In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Lufthansa German Airlines wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een vlucht van Amsterdam naar Frankfurt op 15 augustus 2017, gevolgd door een aansluitende vlucht van Frankfurt naar Peking. De eerste vlucht, LH993, vertrok met een vertraging van 1 uur en 25 minuten, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht LH720 misten en uiteindelijk 20 uur later dan gepland in Peking aankwamen. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en een tijdelijke sluiting van de luchthaven in Frankfurt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Lufthansa summierlijk maar voldoende heeft aangetoond dat de vertraging inderdaad het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelde dat Lufthansa niet verplicht was om compensatie te betalen, omdat zij alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering van de passagiers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizen en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen niet aansprakelijk zijn voor compensatie bij vertragingen veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. De beslissing van de kantonrechter is definitief, aangezien er geen hoger beroep openstaat.