ECLI:NL:RBNHO:2019:8827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
C/15/279994 / FA RK 18-5667
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot gouden sieraden

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 23 oktober 2019 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die beiden de Turkse en Nederlandse nationaliteit bezitten. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding. De echtscheiding is toegewezen.

Daarnaast heeft de vrouw verzocht om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij zij onder andere aanspraak maakt op gouden sieraden die zij als bruidsschat heeft ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn aandeel in deze sieraden verbeurt aan de vrouw, omdat hij deze opzettelijk verborgen houdt met het oogmerk deze aan de verdeling te onttrekken. De rechtbank heeft de man opgedragen om de sieraden binnen 10 dagen na betekening van de beschikking aan de vrouw te overhandigen, op straffe van een dwangsom.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de saldi op de gezamenlijke bankrekeningen van partijen per 9 oktober 2018 bij helfte gedeeld dienen te worden. Het verzoek van de vrouw om afstand te doen van het recht op verevening van pensioenrechten is door de rechtbank afgewezen, omdat partijen niet op de juiste wijze hebben bepaald dat deze verevening niet van toepassing is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behoudens de echtscheiding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/279994 / FA RK 18-5667
Beschikking d.d. 23 oktober 2019 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers, gevestigd te Hoorn Nh,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. T.H. Westerhof-Dijkstra, gevestigd te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 9 oktober 2018;
- het verweerschrift van de man, met bijlagen, ingekomen op 21 december 2018;
- het bericht van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen op 10 september 2019;
- het bericht van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen op 16 september 2019;
- het bericht van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen op 19 september 2019.
1.2.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2019.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw bijgestaan door mr. Deijkers voornoemd en de man bijgestaan door mr. Westerhof-Dijkstra voornoemd.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te [plaats] . Partijen hebben allebei vanaf hun geboorte de Turkse en de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.2.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.2.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.3.
Onderhoudsbijdrage(n)
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 563,00 per maand.
De man heeft daartegen verweer gevoerd en verzocht om dit verzoek van de vrouw af te wijzen.
2.3.2.
De vrouw heeft dit verzoek ter zitting ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.
2.4.
Verdeling
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door haar voorgestelde wijze.
De vrouw heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- de man zijn aandeel in het aan de vrouw ter gelegenheid van het huwelijk geschonken gouden sieraden verbeurt;
- de man gehouden is om binnen 10 dagen na de betekening van de beschikking de genoemde sieraden aan de vrouw te overhandigen op verbeurte van een dwangsom van
€ 500,- voor iedere dag dat de man daarmee in gebreke blijft met een maximum van
€ 15.000,- dan wel op verbeurte van een dwangsom en een maximum in goede justitie door de rechtbank te bepalen;
Te bepalen dat de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap als volgt is:
a. ieder van partijen houdt, zonder verrekening, de goederen welke alleen op haar of zijn naam staan dan wel onder zich heeft met uitzondering van bedoelde bruidsschat (geschonken sieraden);
b. ieder van partijen is alleen aansprakelijk voor de op zijn of haar naam staande schulden met uitzondering van de hierna te melden schuld met betrekking tot de gehuurde kluis;
c. de man betaalt binnen 14 dagen na de betekening van deze beschikking aan de vrouw de helft van de door haar betaalde maandtermijnen met betrekking tot de gehuurde bankkluis;
d. de man blijft na de ontbinding van het huwelijk voor de helft aansprakelijk voor de maandhuur van deze kluis tot 2 jaar na het einde van het huwelijk;
e. de bank- en spaarrekeningen welke op beider naam staan worden opgeheven en het saldo wordt gelijk tussen partijen verdeeld;
f. partijen doen afstand van het recht op verevening van ouderdoms- en nabestaandenpensioen, alsmede van het recht op verevening van andere voorzieningen welke in het kader van de Wet pensioenrechten bij echtscheiding voor verevening in aanmerking zouden komen;
g. voor zover met het vorenstaande de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap niet geheel is verdeeld – partijen wordt bevolen over te gaan tot verdere afwikkeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, en daarbij te gelasten dat deze afwikkeling zal plaatsvinden ten overstaan van een door de rechtbank te benoemen notaris en daarbij tegelijkertijd voor partijen te benoemen onzijdige personen als bedoeld in artikel 3:181 van het Burgerlijk Wetboek.
Primairvoor recht te verklaren dat de koelkast, was- en vaatmachine welke zich onder de man bevinden niet tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren maar door de vrouw ter leen zijn ontvangen van haar moeder en te bepalen dat de man gehouden is om deze goederen binnen 14 dagen na de betekening van deze beschikking aan de vrouw ter beschikking te stellen op verbeurte van een dwangsom van € 50,- voor elke dag dat hij daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 1.800,- dan wel op verbeurte van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom en maximum en
subsidiairvoor zover de rechtbank van mening mocht zijn dat deze goederen wél tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoren – de man gehouden is om deze goederen – zonder verrekening – aan de vrouw te geven binnen 14 dagen na de betekening van deze beschikking onder verbeurte van een gelijke dwangsom.
2.4.2.
De man heeft verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
2.4.3.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.4.4.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.4.5.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
2.4.6.
Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna meer dan één nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. In dat geval kan ingevolge de hoofdregel van artikel 15, lid 2 van het Verdrag geen aanknoping worden gezocht bij een van die nationaliteiten.
2.4.7.
Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
2.4.8.
Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Nederland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
2.4.9.
Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
Peildatum
2.4.10.
Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 9 oktober 2018.
2.4.11.
Uit de stukken volgt dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap in ieder geval bestaat uit de volgende activa en passiva:
a. bankrekeningen;
b. koelkast, was- en vaatmachine;
c. inboedel;
d. schulden;
e. gouden sieraden
2.4.12.
De rechtbank zal hierna de diverse posten behandelen. Uitsluitend de activa komen voor verdeling in aanmerking. Daarbij wordt opgemerkt dat, voor zover partijen op onderdelen overeenstemming over de (wijze van) verdeling hebben bereikt, de rechtbank ingevolge artikel 185, Boek 3, van het Burgerlijk Wetboek (BW), niet bevoegd is om daarover te beslissen. De daartoe strekkende verzoeken zullen dan ook worden afgewezen. Dit laat overigens onverlet dat partijen aan de door hun overeengekomen afspraken gebonden zijn.
a. bankrekeningen
2.4.13.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de bank- en spaarrekeningen welke op beider naam van partijen staan worden opgeheven en het saldo gelijk tussen partijen wordt verdeeld.
2.4.14.
De man heeft laten weten dat hij bereid is om mee te werken aan opheffing van de
gezamenlijke rekeningen.
2.4.15.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen hun gezamenlijke bankrekeningen zullen
opheffen. Nu partijen hebben nagelaten om de rechtbank volledig te informeren over de saldi
op hun gezamenlijke rekeningen per 9 oktober 2018, zal de rechtbank de wijze van verdeling
van de saldi gelasten aldus, dat deze per 9 oktober 2018 bij helfte gedeeld dienen te worden.
b. koelkast, was- en vaatmachine
2.4.16.
De man heeft ter zitting meegedeeld dat hij de vaatwasser en de koelkast heeft verkocht. Partijen hebben afgesproken dat de man de helft van de waarde daarvan niet aan de vrouw hoeft te betalen. De wasmachine kan worden opgehaald door de vrouw bij de man, indien de vrouw daar nog prijs op stelt.
c. inboedel
2.4.17.
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat ieder van partijen houdt wat hij of zij heeft meegenomen en de inboedel als met gesloten beurzen verdeeld moet worden beschouwd.
d. schulden
2.4.18.
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat zij draagplichtig zijn voor de schulden op hun eigen naam. De man zal in ieder geval de schulden dragen die hij in de procedure heeft ingebracht. De vrouw zal de schuld die is ontstaan vanwege de kluishuur bij de Nederlandse Kluis dragen en andere schulden die er eventueel nog zijn.
2.4.19.
Gelet op de tussen partijen bereikte overeenstemming ten aanzien van de genoemde activa en passiva onder b. tot en met d. zal door de rechtbank niet worden beslist op deze punten.
Tussen partijen is thans nog in geschil punt e. gouden sieraden.
e. gouden sieraden
2.4.20.
De vrouw heeft gesteld dat zij een bruidsschat heeft gekregen, bestaande uit 12 ronde armbanden, waarvan 8 stuks van 15 gram 22 karaats goud met een (actuele) waarde van € 510,- per stuk; 3 stuks van 12 gram 22 karaats goud met een (actuele) waarde van € 408,- per stuk en 1 van 13 gram 22 karaats goud met een (actuele) waarde van € 442,-; een ketting, armband van bij elkaar 63 gram 22 karaats goud met oorbellen waarvan de aankoopprijs was € 2.500,-; een losse armband (gevlochten vorm) van 10 gram 22 karaats goud met een (actuele) waarde van € 340,-; 2 kettingen (door de moeder van de bruidegom aan haar gegeven) 10 gram 22 karaats goud met een (actuele) waarde van € 340,- per stuk; 1 schakel armband met steentjes erop van 10 gram 22 karaats goud met een actuele waarde van € 340,-; 1 armband met ronde goudstukken erop en eromheen witte steentjes (door de moeder van de bruidegom aan haar gegeven) 20 gram 22 karaats goud met een actuele waarde van
€ 680,- en 1 schakel armband van wit goud van 10 gram 22 karaats met een (actuele) waarde van € 340,-. De (actuele) waarde van de bruidsschat is volgens de vrouw in totaal
€ 10.626,-.
2.4.21.
Volgens de man dient de vrouw primair niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat zij niet heeft onderbouwd dat haar verzoek ten aanzien van de gouden sieraden
voldoende samenhang met de echtscheiding vertoont.
2.4.22.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 827 f van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering als nevenvoorziening een andere voorziening dan bedoeld in de onderdelen a tot en met e kan worden getroffen, mits deze voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden.
2.4.23.
De rechtbank zal de vrouw ontvangen in haar verzoek. Het verzoek van de vrouw met betrekking tot de gouden sieraden, die zij als bruidsgave aanduidt, vertoont voldoende samenhang met de echtscheiding. Het heeft immers betrekking op de afwikkeling van de gevolgen van de ontbinding van het huwelijk tussen partijen. Voorts merkt de rechtbank ten overvloede op dat de behandeling van de procedure ook niet onnodig wordt vertraagd door de beoordeling van dit verzoek.
2.4.24.
De man heeft betwist dat er een bruidsschat is. Volgens de man bedoelt de vrouw het goud dat zij van de familie van de man heeft gekregen. Ook betwist de man de omvang van de zogenaamde bruidsschat. Volgens de man toont de vrouw niets aan met de door haar overgelegde foto’s. De man betwist voornoemde sieraden achter te houden. Volgens de man is de vrouw na haar vertrek uit de voormalige echtelijke huurwoning teruggekeerd met haar familie om spullen op te halen. Zij heeft de gouden sieraden toen opgehaald. Volgens de man was de politie hierbij aanwezig.
2.4.25.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de familie van de man op het huwelijksfeest van partijen op 4 november 2017 gouden sieraden heeft geschonken aan de vrouw. De vrouw heeft betoogd dat dit een Turks gebruik is. Nu het recht van Nederland van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, dient ook het geschil van partijen met betrekking tot de gouden sieraden naar Nederlands recht te worden beoordeeld. Naar Nederlands recht behoren de gouden sieraden tot de huwelijksgoederengemeenschap en komen zij daarom in beginsel voor verdeling in aanmerking.
2.4.26.
Ten aanzien van de omvang van de geschonken gouden sieraden overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw heeft een gedetailleerde omschrijving van de gouden sieraden gegeven en zij heeft foto’s overgelegd waarop zij stelt een deel van deze gouden sieraden te dragen. De man heeft de omvang van de geschonken gouden sieraden slechts in zijn algemeenheid betwist. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Het had op de weg van de man gelegen om te reageren op de omschrijving die de vrouw in het geding heeft gebracht, dan wel zelf een omschrijving te geven van de gouden sieraden die zijn geschonken. Gelet op het voornoemde zal de rechtbank voor de omvang van de sieraden uitgaan van de gedetailleerde beschrijving van de vrouw, nu naar het oordeel van de rechtbank voldoende is komen vast te staan dat dat de omvang van geschonken gouden sieraden is.
2.4.27.
Partijen hebben ter zitting eensluidend verklaard dat zij na hun huwelijk een kluis hebben gehuurd bij de Nederlandse Kluis te [plaats] om de gouden sieraden veilig op te kunnen bergen. Eveneens staat vast dat de vrouw de gouden sieraden op enig moment heeft opgehaald uit de kluis en heeft opgeborgen in de echtelijke woning. De vrouw heeft hierover verklaard dat zij dit heeft gedaan, nadat partijen conflicten hebben gehad. Daarna heeft de man het goud in maart 2018 verplaatst, toen de vrouw niet thuis was en een weekend bij haar moeder verbleef. Naar aanleiding daarvan hebben partijen de door de vrouw overgelegde WhatsApp conversaties op 19 maart 2018 en 30 maart 2018 gevoerd.
2.4.28.
Over hetgeen daarna met de gouden sieraden is gebeurd hebben partijen een verschillende lezing. De vrouw heeft gesteld dat de man de gouden sieraden sindsdien verborgen houdt. De man heeft aangevoerd dat de vrouw na haar vertrek uit de voormalige echtelijke huurwoning met haar familie is teruggekeerd op 2 april 2018 om spullen op te halen. Volgens de man heeft de vrouw toen een busje volgeladen en heeft zij ook de gouden sieraden meegenomen. Ter zitting is namens de man aangevoerd dat hij hier melding van heeft gedaan bij de politie en dat de vrouw onderweg is aangehouden. Volgens de man blijkt dit ook uit het overzicht met politiemeldingen dat door de man is overgelegd.
2.4.29.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de gouden sieraden ten tijde van de WhatsApp conversaties die tussen partijen zijn gevoerd, dus op 19 maart 2018 en 30 maart 2018 in de macht van de man waren. De man heeft zowel in deze berichten als op zitting verklaard dat hij de gouden sieraden heeft verplaatst uit de echtelijke woning en op een veilige plek heeft opgeborgen ter voorkoming van diefstal uit de voormalige echtelijke woning. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen enkele aanwijzing dat de gouden sieraden enkele dagen daarna meegenomen zouden zijn uit de echtelijke woning door de vrouw. Het is voor de rechtbank volstrekt onduidelijk hoe en wanneer de gouden sieraden wederom in de echtelijke woning terecht zouden zijn gekomen. De man heeft dit ook niet toegelicht. Bovendien heeft de vrouw ter zitting opgemerkt dat uit het overzicht van politiemeldingen waar de man naar verwijst blijkt dat de man niet degene is die de melding heeft gedaan. Zijn ‘rol’ wordt op die datum omschreven als betrokkene en niet als melder. Gelet op het vorenstaande kan hetgeen de man heeft aangevoerd de man niet baten. De rechtbank gaat er daarom ook vanuit dat de sieraden zich nog steeds in de macht van de man bevinden en hij deze opzettelijk verborgen houdt met het oogmerk deze aan de verdeling te onttrekken en de vrouw te benadelen. Het beroep van de vrouw op artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek slaagt dan ook en de man verbeurt zijn aandeel in de gouden sieraden aan de vrouw. Gelet hierop zal het verzoek van de vrouw om de gouden sieraden aan haar af te geven op straffe van de door haar verzochte dwangsom worden toegewezen.
Pensioenverevening
2.4.30.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat partijen afstand doen van het recht op verevening van ouderdoms- en nabestaandenpensioen, alsmede van het recht op verevening van andere voorzieningen welke in het kader van de Wet pensioenrechten bij echtscheiding voor verevening in aanmerking zouden komen. De man heeft daarmee ingestemd. Partijen kunnen zelf uitvoering geven aan deze afspraak.
2.4.31.
Artikel 1: 155 BW bepaalt dat echtgenoten over en weer recht hebben op het door de ander tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen, overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVP), tenzij de echtgenoten op de wijze voorzien in deze Wet toepasselijkheid daarvan hebben uitgesloten. Ingevolge artikel 11 WVP vindt slechts dan geen verevening plaats, indien de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding uitdrukkelijk anders hebben bepaald. Om die reden zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [datum] ;
3.2.
bepaalt dat partijen de saldi op hun gezamenlijke rekeningen per 9 oktober 2018
bij helfte zullen delen;
3.3.
bepaalt dat de man gehouden is om binnen 10 dagen na de betekening van de in rechtsoverweging 2.4.20. genoemde sieraden aan de vrouw te overhandigen op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de man daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 15.000,-;
3.4.
verklaart deze beslissing, behoudens de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.A. Lengyel op 23 oktober 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..