ECLI:NL:RBNHO:2019:8875

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 601
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag politieambtenaar op grond van artikel 77, eerste lid, onder j Barp gerechtvaardigd

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiseres) en de korpschef van politie (verweerder). Eiseres was sinds augustus 2009 werkzaam bij de politie en werd op 2 juli 2018 disciplinair ontslagen op grond van artikel 77, eerste lid, onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Dit besluit volgde op een oriënterend onderzoek naar mogelijk plichtsverzuim, waarbij eiseres werd verdacht van het gebruik van harddrugs en het onterecht raadplegen van politiesystemen voor privédoeleinden.

Eiseres heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 2 juli 2019 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres meerdere keren harddrugs heeft gebruikt en dat zij de politiesystemen voor niet-werkgerelateerde doeleinden heeft geraadpleegd. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag evenredig was in verhouding tot de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.

Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een collega die ook harddrugs had gebruikt maar niet was ontslagen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gevallen wezenlijk van elkaar verschilden, waardoor er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/601

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 september 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.L.E. Hol),
en

De korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C.E. te Riele).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), per datum bekendmaking van dit besluit.
Bij besluit van 28 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 20179. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam 2] .

Overwegingen

1.1
Eiseres was sinds augustus 2009 werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie van assistent generalist gebiedsgebonden politiezorg (GGP) B, rang surveillant, binnen het flexteam van het district [district] van de politie Noord-Holland. Naar aanleiding van een melding op 17 mei 2017 over mogelijk plichtsverzuim, namelijk het gebruik van harddrugs, is een oriënterend onderzoek gestart. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek heeft verweerder besloten een disciplinair onderzoek in te stellen. Verweerder heeft eiseres per 27 december 2017 geschorst. Een verzoek van eiseres om opheffing van de schorsing is afgewezen en het daartegen ingediende bezwaar is ongegrond verklaard.
1.2
Bij brief van 11 mei 2018, uitgereikt op 16 mei 2018, heeft verweerder aan eiseres het voornemen bekendgemaakt haar de disciplinaire straf van ontslag op te leggen. Eiseres heeft op 29 mei 2018 een zienswijze ingediend. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2.1
Verweerder heeft eiseres de volgende gedragingen verweten:
- het meerdere malen in privétijd gebruiken van harddrugs, namelijk XTC en het nalaten daarvan uit eigen beweging melding te maken aan de leidinggevende;
- het veelvuldig voor privédoeleinden dan wel zonder werkgerelateerde noodzaak raadplegen van de politiesystemen.
2.2
Verweerder heeft het geheel van gedragingen aangemerkt als toerekenbaar ernstig plichtsverzuim en stelt zich op het standpunt dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag evenredig is te achten in relatie tot de aard en ernst van het onderliggende plichtsverzuim.
3. Eiseres heeft het bestreden besluit op hierna te bespreken gronden bestreden.
4. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Op de bedoelde feitenvaststelling gelden niet de zeer strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Verder moet worden bezien of het plichtsverzuim aan de ambtenaar kan worden toegerekend en mag de opgelegde straf niet onevenredig zijn in verhouding tot de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
5.1
Eiseres heeft erkend in het verleden in privétijd meermalen harddrugs (XTC) te hebben gebruikt. Bij verweerder waren daarnaast ook twijfels gerezen over recentelijk drugsgebruik. Om die twijfels weg te kunnen nemen heeft verweerder eiseres gevraagd om haar medewerking te verlenen aan een haartest. Verweerder heeft, zoals ter zitting is benadrukt, de weigering van eiseres om aan de test mee te werken niet als een zelfstandige gedraging ten grondslag gelegd aan het besluit. Wel heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat door de weigering van eiseres de gerezen twijfels niet zijn weggenomen. De rechtbank kan dit volgen. Vaststaat in ieder geval dat eiseres harddrugs heeft gebruikt en dat dit is aan te merken als plichtsverzuim.
5.2
De rechtbank heeft daarnaast met verweerder op basis van de bevindingen van het disciplinaire onderzoek de overtuiging gekregen dat eiseres veelvuldig voor privédoeleinden, dan wel zonder werkgerelateerde noodzaak de politiesystemen heeft geraadpleegd.
Uit het onderzoek waarin de logfiles over periode januari 2014 tot en met augustus 2017 zijn opgevraagd en onderzocht, komt naar voren dat eiseres veelvuldig raadplegingen heeft gedaan op bekenden van de politie en de sociale omgeving van deze personen alsook op kennissen, vrienden, en familie. Het is niet toegestaan de systemen niet werkgerelateerd te raadplegen. Dit is een regel die, zoals verweerder terecht stelt, strikt moet worden gehanteerd. Het is immers lastig aan te tonen wat met de opgevraagde informatie wordt gedaan. Het doen van privéraadplegingen is zonder meer niet toegestaan. Het feit dat eiseres achteraf met haar coach heeft gesproken over het raadplegen van haar ‘vriend’ is hier geen rechtvaardiging voor. De rechtbank acht van belang dat een groot deel van de raadplegingen in de onderzochte periode door de onderzoekers niet direct gelinkt konden worden aan eigen werkgerelateerde activiteiten van eiseres. Van het merendeel van deze raadplegingen heeft eiseres zelf ook geen legitieme of aantoonbare werkgerelateerde noodzaak kunnen aangeven. De verklaring van eiseres dat zij een groot deel van de raadplegingen vanuit beroepsinteresse heeft gedaan doet hier niet aan af. Dit bevestigt eerder dat eiseres zonder werkgerelateerde noodzaak de politiesystemen heeft geraadpleegd. Ook dit is aan te merken als plichtsverzuim.
6. Gesteld noch gebleken is dat het plichtsverzuim eiseres niet zou kunnen worden toegerekend. Dit betekent dus dat verweerder bevoegd was eiseres voor dit plichtsverzuim een disciplinaire straf op te leggen.
7.1
Partijen zijn voorts verdeeld over de vraag of de opgelegde straf evenredig is in relatie tot de aard en ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank onderkent dat de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag ingrijpende gevolgen heeft. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedragingen acht de rechtbank de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag echter niet onevenredig. Eiseres heeft in ernstige mate in strijd gehandeld met de voor politieambtenaren geldende strenge eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid. Verweerder heeft eiseres zwaar mogen aanrekenen dat zij (meerdere keren) harddrugs heeft gebruikt. De beroepscode politie schrijft voor dat drugsgebruik niet wordt getolereerd. Daar komt bij dat eiseres haar drugsgebruik niet uit zichzelf heeft gemeld, hetgeen afdoet aan het vertrouwen dat verweerder in eiseres moet kunnen stellen. Verweerder heeft eiseres ook zwaar mogen aanrekenen dat zij veelvuldig en gedurende een langere periode de politiesystemen voor niet werkgerelateerde doeleinden heeft geraadpleegd. Aan politiemensen worden terecht hoge eisen gesteld op het punt van betrouwbaarheid en integriteit en eiseres heeft het vertrouwen dat verweerder in haar moet kunnen stellen ernstig beschaamd.
7.2
Eiseres heeft zich in dit kader ook beroepen op schending van het gelijkheidsbeginsel en verwezen naar de zaak van haar collega [naam 3] , die ook harddrugs zou hebben gebruikt en niet is ontslagen. Volgens eiseres ligt het gesuggereerde onderscheid wat betreft het uit eigen beweging melden van het drugsgebruik veel genuanceerder. [naam 3] heeft haar eigen drugsgebruik ook niet direct gemeld, maar pas later bij het verhoor tijdens het disciplinaire onderzoek. Bovendien is bij haar collega zelfs sprake van een verzwarende omstandigheid, namelijk het ook in bezit hebben van drugs. Omdat de weigering van de haartest eiseres niet kan worden tegengeworpen, kan niet worden gesteld dat daardoor geen sprake is van vergelijkbare gevallen. Verder acht eiseres het opmerkelijk dat verweerder betoogt dat vanwege haar drugsgebruik er een goede grond was om onderzoek te doen naar niet-werkgerelateerde raadplegingen van het systeem, terwijl bij [naam 3] , ook bekend met drugsgebruik, daar geen nader onderzoek naar is gedaan. Eiseres meent dat verweerder in haar situatie, evenals in de situatie van [naam 3] , had moeten volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke straf.
7.3
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel is gestoeld op beider drugsgebruik. Het enkele feit dat de betreffende collega ook drugs heeft gebruikt, levert evenwel geen schending van het gelijkheidsbeginsel op. Verweerder heeft op afdoende wijze uitgelegd dat beide gevallen op meerdere wezenlijke punten afwijken en van gelijke gevallen geen sprake is. Zo is in het geval van eiseres sprake van meerdere gedragingen die als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt. Naast het drugsgebruik wordt eiseres ook het raadplegen van de politiesystemen verweten. Dat is niet het geval in de zaak van [naam 3] . Dat verweerder bij [naam 3] daarnaar geen onderzoek zou hebben gedaan – wat hier verder ook van zij – maakt dit niet anders. Uit de stukken blijkt immers dat verweerder in het geval van eiseres op grond van andere aanwijzingen, onder andere de verdenking van het lekken van politie-informatie, is overgegaan tot een nader onderzoek naar haar raadplegingen van de politiesystemen. Verder staat vast dat eiseres, anders dan [naam 3] , niet uit eigen beweging melding heeft gemaakt van het drugsgebruik en medewerking aan de haartest heeft geweigerd. Hetgeen eiseres hierover opmerkt doet aan deze vaststellingen niet af. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. J.C de Wit, voorzitter, en mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. A. Buiskool, leden, in aanwezigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.