In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen British Airways wegens compensatie voor een vertraagde vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Orlando, met een tussenstop in Londen Gatwick. Op 31 juli 2018 vertrok de vlucht BA 2759 met vertraging, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Orlando misten. British Airways weigerde compensatie te betalen en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en een capaciteitsreductie op de luchthaven van Londen Gatwick.
De kantonrechter oordeelde dat British Airways niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming waren aangekomen, wat hen recht gaf op compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De kantonrechter concludeerde dat de vertraging voornamelijk was veroorzaakt door het missen van de aansluitende vlucht en niet door de weersomstandigheden. British Airways werd veroordeeld tot betaling van € 1381,50 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen bij vertragingen en de noodzaak om adequaat bewijs te leveren voor claims van buitengewone omstandigheden. De rechter wees ook op de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen om passagiers te informeren over vertragingen en hen te compenseren in overeenstemming met de geldende regelgeving.