Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer en het tegenverzoek
5.Het verweer tegen het tegenverzoek
6.De beoordeling
[werknemer]kan voornoemde bepaling niet door Van Mossel worden ingeroepen om de opzegging van 29 april 2019 te rechtvaardigen. [werknemer] stelt dat op grond van het pensioenbeding de arbeidsovereenkomst op 5 september 2018 is geëindigd. Daarna is een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan. Nu door het pensioenbeding in de cao de opzeggingsmogelijkheid in verband met de pensioengerechtigde leeftijd al is gebruikt en Van Mossel dat in haar brief van 14 september 2018 heeft bevestigd, dient de opzegging van de nieuwe arbeidsovereenkomst plaats te vinden conform de regels van het reguliere ontslagrecht.
De kantonrechtervolgt [werknemer] niet in zijn betoog dat de arbeidsovereenkomst in het onderhavige geval door het pensioenbeding en/of meergenoemde brief van 14 september 2018 als opgezegd heeft te gelden. Uit het pensioenbeding volgt weliswaar dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op de pensioendatum van de werknemer, maar partijen zijn het erover eens dat hun arbeidsverhouding ondanks het bepaalde in artikel 13a van de cao in dit geval stilzwijgend - aanvankelijk ook onder dezelfde voorwaarden - is voortgezet na het bereiken door [werknemer] van de pensioengerechtigde leeftijd op 4 september 2018. Uit niets is gebleken dat partijen op enig moment afspraken hebben gemaakt over het al dan niet (be)ëindigen van de arbeidsovereenkomst bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door [werknemer] , laat staan dat op dat moment sprake is geweest van een opzegging door Van Mossel als bedoeld in artikel 7:669 lid 4 BW.