6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van aangeefster, terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Vanaf de [locatie] heeft verdachte aangeefster in een taxi meegenomen naar zijn huis, waar het seksueel misbruik - waaronder het met de penis penetreren van de vagina en anus van aangeefster - heeft plaatsgevonden, terwijl verdachte wist dat zij zo dronken was dat zij daar geen weerstand tegen kon bieden. Aldus heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Ook heeft hij het vertrouwen van aangeefster, die een bekende van hem was en met wie hij de hele avond en nacht in de [locatie] was opgetrokken, in ernstige mate beschaamd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig de nadelige gevolgen daarvan kunnen ondervinden, hetgeen ook blijkt uit de namens aangeefster ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Aangenomen moet worden dat de verdachte zich bij het verrichten van de gedragingen uitsluitend heeft laten leiden door zijn wens tot bevrediging van zijn eigen seksuele verlangens. Verdachte heeft geprofiteerd van de gelegenheid die zich voordeed, zonder verantwoordelijkheid te nemen voor de mogelijke consequenties van zijn handelen.
De rechtbank acht op zich een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf passend en noodzakelijk, omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Daarbij heeft de rechtbank mede in ogenschouw genomen dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht bij verkrachting uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De rechtbank tekent hierbij wel aan dat het bewezenverklaarde feit niet zonder meer met verkrachting op één lijn kan worden gesteld.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 augustus 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict als het onderhavige strafbare feit is veroordeeld en waaruit blijkt dat artikel 63 Sr aan de orde is;
- het over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapport, inhoudend een psychologisch onderzoek, gedateerd 6 juli 2018, opgemaakt door deskundige [deskundige] , waaruit blijkt dat er aanwijzingen zijn voor problematiek op het vlak van zijn persoonlijkheid, onder andere dat verdachte zijn verantwoordelijkheid buiten zichzelf legt, maar dat vanwege zijn beperkte medewerking aan het onderzoek niet kan worden beoordeeld of hij lijdt aan een ziekelijk stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en de overige vragen ook niet kunnen worden beantwoord, waaronder de vraag naar de kans op recidive;
- het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies, gedateerd 28 december 2018, van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, nu de reclassering geen mogelijkheden en noodzaak ziet om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank houdt verder rekening met de relatief jonge leeftijd van verdachte (ten tijde van het feit 20 jaar) en het inmiddels verstreken tijdsverloop.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 18 maanden moet worden opgelegd. Nu de kans op recidive niet kan worden ingeschat vanwege de beperkte medewerking van verdachte aan het psychologisch onderzoek, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat een gedeelte van zes maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf zal een proeftijd worden verbonden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank - net als de officier van justitie - de volgende twee bijzondere voorwaarden noodzakelijk. Een contactverbod met aangeefster en een voorwaarde betreffende het gedrag van verdachte, inhoudend dat verdachte het beeldmateriaal van [slachtoffer] , dat hij op 25 en 26 november 2017 heeft gemaakt, van zijn gegevensdragers en social media accounts zichtbaar moet verwijderen - voor zover dit technisch mogelijk is - en verwijderd houden. Laatstgenoemde voorwaarde betreft een handeling waartoe verdachte uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht. Verdachte heeft immers verschillende foto’s en filmpjes gemaakt en op zijn sociale media account(s) geplaatst, waarop/in aangeefster in een dronken en compromitterende toestand te zien is. Hij dient dit beeldmateriaal derhalve te verwijderen. Het betreft:
1) het snapchatfilmpje en de foto zoals omschreven in het proces-verbaal aanleveren foto en filmpje door verdachte d.d. [datum] (p. [paginanummers] ) en
2) de videobestanden zoals omschreven in het proces-verbaal omschrijving WhatsApp gesprekken, foto's en filmpjes d.d. [datum] (p. [paginanummers] en [paginanummers] ).
Deze voorwaarden worden dan ook aan het voorwaardelijke deel gekoppeld. Het Openbaar Ministerie is met het toezicht op de naleving van beide voorwaarden belast (artikel 14d lid 1 Sr). Ten aanzien van het toezicht op de naleving van de gedragsvoorwaarde overweegt de rechtbank dat dit voor verdachte niet (te) ingrijpend is noch schending van zijn recht op privacy oplevert, nu hij zich ter zitting bereid heeft verklaard het beeldmateriaal van aangeefster te verwijderen. Ter bescherming van aangeefster acht de rechtbank deze toezegging echter onvoldoende en dus een dwingend kader aangewezen.
Het door de officier van justitie gevraagde locatieverbod voor het werkadres van aangeefster zal de rechtbank niet opleggen, nu er al een verbod op contact met aangeefster wordt opgelegd, verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij geen contact met aangeefster wenst en voor hem de mogelijkheid bestaat om in een ander filiaal te winkelen dan de Primark in Alkmaar zodat er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat aangeefster zonder locatieverbod mogelijk ongewild wordt geconfronteerd met verdachte.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het criterium dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De bijzondere voorwaarden worden daarom niet dadelijk uitvoerbaar verklaard.