ECLI:NL:RBNHO:2019:8774

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
15/870696-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met vuurwapen en diefstal van bitcoinminers

Op 22 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een woningoverval te Sint-Oedenrode op 15 februari 2018. De verdachte, die eerder was veroordeeld voor moord en poging doodslag, had een PIJ-maatregel opgelegd gekregen die vier maanden voor de overval voorwaardelijk was beëindigd. Tijdens de overval werden bitcoinminers en andere waardevolle goederen onder bedreiging van een vuurwapen van het slachtoffer weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, betrokken was bij de overval en dat hij een actieve bijdrage had geleverd aan de diefstal. De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op, omdat er sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een hoog recidiverisico vertoonde en dat de veiligheid van de maatschappij dit vereiste. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870696-18 (P)
Uitspraakdatum: 22 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 oktober 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
thans gedetineerd in PI Rijnmond - HvB De IJssel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. W. Suttorp, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
ZAAK 2
hij op of omstreeks 15 februari 2018 te Sint-Oedenrode, gemeente Meierijstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een laptop (merk HP) en/of twee Antminers (type S9 met een verkoopwaarde van 4100 euro) en/of een mobiele telefoon (merk Sony) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door (in die woning van die [slachtoffer] )
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tevoorschijn te halen en/of (vervolgens) voornoemd (vuur)wapen op die [slachtoffer] te richten en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen ‘Dit is een overval’ en/of ‘Ik doe je niks als je meewerkt’ en/of ‘Op je knieën zitten en omdraaien’ en/of ‘Waag het niet om om te kijken’ en/of ‘Als je omkijkt schiet ik je dood’ en/of ‘Denk aan je vrouw en kind boven’ en/of ‘Je moet hardop tot 60 tellen’ en/of ‘Harder tellen, harder tellen’, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard/strekking;
2.
ZAAK 5
hij op of omstreeks 15 februari 2018 te Sint-Oedenrode, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een (scherpschietend) revolver (model “Olympic 38” en/of kaliber .22) voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken. Volgens de raadsman zijn de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) onbetrouwbaar en inconsistent. [medeverdachte 1] heeft in eerste instantie ontkend en toen hij met bewijs werd geconfronteerd, is hij iedereen om zich heen gaan beschuldigen. [medeverdachte 1] heeft over verdachte verklaard om zelf zoveel mogelijk buiten schot te blijven. Ook [medeverdachte 2] heeft een onbetrouwbare verklaring afgelegd. Hij heeft eveneens eerst ontkend en heeft pas later verklaard dat hij samen met verdachte in de woning is geweest. De verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kunnen daarom niet meewerken aan het bewijs dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Uit de overige stukken in het dossier kan ook niet volgen dat verdachte bij de woningoverval betrokken is geweest. De vingerafdrukken van verdachte die zijn aangetroffen op de doos waar de miner in zat, kunnen er op zijn gekomen doordat verdachte de doos heeft aangeraakt toen deze in de achterbak van de auto lag, of later bij medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) thuis. Het signalement dat [slachtoffer] geeft, komt niet overeen met het signalement van verdachte, terwijl het signalement dat getuige [getuige] geeft over de man die in de auto zat te wachten, juist wel overeen komt met het signalement van verdachte. Voorts wordt verdachte tijdens de fotoconfrontatie niet door [slachtoffer] herkend.
Indien toch wordt aangenomen dat verdachte in de woning is geweest, dan nog kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat er een diefstal onder bedreiging met geweld zou gaan plaatsvinden. Verdachte heeft consistent verklaard dat hij niet wist wat er zou gaan gebeuren en voorts kan op basis van de tegenstrijdige verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat er een diefstal zou plaatsvinden en dat er met een vuurwapen zou worden gedreigd. Er is volgens de raadsman dan ook geen sprake van een intellectuele en materiële bijdrage van verdachte aan de feiten, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte – die er in het kort op neer komen dat hij niet wist wat ze in Sint Oedenrode gingen doen en dat hij in de auto is blijven zitten – ongeloofwaardig en op bepaalde punten tegenstrijdig. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben gelijkluidend verklaard dat verdachte in de woning is geweest, dat hij daar het woord heeft gedaan en dat hij twee dozen met daarin de miners uit de woning heeft meegenomen. Deze verklaringen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, te weten de verklaring van [slachtoffer] , de verklaring van getuige [getuige] en de dactyloscopische sporen. [slachtoffer] heeft verklaard dat er twee Aziatische mannen voor de deur stonden. De man die het woord deed was tussen de 20 en 28 jaar oud en had een sportief postuur. [medeverdachte 1] heeft verdachte omschreven als iemand met een sportief uiterlijk. [medeverdachte 1] heeft over zichzelf verklaard dat hij een beetje dik is, dat hij ongeveer 1.75 meter lang is en 107 kilo weegt. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat hij op de avond van de woningoverval in Sint Oedenrode een grijskleurig vest met een capuchon droeg. Getuige [getuige] heeft de persoon die in de auto zat tijdens de woningoverval beschreven als een vermoedelijk Indonesische man en met een bol gezicht en een capuchon over zijn hoofd. De rechtbank is van oordeel, dat het signalement dat [slachtoffer] heeft gegeven ten aanzien van de persoon die binnen het woord voerde, veel meer overeen komt met het signalement van verdachte dan met dat van [medeverdachte 1] en dat het signalement dat getuige [getuige] heeft gegeven over de man die in de auto bleef zitten, past bij het signalement van [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] heeft voorts verklaard over wat hij heeft gedaan terwijl hij in de auto op [medeverdachte 2] en verdachte wachtte. Deze verklaring komt exact overeen met hetgeen getuige [getuige] heeft waargenomen met betrekking tot het gedrag van de bestuurder van de auto.
Voorts zijn de vingerafdrukken van verdachte aangetroffen op de dozen waar de miners in zaten, die in Sint Oedenrode zijn weggenomen.
In het licht van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank – anders dan de raadsman – de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op cruciale punten onderling in overeenstemming en consistent. Zij zijn daarom ook betrouwbaar. De rechtbank merkt hierbij nog op dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ook zichzelf in belangrijke mate belasten. Dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] mogelijk door hun verklaringen hun eigen rol kleiner willen maken, zoals de raadsman heeft betoogd, betekent in het licht van het voorgaande dan ook niet dat hun verklaring dat verdachte tezamen met [medeverdachte 2] binnen in de woning is geweest niet juist zou zijn. Het verweer wordt verworpen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat – indien al bewezen kan worden dat verdachte in de woning is geweest – hij niet wist dat er een diefstal onder bedreiging van een vuurwapen zou gaan plaatsvinden. Ook dit verweer wordt verworpen. Verdachte heeft op 11 februari 2018 een telefoongesprek gevoerd met [medeverdachte 1] waarin [medeverdachte 1] sprak over het halen van ‘pizza’s’. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat daarmee miners worden bedoeld. Verdachte heeft in dat gesprek gezegd hij daarover wil praten. In een daaropvolgend gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) van 13 februari 2018 heeft [medeverdachte 1] gezegd dat [voorletter naam verdachte] ‘in’ is, dat de junk meer ‘in’ is dan [bijnaam verdachte] en dat [bijnaam verdachte] denkt dat ze maar 500 per ding krijgen. Verdachte heeft verklaard dat hij [bijnaam verdachte] wordt genoemd. Uit context en verloop van het gesprek van 11 februari 2018 kan worden afgeleid dat de verdachte begreep wat er werd gezegd.
Op 15 februari 2018 heeft verdachte halverwege de rit naar Sint Oedenrode zijn telefoon uitgezet. [medeverdachte 2] heeft over de woningoverval in Sint Oedenrode verklaard dat ze van tevoren hadden afgesproken dat verdachte de miners mee naar buiten zou nemen en dat hij dan een pistool zou pakken.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte van te voren op de hoogte was dat zij naar Sint Oedenrode zijn gereden om bij [slachtoffer] door middel van dreiging met geweld en meer in het bijzonder met een vuurwapen de miners weg te nemen, dat verdachte hieraan een actieve bijdrage zou leveren en dat hij dit vervolgens ook heeft gedaan.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 15 februari 2018 te Sint-Oedenrode, gemeente Meierijstad, tezamen en in vereniging met anderen, een laptop (merk HP) en twee Antminers (type S9 met een verkoopwaarde van 4100 euro) en een mobiele telefoon (merk Sony) die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door in die woning van die [slachtoffer]
- een vuurwapen tevoorschijn te halen en vervolgens voornoemd vuurwapen op die [slachtoffer] te richten en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen 'Dit is een overval' en 'Ik doe je niks als je meewerkt' en 'Op je knieën zitten en omdraaien' en 'Waag het niet om om te kijken' en 'Als je omkijkt schiet ik je dood' en 'Denk aan je vrouw en kind boven' en 'Je moet hardop tot 60 tellen' en 'Harder tellen, harder tellen';
2.
hij op 15 februari 2018 te Sint-Oedenrode tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie III, te weten een scherpschietend revolver (model “Olympic 38” en kaliber .22) voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd de maatregel ter beschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: tbs).
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen gronden bestaan voor oplegging van de gevorderde maatregel. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum is niet gebleken dat verdachte daadwerkelijk lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De enige conclusie die op dit punt wordt gesteld is speculatief, gelet op de beperkte inhoud en omvang van het onderzoek. Het gaat te ver om deze conclusie te trekken op basis van oude, niet gedragskundige, rapportages. Ook blijkt niet dat de gestelde gebrekkige ontwikkeling in causaal verband zou staan tot het feit. De wenselijkheid en noodzakelijkheid van de maatregel tbs is ook niet gebleken uit de rapportages, omdat een advies van het Pieter Baan Centrum ontbreekt en ook niets over de wenselijkheid wordt vermeld. De raadsman heeft verzocht om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
6.3.1.
Overweging omtrent de ernst van het feit
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal onder bedreiging van een vuurwapen, waarbij twee bitcoinminers zijn weggenomen. Een mededader heeft zich via Marktplaats voorgedaan als potentiële koper. Vervolgens is er met het slachtoffer een afspraak gemaakt om de miners te bezichtigen. Het slachtoffer heeft verdachte en zijn mededader ‘s avonds in zijn woning binnengelaten en heeft hen de miners laten zien. Op het moment dat de koop zou worden afgerond, is het slachtoffer onder bedreiging van het vuurwapen van de miners beroofd. Hierbij is het slachtoffer verbaal ernstig bedreigd.
Door aldus het handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en hem veel angst aangejaagd. Bovendien getuigt deze werkwijze van veel raffinement en koele berekening. De overval vond plaats in de eigen woning van het slachtoffer – bij uitstek een plek waar men zich veilig moet voelen – door personen die hij in goed vertrouwen had binnen gelaten, terwijl zijn vriendin en kind boven waren. Uit de onderbouwing van de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt ook dat de gebeurtenis in hun leven heeft ingegrepen. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd gebukt kunnen gaan onder de nadelige psychische gevolgen van hetgeen hen is overkomen. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk misdrijf in de samenleving onrust en algemene gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting geen openheid van zaken gegeven en neemt daarmee geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Verdachte heeft zich kennelijk puur laten leiden door financieel gewin. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte in 2012 door de rechter is veroordeeld wegens moord en poging tot doodslag en dat aan hem toen onder meer de PIJ-maatregel is opgelegd. Verdachte heeft deze feiten gepleegd toen hij 14 jaar oud was. Ten tijde van de pleegdatum van dit feit was de PIJ-maatregel – onder een groot aantal strikte voorwaarden – pas 4 maanden voorwaardelijk beëindigd en stond verdachte dus onder toezicht van de reclassering.
6.3.2.
Rapportages en de tbs-maatregel
Verdachte heeft meegewerkt aan een psychologisch onderzoek. Het psychologisch rapport, gedateerd 25 september 2018, opgemaakt door GZ-psycholoog [psycholoog] , houdt onder meer het volgende in:
Er is bij betrokkene sprake van onveilige hechting, forse identiteitsproblematiek en tekorten op sociaal-emotioneel vlak waaronder zorgen over de gewetensvorming. Er kan geen uitspraak worden gedaan over de aanwezigheid van een specifieke ziekelijke stoornis. De geschetste problematiek was aanwezig tijdens het ten laste gelegde.
Op basis van de risicotaxatie-instrumenten kan – bij bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten – gesproken worden van een hoog risico op een herhaling van gewelddadig of andersoortig delictgedrag indien onderzochte niet wordt begeleid na de lange detentie in Pij-verband.
Onderzoekers zien een patroon van beïnvloedbaarheid en een onvermogen eigen (‘verstandige’) keuzes te maken. Zeker gezien het levensdelict in het verleden en de vergelijkbare dynamiek met anderen in het huidige ten laste gelegde - indien bewezen-, zijn er zorgen over het risico op herhaling van delictgedrag. Bovenstaande factoren beïnvloeden elkaar in negatieve zin, onderzochte lijkt onvoldoende in staat zijn eigen (‘verstandige’) beslissingen te nemen en lijkt herhaaldelijk in contact te komen of zijn met personen die een negatieve invloed op hem hebben. De aanwezige beschermende factoren wegen onvoldoende op tegen de risicofactoren.
De psycholoog heeft geadviseerd om verdachte ter observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) te plaatsen, onder meer omdat de problematiek onvoldoende gedifferentieerd beoordeeld kon worden waardoor er geen goede risicoanalyse gemaakt kon worden.
Verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan psychiatrisch onderzoek. Vervolgens is de observatie van verdachte in het PBC bevolen. Verdachte heeft ook tijdens deze observatie geweigerd om mee te werken met het onderzoek.
Het over verdachte uitgebrachte NIFP rapport van het PBC, opgemaakt door GZ-psycholoog [psycholoog 2] en psychiater [psychiater] , gedateerd 9 juli 2019, houdt onder meer het volgende in:
Diagnostische beschouwing psycholoog:
Door de weigering om mee te werken aan het onderzoek heeft betrokkene geen inzicht gegeven in zijn belevingswereld en wijze van psychisch functioneren. Afgaande op eerdere intelligentieonderzoeken en vooropleiding lijkt betrokkene te functioneren op een bovengemiddeld intelligentieniveau. Er is geen aanwijzing voor een cognitieve of verstandelijke beperking, dan wel een psychiatrische stoornis.
Uit het milieurapport blijkt dat betrokkene is opgegroeid in een onveilige opvoedsituatie, met veeleisende ouders. Ook zou hij in zijn vroege jeugd lijfstraffen hebben gekregen. Betrokkene vertoont al vroeg in zijn leven gedragsproblemen en antisociaal gedrag. Door het beperkte onderzoek kan bijvoorbeeld een persoonlijkheidsstoornis of autisme spectrum stoornis niet voldoende worden onderbouwd. Het patroon van disfunctioneren wijst echter wel op het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling. Ondanks zijn gemiddelde cognitieve capaciteiten is er een gebrek aan aanpassingsvermogen, op meerdere levensgebieden, om zich als een onafhankelijk individu in de maatschappij te gedragen.
Diagnostische beschouwing psychiater:
Op grond van wat er bekend is over de ontwikkeling van betrokkene kan worden gesteld dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarbij er sprake is van een gebrek aan aanpassingsvermogen om zich als een zelfstandig, autonoom, volwassen individu in de Nederlandse samenleving te handhaven. Tijdens de huidige klinische observatie is geen zicht gekomen op de identiteitsontwikkeling, het empathisch vermogen, de gewetensontwikkeling, de emotieregulatie en de kwaliteit van de coping mechanismen van betrokkene.
Forensische analyse:
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het betreft een ‘lege’ jongeman met een niet of nauwelijks tot ontwikkeling gekomen eigen identiteit, die zich gedragsmatig vorm geeft conform wat er enerzijds vanuit de Chinese cultuur door hem wordt verondersteld (zoals zich beleefd gedragen, geen emoties tonen en serieus studeren) en anderzijds wat er vanuit Nederlandse verwachtingen door hem wordt verondersteld (zoals goed integreren in de Nederlandse maatschappij). Er is, ondanks zijn bovengemiddelde cognitieve capaciteiten, sprake van langdurig disfunctioneren op verschillende levensgebieden in de zin van een gebrekkige aanpassing.
Er is door de weigering van betrokkene om aan het onderzoek mee te werken geen eenduidig zicht gekomen op de precieze etiologie van de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling. In ieder geval lijken culturele factoren en andere omgevingsfactoren, waaronder mogelijk de ‘hospitalisatie’ en demoralisatie een rol te hebben gespeeld. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Het is niet duidelijk geworden in hoeverre de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde heeft beïnvloed, omdat het door de weigering van betrokkene niet mogelijk was om forensisch relevante functies te onderzoeken.
Op grond van de aanwezigheid van een aantal historische risicofactoren kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een statistisch verhoogde kans op toekomstig gewelddadig gedrag.
De onderzoekers van het PBC hebben geen interventieadvies geformuleerd, omdat er geen geïndividualiseerde, stoornisbepaalde risicoprognose kon worden gegeven.
De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de volgende in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden:
1. Ten tijde van het begaan van het feit bestond er een door de rechter vastgestelde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis;
2. Het feit betreft één van de misdrijven als bedoeld in artikel 37a lid 1 onder 1 Sr;
3. Het gevaarscriterium: er moet sprake zijn van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel;
4. De rechter beschikt over twee gedragskundige rapportages van verschillende disciplines - waaronder een psychiater - opgemaakt binnen een jaar voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Deze eis vervalt echter indien de rechter vaststelt dat sprake is van een zogenoemde weigerende observandus (artikel 37, derde lid, juncto artikel 37a derde lid, Sr), zoals in het geval van verdachte.
Met betrekking tot het eerste criterium overweegt de rechtbank als volgt.
In het hiervoor genoemde rapport heeft de psycholoog geen uitspraak gedaan over de aanwezigheid van een specifieke ziekelijke stoornis, maar stelt zij wel vast dat bij verdachte sprake is van onveilige hechting, forse identiteitsproblematiek en tekorten op sociaal-emotioneel vlak waaronder zorgen over de gewetensvorming. In het PBC-rapport wordt geconcludeerd dat bij verdachte gedragskundig sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De psycholoog baseert dit op het patroon van disfunctioneren van verdachte. De psychiater stelt dat er sprake is van een gebrek aan aanpassingsvermogen om zich als een zelfstandig, autonoom, volwassen individu in de Nederlandse samenleving te handhaven.
Bij gelegenheid van de strafzaak uit 2012 is verdachte eveneens onderzocht. In de destijds uitgebrachte dubbelrapportage werd ook geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een combinatie van een ernstige gedragsstoornis (die volgens de psychiater gepaard gaat met psychopathe trekken), een identiteitsprobleem en een aanzienlijke achterstand in de sociaal-emotionele, morele en identiteitsontwikkeling. In deze rapporten werd het recidiverisico op matig tot hoog ingeschat. Vanaf het jaar 2012 tot aan de pleegdatum van het strafbare feit is de aan verdachte opgelegde PIJ-maatregel ten uitvoer gelegd.
Gelet op de in de loop der jaren gestelde diagnoses en de lange behandelgeschiedenis, waarin kennelijk nauwelijks tot geen resultaten zijn behaald en verdachte ondanks de strikte voorwaarden die waren gesteld aan de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel toch is gerecidiveerd, is de rechtbank van oordeel dat als vaststaand mag worden aangenomen dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, en dat dit ook het geval was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Er is voorts voldaan aan de hiervoor genoemde criteria 2 en 3. Er is sprake van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Aan het gevaarscriterium als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2, is ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde ook voldaan, gelet op de delictsgeschiedenis van verdachte zoals die blijkt uit het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 september 2019, alsmede het uit de rapportages blijkende recidiverisico. Daarbij heeft de rechtbank stilgestaan bij de vraag of kan worden volstaan met een minder ingrijpend alternatief dan de tbs-maatregel, zoals de door de raadsman genoemde optie van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. De rechtbank beantwoordt die vraag echter ontkennend en kent daarbij bijzonder gewicht toe aan de omstandigheid dat verdachte is gerecidiveerd terwijl hij onder toezicht stond van de reclassering in het kader van de voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel. Bovendien heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker, gedateerd 23 september 2019, waarin onder meer is vermeld:
De reclassering vindt het zorgelijk dat de heer [verdachte] wederom met justitie in aanraking is gekomen. Indien hij wordt veroordeeld is er sprake van delictpleging in de laatste fase van zijn PIJ-maatregel, waarin er reeds sprake was van een hoog begeleidingsniveau door de reclassering en strikte voorwaarden. Mede gezien de onduidelijkheid (en het ontbreken van recente diagnostiek) rondom zijn psychisch functioneren is het voor de reclassering niet duidelijk wat er nodig is om tot gedragsverandering bij de heer [verdachte] te komen.
De rechtbank concludeert op grond van dit rapport dat bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel onvoldoende zijn om het recidivegevaar te beteugelen.
Doordat verdachte een weigerende observandus is, vervalt de eis met betrekking tot de gedragsdeskundige rapportages (het vierde criterium). De door deze omstandigheid ontbrekende informatie op basis van recent onderzoek wordt op toereikende wijze gecompenseerd door de hiervoor weergegeven, uit eerdere onderzoeken en behandelingen blijkende, gegevens.
De rechtbank acht op grond van al het voorgaande de oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging voor het onder 1 bewezenverklaarde feit passend en geboden, nu de beveiliging van de maatschappij dit vereist.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van het ten laste gelegde een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten diefstal met bedreiging met geweld, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank acht het niet opportuun om nog een straf op te leggen naast de oplegging van de tbs-maatregel. Mede gelet hierop zal zij ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde wapenbezit toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr en verdachte voor dit feit geen straf opleggen.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.057,47 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade ten bedrage van € 5.757,47 betreft de waarde van uit de woning van benadeelde weggenomen goederen, te weten:
2 Antminers € 4.100,00
HP Probook € 1.218,47
Sony Experia GSM € 439,00
Volgens de officier van justitie ter terechtzitting zijn de weggenomen en later teruggevonden Antminers door de politie aan de benadeelde geretourneerd. In zoverre is er dus geen sprake van schade. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering daarom afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de overige gestelde en door of namens verdachte niet betwiste materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal daarom wat betreft materiële schade worden toegewezen tot een bedrag van € 1.657,47.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,00 billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en uitspraken in vergelijkbare zaken.
In totaal zal de vordering derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 4.157,47, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte het bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal onder bedreiging met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 750,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Vergoeding van de gestelde immateriële schade tot het gevorderde bedrag komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en uitspraken in vergelijkbare zaken. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal onder bedreiging met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 37b en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Gelast ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.157,47(vierduizendhonderdzevenenvijftig euro en zevenenveertig cent), bestaande uit € 1.657,47 als vergoeding voor materiële en € 2.500,00 als vergoeding voor immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Wijst af de vordering voor wat betreft de overige materiële schade.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de overige immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.157,47(vierduizendhonderdzevenenvijftig euro en zevenenveertig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 51 (eenenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 750,00(zevenhonderdvijftig euro), en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 750,00(zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. H. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 oktober 2019.