ECLI:NL:RBNHO:2019:8503

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
15/003353-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid en onvoorzichtigheid van de bestuurder

Op 30 januari 2017 vond op de Rijksweg N99 ter hoogte van Anna Paulowna een verkeersongeval plaats waarbij een bestuurder van een Mazda, verdachte, op de verkeerde weghelft terechtkwam en in botsing kwam met een tegemoetkomende Citroën. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de dubbele doorgetrokken streep heeft overschreden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bestuurder van de Citroën. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gehandeld, wat leidde tot de conclusie dat hij schuld had aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en een taakstraf van 120 uren opgelegd, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/003353-18 (P)
Uitspraakdatum: 17 oktober 2019
Tegenspraak ex artikel 279 Sv
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 oktober 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Heij en van hetgeen mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij op of omstreeks 30 januari 2017 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Mazda, type 6), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg N99 zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend, terwijl hij, verdachte ter plaatse bekend is,
- niet voortdurend en/of niet voldoende zijn aandacht bij de weg en/of het verkeer te houden, en/of niet voortdurend de controle over zijn
motorrijtuig te houden, en/of (vervolgens)
- naar links te sturen en/of naar links te gaan en/of (in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990) een dubbele doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevond, te overschrijden, en/of (vervolgens)
- zich met zijn, verdachtes, motorrijtuig geheel of gedeeltelijk links van die dubbele doorgetrokken streep - welke streep op voornoemde weg was aangebracht tussen de rijbanen/weggedeelten, met verkeer in beide richtingen - te bevinden en/of (in strijd met artikel 3 van voornoemd Reglement) niet aan zijn, verdachtes, verplichting te voldoen om zoveel mogelijk rechts te houden, en/of (vervolgens)
- geheel of gedeeltelijk rijdend op die/dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan/weggedeelte van voornoemde weg is gebotst
of aangereden op/tegen een op die rijbaan tegemoetkomend/naderend motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Citroën, type C4
Picasso),
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken (boven)arm en/of een gebroken heup en/of een of meer breuk(en) in het schaambeen en/of gebroken ribben, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 januari 2017 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon als bestuurder van een voertuig (te weten een
personenauto, merk Mazda, type 6), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg N99,
- niet voortdurend en/of niet voldoende zijn aandacht bij de weg en/of het verkeer heeft gehouden, en/of niet voortdurend de controle over
zijn voertuig heeft gehouden, en/of (vervolgens)
- naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of (in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990) een dubbele doorgetrokken streep, die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevond, heeft overschreden,
en/of (vervolgens)
- zich met zijn, verdachtes, voertuig geheel of gedeeltelijk links van die dubbele doorgetrokken streep - welke streep op voornoemde weg was aangebracht tussen de rijbanen/weggedeelten, met verkeer in beide richtingen - heeft bevonden en/of (in strijd met artikel 3 van voornoemd Reglement) niet aan zijn, verdachtes, verplichting heeft voldaan om zoveel mogelijk rechts te houden, en/of (vervolgens)
- geheel of gedeeltelijk rijdend op die/dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan/weggedeelte van voornoemde weg is gebotst
of aangereden op/tegen een op die rijbaan tegemoetkomend/naderend voertuig (te weten een personenauto, merk Citroën, type C4 Picasso), ten gevolge waarvan [slachtoffer] letsel heeft bekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het geheel van gedragingen, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden bewezen kan worden dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat het enkele feit dat verdachte op de voor hem verkeerde weghelft terecht is gekomen nog geen ‘schuld’ impliceert in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW 1994). Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Op 30 januari 2017, in de loop van de middag, heeft op de Rijksweg N99, die loopt tussen Den Helder en Den Oever, ter hoogte van Anna Paulowna een aanrijding plaatsgevonden waarbij een personenauto van het merk Mazda, die door verdachte werd bestuurd, en een personenauto van het merk Citroën betrokken waren. Het ongeval vond plaats doordat de Mazda rijdende vanuit de richting Den Helder over de N99 (gedeeltelijk) op de rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer is terechtgekomen. Ten gevolge hiervan heeft de bestuurder van de Citroën letsel opgelopen.
Uit het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse (hierna VOA) blijkt dat de N99 is onderverdeeld in twee rijstroken en dat op de plaats van de aanrijding deze rijstroken van elkaar zijn gescheiden door middel van dubbele doorgetrokken witte belijningsstrepen met daartussen een groene streep. Ter plaatse is een snelheid van 100 km/u toegestaan. Aan de betrokken voertuigen werden, voor zover de schade was na te gaan, geen technische gebreken en/of afwijkingen waargenomen. Het (uit)zicht ter plaatse (een recht stuk weg) was voor beide bestuurders goed. Het wegdek was in een goede staat van onderhoud. Het was daglicht en droog weer. De botsplaats was volgens de VOA geheel, danwel voor het grootste gedeelte, gelegen op de voor de Citroën bestemde rijstrook. Geconcludeerd wordt dat de bestuurder van de Mazda (om onbekende reden) de dubbele doorgetrokken asstreep heeft overschreden en vervolgens op de rijstrook bestemd voor het tegemoet komende verkeer, met de linker voorzijde tegen de linker voorzijde van de uit tegenovergestelde richting komende Citroën is gebotst. Deze conclusies worden ondersteund door de in deze zaak uitgevoerde contra-expertise.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte een verkeersovertreding heeft begaan door de dubbele doorgetrokken streep te overschrijden en op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te rijden, ten gevolge waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
De vraag is of de feitelijke gedragingen van verdachte de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994). Het begrip "schuld" houdt in dat voor strafbaarheid tenminste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is dus niet voldoende om tot een bewezenverklaring van schuld te komen.
De rechtbank overweegt voorts dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Bij de vraag naar de bewezenverklaring van schuld in de zin van dit artikel komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte, ter plaatse bekend, heeft de doorgetrokken strepen op de as van de weg met zijn auto overschreden en daarmee artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 overtreden. Zowel verdachte als het slachtoffer hebben verklaard dat zij zich niets meer van het ongeluk kunnen herinneren. Onderzoek heeft geen verklaring opgeleverd voor het feit dat verdachte op de rijbaan van het slachtoffer is terechtgekomen. Getuige Leck heeft verklaard dat verdachte plotseling naar links zou hebben gestuurd. Eerder genoemde contra-expertise concludeert echter dat deze getuige mogelijk wel getuige is geweest van het ongeluk, maar dat hij niet de specifieke positie van verdachte kan hebben gezien en dus mogelijk ook niet de concrete gedraging van verdachte. Wel staat vast dat verdachte op enig moment naar links heeft gestuurd en daarbij voor een groot deel op de weghelft van het slachtoffer is terecht gekomen. Onduidelijk is of verdachte daarbij geleidelijk naar links is gaan sturen, danwel plotseling naar links heeft gestuurd.
De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden gebleken zijn die een verklaring kunnen geven voor het naar links bewegen van de auto, zodat met voldoende zekerheid is gebleken dat de beweging naar links het gevolg is van een gedraging van verdachte. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte gedurende dat moment (of dit nu kort of lang heeft geduurd) onoplettend en onvoorzichtig is geweest.
Voorts acht de rechtbank van belang dat wegen waarbij de rijbanen voor elkaar tegemoetkomend verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden, zoals bij de N99 ter hoogte van Anna Paulowna, wegen zijn waarvan algemeen bekend is dat deze uit verkeerstechnisch oogpunt gevaarlijk zijn. Ter onderstreping hiervan waren de rijbanen op de plaats van het ongeval gescheiden door een dubbele doorgetrokken streep met daartussen een groene middenstreep. Dit betekent dat er een inhaalverbod geldt en dat er een snelheid geldt van 100 kilometer per uur. Uit deze omstandigheden kan worden vastgesteld dat op de plaats van het ongeval bijzondere voorzichtigheid van de verkeersdeelnemers gevergd is.
Verdachte heeft die voorzichtigheid niet in acht genomen, is zomaar (gedeeltelijk) op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer terecht gekomen, terwijl andere verkeersdeelnemers er geen rekening mee hoefden te houden dat zij hun weg niet ongehinderd zouden kunnen vervolgen.
De gedraging van verdachte kan –onder de hierboven omschreven omstandigheden derhalve de gevolgtrekking dragen dat verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 te wijten is.
De conclusie dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW1994 kan anders luiden indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde. Van dergelijke omstandigheden is echter niet gebleken.
Het letsel dat de bestuurder van de Citroën, de heer [slachtoffer] , door het ongeval heeft opgelopen kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte schuld heeft aan het ongeval, in de zin van aanmerkelijke oplettendheid en onvoorzichtigheid, als hierna bewezen zal worden verklaard.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 30 januari 2017 te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Mazda,
type 6), daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg N99, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, terwijl hij, verdachte ter plaatse bekend is,
- niet voortdurend zijn aandacht bij de weg en/of het verkeer te houden en vervolgens
- naar links te sturen en/of naar links te gaan en/of (in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) een dubbele doorgetrokken streep te overschrijden, en vervolgens
- zich met zijn, verdachtes, motorrijtuig geheel of gedeeltelijk links van die dubbele doorgetrokken streep - welke streep op voornoemde weg was aangebracht tussen de rijbanen/weggedeelten, met verkeer in beide richtingen - te bevinden en vervolgens
- geheel of gedeeltelijk rijdend op die/dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijbaan/weggedeelte van voornoemde weg is gebotst tegen een op die rijbaan tegemoetkomend/naderend motorrijtuig (te weten een personenauto, merk Citroën, type C4
Picasso),
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en een gebroken arm en een gebroken heup en een breuk in het schaambeen en gebroken ribben werd toegebracht.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
primairbewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren (subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis), waarvan 40 uren (subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis) voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een (onvoorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft en zelf zwaar getroffen is door het feit. Verdachte heeft dagelijks veel pijn, staat onder behandeling van een orthopedagogisch chirurg, is (in verband met concentratiestoornissen) verwezen naar de neuroloog en is inmiddels volledig arbeidsongeschikt verklaard. Uitgaande van een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht bepleit, dan wel het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als bestuurder van een auto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte heeft zijn aandacht niet voortdurend op de weg en niet op het besturen van zijn auto gehad. Hierdoor is hij op een rechte tweebaansweg over de dubbele doorgetrokken streep naar links uitgeweken en is hij op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht gekomen, waarna hij op de tegemoetkomende auto van het slachtoffer de heer [slachtoffer] is gebotst. Verdachte heeft zich daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen in het verkeer, met tot gevolg dat de heer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging enerzijds rekening met de omstandigheid dat aan het slachtoffer onomkeerbaar leed is toegebracht, hetgeen door hem invoelbaar is verwoord in zijn slachtofferverklaring. De vele botbreuken zijn inmiddels genezen, maar er is sprake van blijvende schade aan zijn spieren, pezen en zenuwen in zijn linkerarm en heup. Hierdoor kan hij zijn linkerarm niet meer gebruiken en zijn beroep als taxichauffeur niet meer uitoefenen.
De rechtbank weegt anderzijds mee dat verdachte niet eerder voor het begaan van een strafbaar feit in het verkeer is veroordeeld. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte ook zelf ernstig gewond is geraakt en aanzienlijke gevolgen heeft ondervonden en nog steeds ondervindt van het ongeval.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder gekeken naar de redelijke termijn van berechting. In het arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) heeft de Hoge Raad algemene uitgangspunten en regels geformuleerd over de inbreuk op het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM gewaarborgde recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn en het rechtsgevolg dat aan een vastgestelde inbreuk op dat recht dient te worden verbonden. Op de voet van dit arrest beoordeelt de rechtbank of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, en indien daarvan sprake is, in welke mate dat heeft plaatsgevonden en wat daarvan het gevolg moet zijn.
Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Bijzondere omstandigheden waarvan de redelijkheid van de duur afhankelijk is, zijn onder meer de ingewikkeldheid van de zaak en de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De vermindering van de straf is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden.
In onderhavige zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte voor de eerste keer door de politie als verdachte is gehoord als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten 23 maart 2017. Nu geen sprake is van genoemde bijzondere omstandigheden en dit vonnis dateert van 17 oktober 2019, betekent dit een overschrijding van de redelijke termijn met bijna zeven maanden. De rechtbank zal dit (volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad) compenseren door de beoogde straf te matigen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. In het geval van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld is het vertrekpunt een taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om in het voordeel van verdachte van deze oriëntatiepunten af te wijken. De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uur (subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis) met een proeftijd van drie jaren en als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
De artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994
De artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte
primairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
3 (drie) jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 (zes) maanden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Boots, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. P.S. Lambertina, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. de Graag,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 oktober 2019.
mr. P.S. Lambertina is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
[bewijsmiddelen]
[bewijsmiddelen]