ECLI:NL:RBNHO:2019:8656
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vaststelling hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige na Raadsonderzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige]. De ouders, de vader en de moeder, hebben verschillende visies over wat in het belang van [minderjarige] is. De vader pleit voor verblijf bij familie of netwerk, terwijl de moeder de voorkeur geeft aan kinderopvang. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een onderzoek uitgevoerd en geadviseerd dat [minderjarige] recht heeft op kinderopvang, ook als beide ouders niet werken. Dit is belangrijk voor zijn ontwikkeling, vooral gezien zijn aanstaande schoolstart en spraak-/taalontwikkeling.
De rechtbank heeft de beschikking van 12 december 2018 in acht genomen, waarin een tijdelijke zorgregeling was vastgesteld. De Raad heeft in zijn rapport van 30 juli 2019 geconcludeerd dat continuïteit in de opvoedingssituatie van groot belang is voor [minderjarige]. Ondanks de positieve punten van de vader, heeft de Raad geadviseerd om de hoofdverblijfplaats bij de moeder te laten, omdat zij in staat is om samen met de vader de opvoeding van [minderjarige] vorm te geven. De rechtbank heeft het rapport van de Raad als zorgvuldig en bruikbaar beoordeeld en heeft besloten om het advies van de Raad te volgen.
De rechtbank heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn, met een zorgregeling die voorziet in verblijf bij de vader zodra [minderjarige] naar school gaat. De zorgregeling houdt in dat [minderjarige] drie weekenden per maand bij de vader verblijft en dat de vakanties gelijk verdeeld worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, rechter en kinderrechter, in aanwezigheid van griffier mr. J.C.M. Kroon.