ECLI:NL:RBNHO:2019:8738

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
20 oktober 2019
Zaaknummer
7805143 \ AO VERZ 19-73
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het pensioenbeding en rechtsgeldigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de rechtsgeldigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst van een werknemer, [werknemer], door zijn werkgever, Van Mossel Autoschade B.V. De werknemer, die de AOW-gerechtigde leeftijd had bereikt, stelde dat zijn arbeidsovereenkomst was geëindigd op basis van een pensioenbeding in de cao, en dat de werkgever niet rechtsgeldig had opgezegd. De werkgever voerde aan dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd conform artikel 7:669 lid 4 BW, en dat de werknemer de opzegging niet kon aanvechten.

De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde op de pensioendatum, maar dat partijen de arbeidsverhouding stilzwijgend hadden voortgezet onder gewijzigde voorwaarden. De kantonrechter volgde de redenering van de werkgever dat de opzegging op 29 april 2019 rechtsgeldig was, omdat de werknemer na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd had doorgewerkt. De vorderingen van de werknemer tot betaling van een billijke vergoeding en immateriële schadevergoeding werden afgewezen, omdat de kantonrechter geen ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever kon vaststellen.

De kantonrechter verklaarde voor recht dat Van Mossel geen rechten kon ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding in de arbeidsovereenkomst. De proceskosten werden aan de werknemer opgelegd, omdat hij grotendeels ongelijk kreeg. De beslissing werd op 26 september 2019 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7805143 \ AO VERZ 19-73
Uitspraakdatum: 26 september 2019
Beschikking in de zaak van:
[werknemer]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. A.W. Brantjes
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Mossel Autoschade B.V.,
gevestigd te Waalwijk
verwerende partij
verder te noemen: Van Mossel
gemachtigde: mr. A.H.M. Booijink

1.Het procesverloop

1.1.
[werknemer] heeft een verzoek gedaan om toekenning van een billijke vergoeding.
1.2.
Van Mossel heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.3.
Op 22 augustus 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Van Mossel bij brief van 20 augustus 2019 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Van Mossel is een 100 % dochteronderneming van Van Mossel Autoschadegroep B.V. Van Mossel houdt zich bezig met de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s.
2.2.
[werknemer] , geboren [in 1952] , is op 9 januari 2017 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Van Mossel. Op 5 april 2017 is de arbeidsovereenkomst omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3.
De laatste functie die [werknemer] vervulde, is die van vestigingsmanager, met een salaris van € 4.964,00 bruto exclusief vakantiegeld. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Carrosseriebedrijf (hierna: de cao) van toepassing verklaard.
2.4.
In artikel 13a lid 1 van de cao staat het volgende:
Artikel 13a Einde dienstbetrekking
1. Naast de in de Wet genoemde mogelijkheden eindigt de dienstbetrekking voor onbepaalde tijd van rechtswege, dat wil zeggen zonder dat enigerlei opzegging is vereist, per de eerste dag waarop het ouderdomspensioen van overheidswege (AOW) ingaat.”
2.5.
In artikel 15 lid 3 van de cao staat het volgende:
Artikel 15 Dienstbetrekking met werknemers die de aow-gerechtigde leeftijd hebben bereikt of een werknemer die een pensioenuitkering van het Pensioenfonds metaal en techniek ontvangt
3. Indien de dienstbetrekking is aangegaan voor onbepaalde tijd, of indien een voor bepaalde tijd aangegane dienstbetrekking na het verstrijken van deze tijd zonder tegenspraak wordt voortgezet, kan de dienstbetrekking worden beëindigd door opzegging.”
2.6.
Op 5 september 2018 heeft [werknemer] de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. [werknemer] heeft zijn werkzaamheden sindsdien ongewijzigd voortgezet binnen Van Mossel.
2.7.
Bij brief van 14 september 2018 – die is geantedateerd naar 4 september 2018 – heeft Van Mossel de arbeidsovereenkomst met [werknemer] opgezegd vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. In de brief staat:
“Hierbij bevestigen wij formeel de opzegging van de huidige arbeidsovereenkomst tussen jou en Van Mossel Autoschade Amsterdam B.V. per 4 september 2018. De arbeidsovereenkomst eindigt vanwege het bereiken van de pensioenleeftijd van rechtswege.
Per 5 september 2018 zal een nieuwe arbeidsovereenkomst in werking treding. Deze ontvang je separaat. (…)”
2.8.
Van Mossel is met [werknemer] aansluitend opnieuw een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan rondom 14 september 2018. In de arbeidsovereenkomst is geen pensioenbepaling opgenomen.
2.9.
Op 15 april 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de HR adviseur van Van Mossel, [HR adviseur] (hierna: [HR adviseur]), en [werknemer] alsook de echtgenote van [werknemer] . In dit gesprek heeft [HR adviseur] (samengevat) aangegeven dat zij van mening is dat de manier van aansturen die [werknemer] hanteert niet langer meer van deze tijd zou zijn.
2.10.
Bij e-mail van 18 april 2019 heeft Van Mossel aan [werknemer] drie alternatieven aangeboden. Van Mossel heeft [werknemer] de keuze geboden om zijn dienstverband te hervatten in de rol van Flex calculator, danwel het dienstverband te hervatten in de rol van calculator op vestiging X. Ten derde heeft zij [werknemer] aangeboden om een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van het dienstverband met hem overeen te komen.
2.11.
In reactie op voornoemde e-mail heeft de gemachtigde van [werknemer] bij e-mail van 19 april 2019 om een nadere toelichting gevraagd, omdat voor [werknemer] onduidelijk is waarom hij niet langer als vestigingsmanager werkzaam kan zijn binnen Van Mossel.
2.12.
Bij e-mail en brief van 29 april 2019 heeft Van Mossel (samengevat) de arbeidsovereenkomst opgezegd. In de brief staat:
“Inmiddels hebben wij besloten bij deze de arbeidsovereenkomst met jou – vanwege het bereikt hebben van de pensioengerechtigde leeftijd – op te zeggen tegen 31 mei 2019. Hierbij is rekening gehouden met de geldende opzegtermijn van één maand in deze situatie. Derhalve zal de laatste dag van het dienstverband 31 mei 2019 zijn. Aangezien je reeds (tijdelijk) vrijgesteld bent van werk, zal deze situatie onverminderd van kracht blijven tot einddatum arbeidsovereenkomst. (…)”
2.13.
In reactie hierop heeft de gemachtigde van [werknemer] bij e-mail van 30 april 2019 (samengevat) aangevoerd dat de opzegging vernietigbaar is, omdat er geen sprake is van een redelijke grond voor ontslag. Daarbij heeft de gemachtigde van [werknemer] verzocht om doorbetaling van loon vanaf 1 juni 2019.
2.14.
Bij brief van 2 mei 2019 heeft Van Mossel te kennen gegeven dat zij haar standpunt handhaaft dat de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2019 rechtsgeldig is beëindigd conform artikel 7:669 lid 4 BW. In de brief staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)Tussen partijen gold een pensioenbeding op grond van de CAO:
(…)
Op de desbetreffende dag – 5 september 2018 – gebeurde er echter niets.
De arbeidsovereenkomst is, met andere woorden, voortgezet.
Nadien heeft cliënte dit gerealiseerd en heeft zij alsnog omstreeks 14 september 2018 een opzegging van de arbeidsovereenkomst per 4 september 2018 naar uw cliënt gestuurd, evenals een nieuwe arbeidsovereenkomst. Deze arbeidsovereenkomst heeft uw cliënt nooit getekend. (…)”
2.15.
In reactie hierop heeft de gemachtigde van [werknemer] bij e-mail van 3 mei 2019 aangevoerd dat zij zich op het standpunt stelt dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging en de reguliere ontslagregels op de onderhavige situatie van toepassing zijn. In de brief staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)In dit geval zou op basis van de cao (het pensioenontslagbeding), de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigen op de dag dat de AOW van Van Mossel zou ingaan (5 september 2018). Dat is dus automatisch het eerste beroep op de pensioenleeftijd. Er is daarna echter doorgewerkt.
(…)
Van Mossel heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd op 14 september 2018 vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Dat is het tweede, of in ieder geval het eerste, beroep op de pensioenleeftijd als ontslaggrond. Die opzegging is een eenzijdige rechtshandeling die niet (zonder toestemming) kan worden ingetrokken, en dus automatisch als rechtsgevolg dat de arbeidsovereenkomst toen is geëindigd.
(…)
Van Mossel heeft bij brief van 29 maart 2019 opnieuw de arbeidsovereenkomst opgezegd vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Dat opzegging kan dus niet, althans niet via de route van artikel 7:669 lid 4 BW, omdat die mogelijkheid al is verspeeld met het pensioenontslagbeding uit de cao, maar in ieder geval met de opzegging op 14 september 2018.
Dat betekent dat de reguliere ontslagregels gelden. (…)”

3.Het verzoek

3.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter, na vermindering van eis, om Van Mossel te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 64.333,44 bruto, dan wel een nader te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot algehele voldoening van voornoemd bedrag. Voorts vordert [werknemer] veroordeling van Van Mossel tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00 netto, danwel een nader te bepalen bedrag. Daarbij vordert [werknemer] betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 4.964,00 vermeerderd met het vakantiegeld en de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening. Ten slotte vordert [werknemer] een verklaring voor recht dat Van Mossel geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding in de arbeidsovereenkomst tussen partijen alsook het concurrentie- en relatiebeding in de arbeidsovereenkomst tussen partijen met onmiddellijke ingang te vernietigen, danwel de looptijd te beperken op een manier die de kantonrechter geraden acht. Dit alles met veroordeling van Van Mossel in de kosten van de procedure en veroordeling van Van Mossel tot betaling van een schadevergoeding van
€ 7.500,- netto aan advocaatkosten inclusief btw.
3.2.
[werknemer] voert – samengevat – aan dat de opzegging van 29 april 2019 door Van Mossel vernietigbaar is. Daartoe voert [werknemer] aan dat geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging conform artikel 7:669 lid 4 BW, omdat deze mogelijkheid – opzegging wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd - reeds met het pensioenontslagbeding uit de cao, dan wel in ieder geval met de opzegging van 14 september 2018 is benut. Daarbij is de arbeidsovereenkomst van 14 september 2018 aangegaan nadat [werknemer] de aow-leeftijd heeft bereikt, zodat ook daarom Van Mossel geen beroep toekomt op artikel 7:669 lid 4 BW. [werknemer] stelt dat Van Mossel de reguliere ontslagregels had moeten volgen.
3.3.
Nu de opzegging door Van Mossel vernietigbaar is ex artikel 7:681 jo 7:671 lid 1 BW verzoekt [werknemer] om toekenning van een billijke vergoeding van
€ 64.333,44 vermeerderd met de wettelijke rente. [werknemer] stelt dat het er om gaat dat hij wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van Van Mossel. Ter onderbouwing van zijn vordering verwijst [werknemer] naar de gezichtspunten die de Hoge Raad in het New Hairstyle-arrest heeft geformuleerd. De gevorderde immateriële schadevergoeding moet recht doen aan de omstandigheid dat door ernstig verwijtbaar handelen van Van Mossel een einde komt aan de arbeidsovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan. Voorts stelt [werknemer] dat Van Mossel op grond van slecht werkgeverschap ex art. 7:686a lid 3 jo 6:96 jo 7:611 BW is gehouden om de daadwerkelijke advocaatkosten te vergoeden. Nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van Van Mossel is de conclusie gerechtvaardigd dat Van Mossel geen rechten meer kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding, aldus [werknemer] .

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
Van Mossel verweert zich tegen het verzoek en concludeert tot afwijzing daarvan. Zij voert aan – samengevat – dat zij rechtsgeldig bij brief van 29 april 2019 de arbeidsovereenkomst met [werknemer] heeft kunnen opzeggen ‘in verband met of na het bereiken van een tussen partijen overeengekomen leeftijd waarop de arbeidsovereenkomst eindigt’, met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Ten onrechte hecht [werknemer] waarde aan het gebruik van de term “opzegging” in de brief van 14 september 2018, die is geantidateerd op 4 september 2018. Van Mossel stelt dat de brief van 14 september 2018 niet anders kan worden gekwalificeerd dan als een – mislukte – administratieve poging om de arbeidsovereenkomst met een beroep op de cao te laten eindigen en deze alsnog per 5 september 2018 door een andere overeenkomst te vervangen. Gelet op de cao was immers geen opzegging vereist en deze zou ook niet met terugwerkende kracht hebben kunnen plaatsvinden. Partijen hebben zowel op 4 september 2018 als na 14 september 2018 de arbeidsverhouding voortgezet, maar Van Mossel beoogde die voortzetting per 5 september 2018 onder gewijzigde voorwaarden te laten plaatsvinden. Een dergelijke wijziging van de arbeidsvoorwaarden ten opzichte van de volgens de cao geeindigde maar aanstonds weer voortgezette arbeidsovereenkomst kan niet worden aangemerkt als een opzegging in de zin van artikel 7:669 lid 4 BW, zodat zij de arbeidsovereenkomst met [werknemer] bij brief van 29 april 2019 alsnog heeft kunnen opzeggen op grond van het bepaalde in artikel 15 lid 3 van de cao.
4.2.
De vordering tot betaling van de billijke vergoeding moet gezien het vorenstaande worden afgewezen. Van Mossel meent dat [werknemer] op onjuiste wijze de gezichtspunten uit het New Hairstyle-arrest van de Hoge Raad op zijn situatie toepast. Van Mossel kan geen (ernstig) verwijt worden gemaakt van haar handelwijze. Nu de verwijtbaarheid ontbreekt, dient de compensatie nihil te zijn. De gevorderde immateriële schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat niet aan de vereisten van artikel 6:106 BW wordt voldaan. Daarbij is de enkele stelling van [werknemer] dat hij recht heeft op ‘genoegdoening’ in de vorm van immateriële schadevergoeding onvoldoende. Ten aanzien van de gevorderde advocatenkosten van € 7.500,- voert Van Mossel aan dat de enkele stelling dat sprake is van slecht werkgeverschap hiertoe onvoldoende is. Van slecht werkgeverschap en/of enig verwijtbaar handelen door Van Mossel is geen sprake, integendeel. Van Mossel betreurt de gehele situatie. Daarbij heeft [werknemer] het gevorderde bedrag op geen enkele wijze onderbouwd of gespecificeerd. De vordering tot betaling van de advocatenkosten moet daarom worden afgewezen.
4.3.
In het tegenverzoek wordt door Van Mossel verzocht de arbeidsovereenkomst met [werknemer] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, primair onderdeel d BW, subsidiair onderdeel h BW, en meer subsidiair onderdeel g BW. Het verzoek is voorwaardelijk, namelijk voor het geval de pensioenopzegging bij brief van 29 april 2019 moet worden vernietigd en daarmee de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd op 1 juni 2019.

5.Het verweer tegen het tegenverzoek

5.1.
[werknemer] betwist het tegenverzoek. Voor zover van belang zal de kantonrechter op dat verweer hierna ingaan.

6.De beoordeling

het verzoek en het tegenverzoek
6.1.
Het verzoek en het tegenverzoek van Van Mossel lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
6.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Van Mossel bij brief van 29 april 2019 moet worden vernietigd.
6.3.
Partijen twisten over de toepassing van artikel 7:669 lid 4 BW. Volgens
[werknemer]kan voornoemde bepaling niet door Van Mossel worden ingeroepen om de opzegging van 29 april 2019 te rechtvaardigen. [werknemer] stelt dat op grond van het pensioenbeding de arbeidsovereenkomst op 5 september 2018 is geëindigd. Daarna is een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan. Nu door het pensioenbeding in de cao de opzeggingsmogelijkheid in verband met de pensioengerechtigde leeftijd al is gebruikt en Van Mossel dat in haar brief van 14 september 2018 heeft bevestigd, dient de opzegging van de nieuwe arbeidsovereenkomst plaats te vinden conform de regels van het reguliere ontslagrecht.
6.4.
Van Mosselbetwist dat de arbeidsovereenkomst met [werknemer] niet rechtsgeldig is opgezegd bij brief van 29 april 2019. Zij betoogt dat zij conform artikel 7:669 lid 4 BW de arbeidsovereenkomst op die datum rechtsgeldig heeft opgezegd. Van Mossel meende in september 2018 uitvoering te kunnen geven aan het in de cao opgenomen beding middels een opzegging per 4 september 2018 met aansluitend een “nieuwe arbeidsovereenkomst” per 5 september 2018. Het aanbod van Van Mossel hield geen totale wijziging van de bestaande arbeidsovereenkomst in, maar hooguit een wijziging van het netto salaris vanwege minder inhoudingen wegens de pensioengerechtigde leeftijd. Voorts is aan de feitelijke situatie tussen partijen vrijwel niets veranderd. De bestaande arbeidsovereenkomst tussen partijen is onafgebroken voortgezet onder gewijzigde voorwaarden. Aldus nog steeds Van Mossel.
6.5.
De kantonrechtervolgt [werknemer] niet in zijn betoog dat de arbeidsovereenkomst in het onderhavige geval door het pensioenbeding en/of meergenoemde brief van 14 september 2018 als opgezegd heeft te gelden. Uit het pensioenbeding volgt weliswaar dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op de pensioendatum van de werknemer, maar partijen zijn het erover eens dat hun arbeidsverhouding ondanks het bepaalde in artikel 13a van de cao in dit geval stilzwijgend - aanvankelijk ook onder dezelfde voorwaarden - is voortgezet na het bereiken door [werknemer] van de pensioengerechtigde leeftijd op 4 september 2018. Uit niets is gebleken dat partijen op enig moment afspraken hebben gemaakt over het al dan niet (be)ëindigen van de arbeidsovereenkomst bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door [werknemer] , laat staan dat op dat moment sprake is geweest van een opzegging door Van Mossel als bedoeld in artikel 7:669 lid 4 BW.
6.6.
Klaarblijkelijk heeft Van Mossel zich eerst op 14 september 2018 gerealiseerd dat [werknemer] de pensioengerechtigde leeftijd inmiddels had bereikt en daaraan de consequentie verbonden dat voor [werknemer] , met instandhouding van de arbeidsverhouding, gewijzigde arbeidsvoorwaarden zouden dienen te gaan gelden, hetgeen [werknemer] vervolgens ook heeft aanvaard. Er is naar het oordeel van de kantonrechter in de onderhavige situatie daarom sprake van een onverkort in stand gebleven arbeidsverhouding met (per 5 september 2018) gewijzigde arbeidsvoorwaarden.
6.7.
Dit betekent dat aan de brief van 14 september 2018 van Van Mossel aan [werknemer] geen andere betekenis toekomt dan dat Van Mossel daarmee aan [werknemer] te kennen geeft dat zij met het oog op het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd per 5 september 2018 onder gewijzigde voorwaarden voortzetting van de arbeidsverhouding wenst. Hoewel het woord “opzegging” wordt gebruikt, is aldus geen sprake geweest van een opzegging van de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:669 lid 4 BW; onder handhaving van de arbeidsverhouding wordt slechts een aantal voorwaarden aangepast; voor het eerdere contract komt een nieuw contract in de plaats met hier en daar een aanpassing. Aldus heeft Van Mossel de arbeidsovereenkomst met [werknemer] alsnog bij brief van 29 april 2019 in verband met zijn pensioengerechtigde leeftijd rechtsgeldig kunnen opzeggen.
6.8.
Gezien het hetgeen hiervoor is overwogen, wijst de kantonrechter het verzoek tot betaling van een billijke vergoeding af. De opzegging door Van Mossel heeft conform artikel 7:669 lid 4 BW plaatsgevonden. Van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Van Mossel is aldus geen sprake.
6.9.
De vordering tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 10.000,-- netto zal eveneens worden afgewezen. Er is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Van Mossel en voorts is de vordering tot betaling van een immateriële schadevergoeding voldoende gemotiveerd door Van Mossel betwist.
6.10.
Nu niet in geschil is dat Van Mossel de voor haar geldende opzegtermijn in acht heeft genomen, is geen sprake van een onregelmatige opzegging. De vordering tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal eveneens worden afgewezen.
6.11.
Waar Van Mossel geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde verklaring voor recht dat zij jegens [werknemer] geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding in de arbeidsovereenkomst, zal het gevorderde in zoverre wel worden toegewezen.
6.12.
De proceskosten komen voor rekening van [werknemer] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.
6.13.
Nu hiervoor is geoordeeld dat het verzoek van de werknemer tot vernietiging van de opzegging moet worden afgewezen betekent dit dat de voorwaarde waaronder de werkgever het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, niet is vervuld. Het verzoek hoeft daarom niet te worden beoordeeld en er hoeft dan ook niet op te worden beslist.
6.14.
De proceskosten in het tegenverzoek worden begroot op nihil, nu het tegenverzoek met dezelfde rechtsvraag samenhing als waarop naar aanleiding van het verzoek van [werknemer] hiervoor is beslist.

7.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
7.1.
verklaart voor recht dat Van Mossel jegens [werknemer] geen rechten kan ontlenen aan het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebeding;
7.2.
wijst het verzoek voor het overige af;
7.3.
veroordeelt [werknemer] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Van Mossel tot en met vandaag vaststelt op € 720,00 aan salaris gemachtigde;
7.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
het voorwaardelijk tegenverzoek
7.6.
begroot de proceskosten op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.P. Ruitinga, kantonrechter en op 26 september 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter