In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa A.G. wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een vlucht van Amsterdam naar Frankfurt en aansluitend naar Bangkok. De eerste vlucht, LH999, had een vertraging van 1 uur en 45 minuten, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Bangkok misten. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
Lufthansa betwistte de vordering en stelde dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de voorgaande vlucht LH998 hadden vertraagd. De kantonrechter oordeelde dat Lufthansa niet voldoende had aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen. De rechter stelde vast dat de passagiers recht hadden op compensatie, omdat de vertraging van meer dan drie uur hen recht gaf op een vergoeding volgens de Verordening.
De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en Lufthansa veroordeeld tot betaling van € 1.380,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De rechter oordeelde dat Lufthansa geen beroep kon doen op de uitzonderingen in de Verordening, omdat zij niet had aangetoond dat de vertraging niet te vermijden was. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open.