek af;
3.8.
veroordeelt TFW tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoekster] tot en met vandaag vaststelt op nihil.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 10 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter