ECLI:NL:RBNHO:2019:8773

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
15/125068-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verduistering in dienstbetrekking na in scene gezette overval op Ibis Hotel

Op 22 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die samen met anderen een overval op het Ibis Hotel in Zaandam in scene heeft gezet. De verdachte, die als frontoffice medewerker werkzaam was, heeft de inhoud van twee kluizen van het hotel weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. De feiten vonden plaats op 16 november 2018, waarbij de verdachte onder bedreiging van geweld werd gedwongen om de kluizen te openen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader een nachtelijke overval in scene hebben gezet, waarbij de verdachte de overvaller hielp door de kluizen te openen en de inhoud aan hem te overhandigen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, zoals diefstal met geweld en afpersing, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit van verduistering bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en verblijf in een instelling voor begeleid wonen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/125068-19
Uitspraakdatum: 22 oktober 2019
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M. Duin en van hetgeen door verdachte en mr. S.G.H. Langeweg, raadsvrouw van verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 16 november 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [verdachte] en/of het Ibis Hotel heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en/of de
(overige) inhoud van twee kluizen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan het Ibis Hotel toebehoorde, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededader
-
aan voornoemde [verdachte] een (nep-)wapen heeft getoond en/of met zijn hand een wapengebaar heeft gemaakt en/of
- (meermalen) tegen voornoemde [verdachte] heeft gezegd “Geld snel" en/of "Kluis open geld nu" en/of
- die [verdachte] in zijn nek heeft geslagen en/of heeft geduwd en/of
- die [verdachte] om/bij zijn nek heeft vastgehouden en/of vastgegrepen
en/of
hij op of omstreeks 16 november 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag en/of een modem/computer, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan het Ibis Hotel, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [verdachte] en/of het Ibis Hotel, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededader
-
aan voornoemde [verdachte] een (nep-)wapen heeft getoond en/of met zijn hand een wapengebaar heeft gemaakt en/of
- (meermalen) tegen voornoemde [verdachte] heeft gezegd “Geld snel" en/of "Kluis open geld nu" en/of
- die [verdachte] in zijn nek heeft geslagen en/of heeft geduwd en/of
- die [verdachte] om/bij zijn nek heeft vastgehouden en/of vastgegrepen
subsidiairhij op of omstreeks 16 november 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een geldbedrag en/of de (overige) inhoud van twee kluizen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele toebehoorde aan het Ibis Hotel, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders, uit hoofde van zijn/hun persoonlijke dienstbetrekking, te weten als Frontoffice medewerker in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de primair alternatief/cumulatief ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Het betoog van de raadsvrouw komt er in de kern op neer dat voor het scenario waar het Openbaar Ministerie van uit gaat – namelijk dat verdachte de overval op het Ibis hotel samen met een ander of anderen in scene heeft gezet – het bewijs ontbreekt. De raadsvrouw heeft daarom integrale vrijspraak bepleit.
Zelfs wanneer het ‘complot-scenario’ zou worden aanvaard, kan diefstal met geweld niet bewezen worden. In de eerste plaats omdat verdachte de inhoud van de kluis uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had en er dus van wederrechtelijke toe-eigening geen sprake kan zijn. In de tweede plaats omdat de geweldscomponent, die dan immers tegen verdachte zelf zou moeten zijn gericht, niet bewezen kan worden, of in ieder geval niet strafbaar is.
De alternatief/cumulatief ten laste gelegde afpersing kan niet bewezen worden omdat het causale verband tussen het geweld en de afgifte van het goed ontbreekt, aldus de raadsvrouw.
Wanneer de rechtbank uitgaat van de juistheid van het daderscenario, refereert de verdediging zich met betrekking tot de kwalificatie van het subsidiair ten laste gelegde als ‘medeplegen van verduistering in dienstbetrekking’, aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak primair
Primair wordt verdachte verweten dat hij – kort gezegd – zich samen met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met (bedreiging met) geweld, dan wel aan afpersing.
Zoals hierna nader zal worden gemotiveerd acht de rechtbank bewezen dat verdachte met de ‘overvaller’ heeft samengespannen om de inhoud van de kluizen van het Ibis hotel buit te maken. Dit betekent dat, voor zover er sprake is geweest van geweld of dreiging met geweld, dit niet daadwerkelijk in dienst stond van hetzij het wegnemen, hetzij de afgifte van de buit.
De rechtbank zal verdachte daarom, overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, van deze feiten vrijspreken.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.3.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de hem ten laste gelegde feiten ontkend. Bij de politie en ter terechtzitting heeft verdachte over de zaak verklaringen afgelegd. De rechtbank constateert dat deze verklaringen op punten inconsistent, tegenstrijdig en zelfs evident in strijd met de waarheid zijn.
Zo heeft verdachte aanvankelijk verklaard dat hij enkele minuten voordat de overvaller binnenkwam de voordeur van het hotel heeft geopend voor een vaste gast, de heer [getuige 1] , die buiten wilde roken. Deze gast, als getuige gehoord, heeft echter verklaard dat hij, terwijl hij zelf nog in het hotel liep, de overvaller al binnen zag komen. De lezing van deze getuige wordt bevestigd door de beelden van de bewakingscamera’s van het hotel. Hiermee geconfronteerd geeft verdachte bij de politie aan dat hij dan niet weet waarom de deuren open waren en dat hij, net als collega's, de deuren wel vaker langer open laat. Ter zitting heeft verdachte tenslotte verklaard dat hij de deur waarschijnlijk voor een andere gast had open gedaan en vergeten was deze weer op het nachtslot te doen.
Verdachte heeft ook in eerste instantie verklaard dat hij, nadat de overvaller weg was, de mobiele alarmknop die hij bij zich droeg heeft ingedrukt en dat hij daarna telefonisch contact heeft gehad met de alarmcentrale waarbij hij heeft aangegeven dat hij zojuist was overvallen. Uit de gegevens van het beveiligingsbedrijf van het hotel blijkt evenwel dat er tijdens de overval geen alarmknop is ingedrukt. Uit het dossier blijkt ook dat de alarmcentrale geen contact heeft gezocht naar aanleiding van een alarmmelding, maar naar aanleiding van een telefoontje van getuige [getuige 2] . Via dat telefoontje vernam de politie dat er een overval zou zijn geweest. Later heeft verdachte verklaard dat hij ‘voor zijn gevoel’ de alarmknop wel heeft ingedrukt. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de alarmknop waarschijnlijk niet bij zich had tijdens de overval. Op de vraag waarom hij dat denkt, kon verdachte geen antwoord geven.
De getuige [getuige 2] , die als maaltijdbezorger, samen met een collega, tijdens de overval bij het hotel arriveerde, heeft verklaard dat zij de aangetroffen situatie niet vertrouwden en daarom wegreden. Tijdens het wegrijden heeft [getuige 2] het hotel gebeld. Degene die de telefoon opnam (verdachte) zei dat ze net waren overvallen, waarop de getuige 112 heeft gebeld. Ter zitting heeft verdachte daarentegen verklaard dat hij na de overval door een pizzakoerier werd gebeld en dat hij, verdachte, vertelde dat hij was overvallen, waarop de pizzakoerier zei dat hij de politie al had gebeld. Dat was naar zeggen van verdachte de reden dat verdachte niet zelf 112 had gebeld toen hij daarvoor de gelegenheid had.
Ter zitting is verdachte de vraag gesteld waarom hij niet zoals het overvalprotocol van het hotel voorschrijft, de inhoud van de kassa – voor bij de receptie - heeft afgegeven, in plaats van de kluizen – in het kantoor achter de receptie - te openen. Verdachte heeft hierop geantwoord dat de overvaller expliciet om de kluizen vroeg en dus wist dat er kluizen aanwezig waren. In de uitgebreide verhoren bij de politie heeft verdachte over dit saillante detail niet gesproken. In plaats daarvan antwoordde verdachte op dezelfde vraag bij de politie dat hij direct naar de kluizen ging omdat de overvaller om geld vroeg en er geld in de kluizen zat.
Uit onderzoek aan de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte blijkt daarnaast dat er op de dag van de overval tussen 01.28 en 02.04 uur – dat wil zeggen kort voor de overval – vier gesprekscontacten zijn geweest met telefoonnummer [telefoonnummer] . De telefoon van verdachte is direct na de overval in beslag genomen en handmatig onderzocht. Daarbij zijn deze vier contacten niet aangetroffen. Dat betekent dat deze contacten door verdachte moeten zijn gewist. Bij de politie heeft verdachte met stelligheid verklaard dat hij na de overval niets heeft gewist in zijn telefoon. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de contacten wel degelijk bewust heeft gewist.
De rechtbank ziet in de verklaringen van verdachte een patroon, waarbij hij in eerste instantie belastende omstandigheden ontkent. Wanneer verdachte ermee wordt geconfronteerd dat zijn verklaringen op bepaalde punten niet overeenkomen met de verklaringen van anderen en met objectieve onderzoeksresultaten, gaat hij ‘draaien’ of moet het antwoord schuldig blijven.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte er kennelijk belang bij heeft de waarheid te verhullen.
Daarbij is het opvallend dat genoemde inconsistenties en onwaarheden gedragingen betreffen die de mogelijkheden voor het wegnemen van de buit door de overvaller rechtstreeks ondersteunen.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte de juiste codes voor de kluizen invoerde, terwijl het indrukken van een twee bij de code ervoor zou zorgen dat de camera's aan zouden gaan. Verdachte wist dit, maar deed dit niet omdat hij naar eigen zeggen niet helder kon denken en dat hij trilde en geschrokken was. De door verdachte vermelde gemoedstoestand lijkt lastig te rijmen met de mededeling van de medewerker van de alarmcentrale die verdachte belde na de melding van de overval, dat verdachte kalm was aan de telefoon en toen hij nog dacht dat de beller een potentiële klant was direct ter zake kwam en een boeking op wilde nemen.
Het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, maakt dat het gedrag van verdachte zozeer gericht is op het mogelijk maken van het wegnemen van geld van het Ibis hotel, dat de rechtbank concludeert dat het niet anders kan dan dat verdachte heeft meegewerkt aan het in scene zetten van een overval op het Ibis hotel, waarbij de inhoud van twee kluizen is buitgemaakt.
Uit het voorgaande volgt bovendien dat verdachte zodanige handelingen heeft verricht dat gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de zogenaamde overvaller, gericht op het wegnemen van de buit. De rol van verdachte in het geheel van handelingen is daarbij als substantieel aan te merken. Verdachte heeft immers de kluizen ten behoeve van het wegnemen van het geld geopend en vervolgens al het geld uit de kluizen in de rugzak van de man met de helm gestopt en ervoor gezorgd dat deze man gemakkelijk binnen kon komen en er ook weer ongehinderd met de buit vandoor kon gaan. Verdachte kan daarom worden aangemerkt als medepleger.
Nu verdachte als medewerker van het hotel de inhoud van deze kluizen uit hoofde van zijn functie onder zich had, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 16 november 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een of ander, opzettelijk een geldbedrag, dat toebehoorde aan het Ibis Hotel en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als Frontoffice medewerker onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en de verplichting mee te werken aan behandelcontact met een ACT-team of soortgelijke instelling.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Voor het geval het zou komen tot een veroordeling wegens medeplegen van verduistering, is er wat de verdediging betreft, gelet op de zogeheten oriëntatiepunten en de duur van de voorlopige hechtenis, geen ruimte meer voor strafoplegging die verder gaat dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met in ieder geval één andere (onbekend gebleven) mededader schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Verdachte en zijn mededader hebben een nachtelijke overval op het Ibis hotel in Zaandam in scene gezet, waarbij zij het hebben doen voorkomen alsof verdachte als Frontoffice medewerker werd overvallen door een man met een helm op. Verdachte werd zogenaamd onder bedreiging gedwongen om de kluizen in het kantoor te openen en de inhoud af te staan. De totale buit bedroeg ongeveer
€ 7.500,00.
Met deze doortrapte handelwijze heeft verdachte zijn werkgever aanzienlijke financiële schade berokkend. Ook heeft hij het vertrouwen dat zijn werkgever in hem stelde en ook mocht stellen, ernstig beschaamd. Verdachte heeft zich alleen laten leiden door geldelijk gewin en geen rekening gehouden met de gevolgen voor anderen, zoals de angst en onrust die overvallen veroorzaken. Getuigen en personeelsleden van het hotel hebben immers geruime tijd in de veronderstelling verkeerd dat er echt een gewelddadige overval had plaatsgevonden. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank acht de geschetste omstandigheden sterk strafverzwarend en deze maken dat naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet zonder meer kan worden aangesloten bij de Oriëntatiepunten Straftoemeting van het LOVS die zien op verduistering in dienstbetrekking. De rechtbank acht oplegging van een vrijheidsstraf aangewezen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 augustus 2019, waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan het huidige delict niet eerder ter zake van een vermogensdelict onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op
- de Pro Justitiarapportage, gedateerd 27 september 2019, van het psychiatrisch onderzoek uitgevoerd door de psychiater in opleiding drs. R.H.M. Boesten, onder supervisie van de psychiater drs. Th.J.G. Bakkum;
- het over verdachte uitgebrachte Reclasseringsadvies, gedateerd 11 juli 2019 en opgesteld door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland;
- het over verdachte uitgebrachte Aanvullend Reclasseringsadvies, gedateerd 7 oktober 2019, eveneens opgesteld door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland;
Uit de rapportage van het psychiatrisch onderzoek blijkt dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking met een verminderde sociaal-emotionele ontwikkeling en een persoonlijkheidsstoornis die zich uit in voortdurende zelfoverschatting. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en deze beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Verdachte is vanuit zijn stoornissen kwetsbaar voor negatieve beïnvloeding. Hij is niet beperkt in de vrijheid van zijn gedragskeuze maar is beperkt vermogend om de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Daarom wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank kan zich vinden in dit advies en neemt dit over.
Verdachte wordt daarom aangemerkt als verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank houdt met dit gegeven rekening bij de strafoplegging.
De door de gedragsdeskundige beschreven stoornissen zijn pervasief en consistent aanwezig, waardoor de kwetsbaarheid voor beïnvloeding blijft bestaan. De verwachting is dat verdachte bij een gestructureerde en beschermde leefomgeving in combinatie met een betrokken en steunend sociaal netwerk goed genoeg kan functioneren op de meeste leefgebieden. In dat geval zou de recidivekans laag zijn. Bij persistentie dan wel verslechtering van zijn huidige situatie wordt de recidivekans matig verhoogd ingeschat.
Om het recidivegevaar te beperken heeft verdachte daarom baat bij een beschermde woonvorm, aanhoudende intensieve maatschappelijke ondersteuning en psychiatrische begeleiding, aldus de deskundige.
Uit het reclasseringsadvies van 7 juli 2019 komt naar voren dat verdachte rond het ten laste gelegde (wederom) kampte met psychiatrische problematiek, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in een gedwongen opname. In de periode daarvoor gebruikte verdachte veel drugs. Inmiddels is zijn toestandsbeeld gestabiliseerd en gebruikt hij geen middelen meer.
Hij is aangemeld voor een beschermde woonvorm en zal daarbij ook hulp ontvangen van het ACT-team. Concluderend stelt de reclassering dat verdachte een kwetsbare man blijft, bij wie het risico op afglijden na detentie aanwezig blijft. Een reclasseringstraject waarbij de reclassering contact blijft houden met verdachte en de opname in een beschermde woonvorm kan monitoren wordt wenselijk geacht.
Het advies van de reclassering luidt om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan als bijzondere voorwaarden verbonden een meldplicht bij de reclassering, verplicht verblijf in [beschermd wonen] of een andere een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang en de verplichting om mee te werken aan hulpverlenings-contacten met het ACT-team of soortgelijke instelling.
Uit het aanvullend reclasseringsadvies van 7 oktober 2019 komt naar voren dat verdachte door [beschermd wonen] als een geschikte kandidaat wordt gezien en dat hij nog steeds gemotiveerd is voor deze beschermde woonvorm. Er is echter nog geen toezegging gedaan dat verdachte daadwerkelijk bij [beschermd wonen] kan komen wonen. De reclassering handhaaft het eerder gegeven strafadvies.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank is verder van oordeel dat het vanuit een oogpunt van voorkomen van recidive van groot belang is dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. Deze voorwaarden zullen daarom aan de proeftijd worden verbonden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
niet bewezenwat aan verdachte
primair cumulatief/alternatiefis ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart
bewezendat verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
- zich wanneer hij daartoe wordt opgeroepen meldt bij Reclassering Nederland op het adres Oostvest 60 te Haarlem. Hierna moet hij zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde dient mee te werken aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering.
- verblijft in een woonlocatie van [beschermd wonen] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- meewerkt aan een hulpverlengingscontact met het ACT-team of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering die noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. T.H. Bosma, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 oktober 2019.