ECLI:NL:RBNHO:2019:8656

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
17 oktober 2019
Zaaknummer
C/15/279369 / FA RK 18-5387
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige na Raadsonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De ouders, de vader en de moeder, hebben verschillende visies over wat in het belang van [minderjarige] is. De vader pleit voor verblijf bij familie of netwerk, terwijl de moeder de voorkeur geeft aan kinderopvang. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een onderzoek uitgevoerd en geadviseerd dat [minderjarige] recht heeft op kinderopvang, ook als beide ouders niet werken. Dit is belangrijk voor zijn ontwikkeling, vooral gezien zijn aanstaande schoolstart en spraak-/taalontwikkeling.

De rechtbank heeft de beschikking van 12 december 2018 in acht genomen, waarin een tijdelijke zorgregeling was vastgesteld. De Raad heeft in zijn rapport van 30 juli 2019 geconcludeerd dat continuïteit in de opvoedingssituatie van groot belang is voor [minderjarige]. Ondanks de positieve punten van de vader, heeft de Raad geadviseerd om de hoofdverblijfplaats bij de moeder te laten, omdat zij in staat is om samen met de vader de opvoeding van [minderjarige] vorm te geven. De rechtbank heeft het rapport van de Raad als zorgvuldig en bruikbaar beoordeeld en heeft besloten om het advies van de Raad te volgen.

De rechtbank heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn, met een zorgregeling die voorziet in verblijf bij de vader zodra [minderjarige] naar school gaat. De zorgregeling houdt in dat [minderjarige] drie weekenden per maand bij de vader verblijft en dat de vakanties gelijk verdeeld worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van griffier mr. J.C.M. Kroon.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zorgregeling en hoofdverblijfplaats
zaak-/rekestnr.: C/15/279369 / FA RK 18-5387
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 oktober 2019
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Krim, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Z. Taspinar, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de beschikking van deze rechtbank van 12 december 2018 en de daarin vermelde stukken;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de vader van 5 februari 2019;
- het F-formulier van de advocaat van de moeder van 21 februari 2019;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 30 juli 2019, ingekomen op 13 augustus 2019;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 29 augustus 2019;
- het F-formulier van de advocaat van de moeder van 4 september 2019.

2.De beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 12 december 2018 heeft de rechtbank een tijdelijke zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] . De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) verzocht ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling een onderzoek te verrichten en de rechtbank ter zake te adviseren.
2.2.
Omdat de ouders tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op 1 november 2018 hadden verklaard dat zij met hulp van een mediator hun onderlinge communicatie wilden verbeteren, hebben zij ook gesprekken gevoerd met een mediator. De advocaten van de ouders hebben de rechtbank in februari 2019 bericht dat deze gesprekken hebben geleid tot een overeenkomst over een (voorlopige) zorgregeling hangende het onderzoek van de Raad.
2.3.
Het onderzoek van de Raad heeft geleid tot een rapport en advies van 30 juli 2019.
hoofdverblijf
2.4.
De Raad constateert dat voor [minderjarige] continuïteit in de opvoedingssituatie belangrijk is. In dat kader heeft de Raad onderzocht of hij reden ziet om de huidige regeling, waarbij [minderjarige] bij de moeder verblijft en een tijdelijke zorgregeling met de vader heeft, te doen wijzigen. Ondanks dat de Raad veel positieve punten bij de vader ziet, is de Raad van mening dat deze ontwikkelingen nog pril zijn. De Raad acht de moeder in staat om in gezamenlijk overleg met de vader invulling te geven aan de opvoeding van [minderjarige] . De huidige situatie verloopt goed. De Raad acht het in het belang van [minderjarige] dat deze situatie wordt bestendigd en dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder is. De Raad acht van belang dat hier een duidelijke uitspraak over wordt gedaan, opdat ouders in staat worden gesteld om in onderling overleg de schoolkeuze voor [minderjarige] te bepalen waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat wanneer hij gaat starten met de basisschool, hij ook wisselt van ouder.
2.5.
De moeder heeft in het gezamenlijk gesprek van de ouders bij de Raad naar aanleiding van het conceptrapport aangegeven dat zij opgelucht is over het advies. De vader heeft hierin aangegeven dat hij het nu aan moeder zal overlaten en dat zij alles voor [minderjarige] mag gaan regelen. In haar schriftelijke reactie op het conceptrapport heeft de moeder aangegeven dat zij geen opmerkingen / aanvullingen erop heeft. De vader heeft niet meer op het conceptrapport gereageerd.
2.6.
De advocaat van de vader heeft de rechtbank op 29 augustus 2019 bericht dat de vader het niet eens is met het advies van de Raad om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder te bepalen. De vader wijst op de afspraken die ouders hebben gemaakt en die meebrengen dat [minderjarige] al vele maanden het grootste deel van de tijd bij de vader in [plaats] doorbrengt. Het verbaast vader dat de Raad desondanks adviseert om de hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen. De vader benadrukt dat hij wel degelijk inziet wat de behoefte van [minderjarige] is. Het doet hem verdriet dat de moeder het voordeel van de twijfel wordt gegeven, terwijl haar situatie ten opzichte van de situatie van de vader vele malen onzekerder is. Zo heeft zij nog geen woning, terwijl vader een woning met een kamer voor [minderjarige] heeft. Omdat de moeder vier dagen per week werkt, valt de verzorging van [minderjarige] haar zwaar en kan zij deze voor het grootste deel niet zelf uitvoeren. De vader heeft geen werk. Als [minderjarige] bij hem komt wonen, zal vader werk zoeken dat past binnen de schooltijden van [minderjarige] . Voor taken die vader niet zelf kan uitvoeren, kan hij een beroep doen op zijn ouders.
2.7.
In reactie op het advies van de Raad heeft de advocaat van de moeder bericht dat de moeder zich hiermee kan verenigen. Met de brief van de advocaat van de vader is zij het niet eens.
2.8.
Bij beschikking van 12 december 2018 heeft de rechtbank de Raad verzocht te onderzoeken waar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] het beste kan zijn en of het belang van [minderjarige] zich tegen een gelijkwaardige verdeling van de zorg verzet dan wel met welke zorgregeling hij het beste af is.
De Raad heeft vervolgens gesprekken gevoerd met de vader en de moeder, met een jeugdarts van het consultatiebureau JGZ Kennemerland, met de huisartsen van de ouders, met de reclasseerder van vader van Reclassering Nederland en met een hulpverlener van verslavingszorg de Brijder [plaats] . Ook zijn huisbezoeken afgelegd en is gesproken met diverse familieleden van de ouders. In de rapportage is vervolgens uitgebreid antwoord gegeven op de door de rechtbank geformuleerde vragen en is aandacht besteed aan de factor dat, zoals in de beschikking van 12 december 2018 is genoemd, ouders geen vertrouwen hebben in elkaar en niet in staat zijn met elkaar op ouderniveau te communiceren.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat de Raad het onderzoek zorgvuldig heeft uitgevoerd. In het rapport wordt uitgebreid aandacht besteed aan alle onderwerpen die de advocaat van de vader in de brief van 29 augustus 2019 noemt. Dat het advies van de Raad niet aansluit bij de wens van vader brengt niet met zich dat het rapport niet bruikbaar is.
2.10.
Centraal in het rapport en advies van de Raad staat het belang van [minderjarige] dat er snel duidelijkheid komt over zijn hoofdverblijfplaats en de invulling van de zorgregeling. In november wordt [minderjarige] 4 jaar. De Raad acht van belang dat hij spoedig zal starten op school om zo gestimuleerd te worden in het contact met andere kinderen en zijn spraak-/taalontwikkeling verder te stimuleren. Ook moet [minderjarige] logopedie blijven volgen en moeten ouders handvatten leren om [minderjarige] te stimuleren in zijn spraak-/taalontwikkeling.
Ouders verschillen van visie in wat in het belang is van [minderjarige] (verblijven bij familie / netwerk of op een kinderopvang). De Raad ondersteunt de visie dat alle kinderen recht hebben op kinderopvang ook wanneer niet één of beide ouders werken. Aldaar worden kinderen doelbewust, maar spelenderwijs, gestimuleerd in hun ontwikkeling. Dit is belangrijk om schoolachterstanden te voorkomen en geeft ze een goede start in de maatschappij. Daar er bij [minderjarige] gesproken wordt over een spraak-/taalachterstand en hij in november 2019 naar school gaat, is de Raad van mening dat er goed gekeken moet worden samen met de huisarts dan wel consultatiebureau of de logopedie momenteel voldoende is of dat een verwijzing naar de voorschool passend is.
2.11.
De Raad overweegt dat de moeder inzicht toont in hetgeen noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] en hier actief mee bezig is (inzet logopedie, noodzaak tot het gaan naar kinderopvang / peuterspeelzaal, mogelijke andere hulpverlening). Vader ziet, aldus het rapport, een peuterspeelzaal of kinderdagopvang niet zitten en hecht veel belang aan [minderjarige] verblijf bij familie / netwerk of wenst dat [minderjarige] enkel terug zou gaan naar [naam opvang] . Gelet op de spraak-/taalontwikkeling van [minderjarige] acht de Raad het van belang dat [minderjarige] gaat starten op een peuterspeelzaal dan wel voorschool. De Raad is van mening dat vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij moeder op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] is. Bij dit advies gaat de Raad ervan uit dat [minderjarige] in de buurt van moeder naar school gaat.
2.12.
De rechtbank acht zich door de rapportage van de Raad voldoende geïnformeerd om, in het belang van [minderjarige] , over zijn hoofdverblijf te beslissen. De door de vader in de brief van 29 augustus 2019 genoemde factoren heeft hij ook tijdens het Raadsonderzoek al genoemd. Deze zijn op diverse plaatsen in het rapport van de Raad terug te vinden en besproken, en dus wel degelijk bij het onderzoek en het advies betrokken.
2.13.
De rechtbank is, in navolging van het advies van de Raad, van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal zijn. De rechtbank zal aldus beslissen.
zorgregeling
2.14.
De Raad adviseert de rechtbank om, zolang [minderjarige] niet naar school gaat, de huidige zorgregeling te bepalen. Vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat, zal de zorgregeling inhouden dat [minderjarige] drie weekenden per maand van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijft. Van deze regeling zal in onderling overleg afgeweken kunnen worden. Als ouders een andere zorgregeling wensen, zullen zij hierover, eventueel met het mediationbureau / Sociaal Wijkteam, overleggen. De Raad adviseert de vakanties bij helfte te verdelen.
2.15.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de zorgregeling wordt uitgevoerd volgens het advies van de Raad en zal aldus beslissen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] :
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
bij de moeder zal zijn;
3.2.
stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
[minderjarige] verblijft bij de vader:
zolang hij nog niet naar school gaat:
- wekelijks van maandagavond tot en met vrijdag 18.00 uur;
en zodra hij naar school gaat:
- drie weekenden per maand van vrijdag na school tot maandag voor school.
Vakanties zullen bij helfte worden gedeeld.
In onderling overleg kan van deze regeling worden afgeweken. Ouders zullen hierbij zo nodig de hulp van het mediationbureau of het Sociaal Wijkteam inroepen;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs C.M. van Wechem, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Kroon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2019.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.