6.3.2.Rapportages en de tbs-maatregel
Verdachte heeft meegewerkt aan een psychologisch onderzoek. Het psychologisch rapport, gedateerd 25 september 2018, opgemaakt door GZ-psycholoog [psycholoog] , houdt onder meer het volgende in:
Er is bij betrokkene sprake van onveilige hechting, forse identiteitsproblematiek en tekorten op sociaal-emotioneel vlak waaronder zorgen over de gewetensvorming. Er kan geen uitspraak worden gedaan over de aanwezigheid van een specifieke ziekelijke stoornis. De geschetste problematiek was aanwezig tijdens het ten laste gelegde.
Op basis van de risicotaxatie-instrumenten kan – bij bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten – gesproken worden van een hoog risico op een herhaling van gewelddadig of andersoortig delictgedrag indien onderzochte niet wordt begeleid na de lange detentie in Pij-verband.
Onderzoekers zien een patroon van beïnvloedbaarheid en een onvermogen eigen (‘verstandige’) keuzes te maken. Zeker gezien het levensdelict in het verleden en de vergelijkbare dynamiek met anderen in het huidige ten laste gelegde - indien bewezen-, zijn er zorgen over het risico op herhaling van delictgedrag. Bovenstaande factoren beïnvloeden elkaar in negatieve zin, onderzochte lijkt onvoldoende in staat zijn eigen (‘verstandige’) beslissingen te nemen en lijkt herhaaldelijk in contact te komen of zijn met personen die een negatieve invloed op hem hebben. De aanwezige beschermende factoren wegen onvoldoende op tegen de risicofactoren.
De psycholoog heeft geadviseerd om verdachte ter observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) te plaatsen, onder meer omdat de problematiek onvoldoende gedifferentieerd beoordeeld kon worden waardoor er geen goede risicoanalyse gemaakt kon worden.
Verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan psychiatrisch onderzoek. Vervolgens is de observatie van verdachte in het PBC bevolen. Verdachte heeft ook tijdens deze observatie geweigerd om mee te werken met het onderzoek.
Het over verdachte uitgebrachte NIFP rapport van het PBC, opgemaakt door GZ-psycholoog [psycholoog 2] en psychiater [psychiater] , gedateerd 9 juli 2019, houdt onder meer het volgende in:
Diagnostische beschouwing psycholoog:
Door de weigering om mee te werken aan het onderzoek heeft betrokkene geen inzicht gegeven in zijn belevingswereld en wijze van psychisch functioneren. Afgaande op eerdere intelligentieonderzoeken en vooropleiding lijkt betrokkene te functioneren op een bovengemiddeld intelligentieniveau. Er is geen aanwijzing voor een cognitieve of verstandelijke beperking, dan wel een psychiatrische stoornis.
Uit het milieurapport blijkt dat betrokkene is opgegroeid in een onveilige opvoedsituatie, met veeleisende ouders. Ook zou hij in zijn vroege jeugd lijfstraffen hebben gekregen. Betrokkene vertoont al vroeg in zijn leven gedragsproblemen en antisociaal gedrag. Door het beperkte onderzoek kan bijvoorbeeld een persoonlijkheidsstoornis of autisme spectrum stoornis niet voldoende worden onderbouwd. Het patroon van disfunctioneren wijst echter wel op het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling. Ondanks zijn gemiddelde cognitieve capaciteiten is er een gebrek aan aanpassingsvermogen, op meerdere levensgebieden, om zich als een onafhankelijk individu in de maatschappij te gedragen.
Diagnostische beschouwing psychiater:
Op grond van wat er bekend is over de ontwikkeling van betrokkene kan worden gesteld dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarbij er sprake is van een gebrek aan aanpassingsvermogen om zich als een zelfstandig, autonoom, volwassen individu in de Nederlandse samenleving te handhaven. Tijdens de huidige klinische observatie is geen zicht gekomen op de identiteitsontwikkeling, het empathisch vermogen, de gewetensontwikkeling, de emotieregulatie en de kwaliteit van de coping mechanismen van betrokkene.
Forensische analyse:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het betreft een ‘lege’ jongeman met een niet of nauwelijks tot ontwikkeling gekomen eigen identiteit, die zich gedragsmatig vorm geeft conform wat er enerzijds vanuit de Chinese cultuur door hem wordt verondersteld (zoals zich beleefd gedragen, geen emoties tonen en serieus studeren) en anderzijds wat er vanuit Nederlandse verwachtingen door hem wordt verondersteld (zoals goed integreren in de Nederlandse maatschappij). Er is, ondanks zijn bovengemiddelde cognitieve capaciteiten, sprake van langdurig disfunctioneren op verschillende levensgebieden in de zin van een gebrekkige aanpassing.
Er is door de weigering van betrokkene om aan het onderzoek mee te werken geen eenduidig zicht gekomen op de precieze etiologie van de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling. In ieder geval lijken culturele factoren en andere omgevingsfactoren, waaronder mogelijk de ‘hospitalisatie’ en demoralisatie een rol te hebben gespeeld. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Het is niet duidelijk geworden in hoeverre de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed, omdat het door de weigering van betrokkene niet mogelijk was om forensisch relevante functies te onderzoeken.
Op grond van de aanwezigheid van een aantal historische risicofactoren kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een statistisch verhoogde kans op toekomstig gewelddadig gedrag.
De onderzoekers van het PBC hebben geen interventieadvies geformuleerd, omdat er geen geïndividualiseerde, stoornisbepaalde risicoprognose kon worden gegeven.
De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de volgende in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden:
1. Ten tijde van het begaan van het feit bestond er een door de rechter vastgestelde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis;
2. Het feit betreft één van de misdrijven als bedoeld in artikel 37a lid 1 onder 1 Sr;
3. Het gevaarscriterium: er moet sprake zijn van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel;
4. De rechter beschikt over twee gedragskundige rapportages van verschillende disciplines - waaronder een psychiater - opgemaakt binnen een jaar voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Deze eis vervalt echter indien de rechter vaststelt dat sprake is van een zogenoemde weigerende observandus (artikel 37, derde lid, juncto artikel 37a derde lid, Sr), zoals in het geval van verdachte.
Met betrekking tot het eerste criterium overweegt de rechtbank als volgt.
In het hiervoor genoemde rapport heeft de psycholoog geen uitspraak gedaan over de aanwezigheid van een specifieke ziekelijke stoornis, maar stelt zij wel vast dat bij verdachte sprake is van onveilige hechting, forse identiteitsproblematiek en tekorten op sociaal-emotioneel vlak waaronder zorgen over de gewetensvorming. In het PBC-rapport wordt geconcludeerd dat bij verdachte gedragskundig sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De psycholoog baseert dit op het patroon van disfunctioneren van verdachte. De psychiater stelt dat er sprake is van een gebrek aan aanpassingsvermogen om zich als een zelfstandig, autonoom, volwassen individu in de Nederlandse samenleving te handhaven.
Bij gelegenheid van de strafzaak uit 2012 is verdachte eveneens onderzocht. In de destijds uitgebrachte dubbelrapportage werd ook geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een combinatie van een ernstige gedragsstoornis (die volgens de psychiater gepaard gaat met psychopathe trekken), een identiteitsprobleem en een aanzienlijke achterstand in de sociaal-emotionele, morele en identiteitsontwikkeling. In deze rapporten werd het recidiverisico op matig tot hoog ingeschat. Vanaf het jaar 2012 tot aan de pleegdatum van het strafbare feit is de aan verdachte opgelegde PIJ-maatregel ten uitvoer gelegd.
Gelet op de in de loop der jaren gestelde diagnoses en de lange behandelgeschiedenis, waarin kennelijk nauwelijks tot geen resultaten zijn behaald en verdachte ondanks de strikte voorwaarden die waren gesteld aan de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel toch is gerecidiveerd, is de rechtbank van oordeel dat als vaststaand mag worden aangenomen dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, en dat dit ook het geval was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Er is voorts voldaan aan de hiervoor genoemde criteria 2 en 3. Er is sprake van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Aan het gevaarscriterium als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2, is ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde ook voldaan, gelet op de delictsgeschiedenis van verdachte zoals die blijkt uit het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 september 2019, alsmede het uit de rapportages blijkende recidiverisico. Daarbij heeft de rechtbank stilgestaan bij de vraag of kan worden volstaan met een minder ingrijpend alternatief dan de tbs-maatregel, zoals de door de raadsman genoemde optie van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. De rechtbank beantwoordt die vraag echter ontkennend en kent daarbij bijzonder gewicht toe aan de omstandigheid dat verdachte is gerecidiveerd terwijl hij onder toezicht stond van de reclassering in het kader van de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel. Bovendien heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker, gedateerd 23 september 2019, waarin onder meer is vermeld:
De reclassering vindt het zorgelijk dat de heer [verdachte] wederom met justitie in aanraking is gekomen. Indien hij wordt veroordeeld is er sprake van delictpleging in de laatste fase van zijn PIJ-maatregel, waarin er reeds sprake was van een hoog begeleidingsniveau door de reclassering en strikte voorwaarden. Mede gezien de onduidelijkheid (en het ontbreken van recente diagnostiek) rondom zijn psychisch functioneren is het voor de reclassering niet duidelijk wat er nodig is om tot gedragsverandering bij de heer [verdachte] te komen.
De rechtbank concludeert op grond van dit rapport dat bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel onvoldoende zijn om het recidivegevaar te beteugelen.
Doordat verdachte een weigerende observandus is, vervalt de eis met betrekking tot de gedragsdeskundige rapportages (het vierde criterium). De door deze omstandigheid ontbrekende informatie op basis van recent onderzoek wordt op toereikende wijze gecompenseerd door de hiervoor weergegeven, uit eerdere onderzoeken en behandelingen blijkende, gegevens.
De rechtbank acht op grond van al het voorgaande de oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging voor het onder 1 bewezenverklaarde feit passend en geboden, nu de beveiliging van de maatschappij dit vereist.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van het ten laste gelegde een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten diefstal met bedreiging met geweld, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank acht het niet opportuun om nog een straf op te leggen naast de oplegging van de tbs-maatregel. Mede gelet hierop zal zij ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde wapenbezit toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr en verdachte voor dit feit geen straf opleggen.