1.3Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres eervol ontslag verleend met ingang van 1 mei 2017 wegens volledige arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 8:4 van de CAR/UWO. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiseres heeft het bestreden besluit op hierna te bespreken gronden bestreden. Verder heeft eiseres verzocht verweerder, naast een veroordeling in de proceskosten, te veroordelen tot volledige vergoeding van de (im)materiële schade, begroot op € 100.240,-, die zij heeft geleden en thans nog zal lijden als gevolg van de aangevallen besluitvorming en de noodzakelijk kosten voor juridische bijstand die zij heeft moeten maken om het tij te keren.
4. In artikel 8:4, eerste en tweede lid, van de CAR/UWO is bepaald dat ontslag aan de ambtenaar kan worden verleend op grond van volledige ongeschiktheid (voor 80% of meer, waarbij recht bestaat op een WGA-uitkering) voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. In het derde lid van dit artikel is vastgelegd dat ontslag als hier bedoeld slechts mag plaatsvinden indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden. Op grond van het vierde lid van dit artikel betrekt het college bij het beoordelen van de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid het resultaat van de claimbeoordeling van de Wet WIA en de resultaten van een mogelijke herbeoordeling. Op grond van het tiende lid, aanhef en onder b, wordt de termijn van 24 maanden als bedoeld in het derde lid verlengd met de duur van het tijdvak dat het Uwv op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA heeft vastgesteld, in het geval dat onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht door het college (de zogenoemde loonsanctie).
5. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiseres op de ontslagdatum van
1 mei 2017 36 maanden (24 maanden verlengd met de duur van het door het Uwv bepaalde tijdvak van 12 maanden waarover eiseres recht had op loondoorbetaling) volledig ongeschikt was voor het vervullen van haar eigen functie en dat aan haar een WGA-uitkering is toegekend voor 80% of meer. Voorts blijkt dat verweerder bij de besluitvorming het resultaat van de WIA-claimbeoordeling in aanmerking heeft genomen. Aan de ontslagvereisten van de CAR/UWO is daarmee voldaan.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of verweerder voldoende inspanningen heeft verricht om eiseres te re-integreren of te herplaatsen in passende arbeid en in dit geval in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid ontslag te verlenen.
6. Eiseres heeft in beroep in de kern aangevoerd dat verweerder zich, kort gezegd, niet als goed werkgever heeft gedragen. Eiseres stelt dat zij haar klachten veelvuldig heeft aangekaart, maar dat die door verweerder stelselmatig zijn genegeerd en nooit serieus zijn beoordeeld. Zij voelt zich door verweerder in een onmogelijk rechtspositioneel keurslijf gedwongen, mede op grond van een niet op een deugdelijk medisch oordeel gebaseerd advies van de (eerste) bedrijfsarts. Verweerder heeft ondanks het duidelijke deskundigenoordeel uit 2014 en de loonsanctie in 2016 het ingezette traject voortgezet. Bovendien is door de opgevoerde druk om mee te werken aan het onderzoek door [naam 5] bij haar een terugval opgetreden met als gevolg stagnering van de re-integratie, terwijl het op basis van het rapport van [naam 5] ingezette mediationtraject vervolgens daags na het WIA-besluit is gestaakt.
7. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden niet als zodanig zijn te bestempelen dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot ontslagverlening gebruik heeft kunnen maken. Het herplaatsingsonderzoek in het eerste en tweede ziektejaar vertoonde tekortkomingen. Dat volgt uit het deskundigenoordeel uit juli 2014 en de uitkomst van de beoordeling door het Uwv van de re-integratie-inspanningen, wat heeft geleid tot oplegging van een loonsanctie. Echter, ook is gebleken dat de bedrijfsarts en verweerder de oordelen en adviezen van het Uwv niet naast zich neer hebben gelegd, maar direct hebben opgepakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder niet op een voldoende wijze uitvoering heeft gegeven aan zijn verplichtingen in het kader van de re-integratie en heeft geprobeerd tekortkomingen te herstellen. Per 1 januari 2016 was een andere bedrijfsarts ingeschakeld, met wie eiseres wel een beter contact had en in de loop van het derde ziektejaar is de begeleiding in het tweede spoor voortgezet, via [naam 3] . Ook heeft verweerder op instigatie van de bedrijfsarts een onderzoek laten uitvoeren door het onderzoeksbureau [naam 5] . Voor het oordeel dat verweerder eiseres onder een ontoelaatbare druk zou hebben gezet, zoals eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank op basis van de stukken geen enkele aanleiding. Verweerder heeft uitvoering gegeven aan zijn wettelijke verplichtingen. Bovendien volgt niet uit de stukken dat het stagneren van de re-integratie eenzijdig aan verweerder is wijten. Het niet van de grond komen van de re-integratie van eiseres berustte ook op medische gronden en de opstelling van eiseres. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van het primaire besluit sprake was van een duidelijk zicht op volledig herstel van eiseres. Ook gelet op de opstelling van eiseres ten aanzien van een nog in te zetten mediationtraject, lag het niet de lijn van de verwachtingen dat dit op korte termijn anders zou zijn. Geconcludeerd wordt dan ook dat niet gezegd kan worden dat verweerder in redelijkheid nog geen toepassing kon geven aan zijn ontslagbevoegdheid.
8. Nu de beroepsgronden niet slagen, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Eiseres heeft in beroep tevens verzocht om veroordeling van verweerder in de volledige kosten van de schade die eiseres heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de bestreden besluitvorming. Ook verzoekt eiseres om volledige vergoeding van de noodzakelijke kosten voor juridische bijstand.
De rechtbank begrijpt dat eiseres hiermee een verzoek als bedoeld in artikel 8:88 in samenhang met artikel 8:91 van de Awb doet. Nu niet is gebleken van een onrechtmatig besluit, ziet de rechtbank geen grond voor een schadevergoeding. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek van eiseres om schadevergoeding af.