ECLI:NL:RBNHO:2019:8259

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 september 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
C/15/291149 / JU RK 19-1332
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen en vaststelling van gezag na DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 23 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 1] en haar zusje [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen voor een periode van tien maanden. Dit verzoek werd ondersteund door de resultaten van een DNA-onderzoek, waaruit bleek dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] volle zussen zijn. De moeder had jarenlang ontkend dat zij en de vader de biologische ouders van [minderjarige 2] zijn, wat leidde tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor beide kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder het gezag over beide kinderen draagt en dat de voogdij van Stichting Nidos niet langer van toepassing is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd en [minderjarige 2] ambtshalve onder toezicht gesteld, waarbij Jeugdbescherming (Regio Amsterdam) als nieuwe gecertificeerde instelling is benoemd. De kinderrechter heeft benadrukt dat er zorgen zijn over de kwaliteit van de hulpverlening door de eerdere gecertificeerde instelling en dat er intensieve hulp nodig is voor het gezin. De uitspraak is gedaan in het belang van de kinderen, waarbij de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voorop staat.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Haarlem
Zaakgegevens : C/15/291149 / JU RK 19-1332
datum uitspraak: 23 september 2019

beschikking verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Haarlem,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren in [geboortejaar] te [plaats] (Afghanistan), hierna te noemen [minderjarige 1] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna mede te noemen de moeder,

wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. S. Rahimzadeh, kantoorhoudende te Amsterdam,

[de vader] , hierna mede te noemen de vader,

domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat,
advocaat: mr. A. Fakiri, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,

[bijzondere curator] , hierna te noemen de bijzondere curator,

kantoorhoudende te Haarlem.

De procedure

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 24 juli 2019 met de daarin vermelde stukken;
- het e-mailbericht van de gecertificeerde instelling Stichting Nidos, gevestigd te Utrecht, mede kantoorhoudende te Haarlem, hierna te noemen de GI, van 14 augustus 2019;
- het verslag met bijlage van de GI van 14 september 2019, ingekomen bij de griffie op 16 september 2019;
- de deskundigenrapportage verwantschapsonderzoek met bijlagen van Verilabs van 6 september 2019, ingekomen bij de griffie op 10 september 2019.
Bij beschikking van de kinderrechter van 24 juli 2019 is [minderjarige 1] tot 24 september 2019 onder toezicht van de GI gesteld en het verzoek van de Raad voor de overige tien maanden aangehouden teneinde het ertoe te leiden dat de GI:
- middels een DNA-onderzoek duidelijkheid verkrijgt over de afstamming van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (Afghanistan), hierna te noemen [minderjarige 2] ;
- ten aanzien van [minderjarige 1] de ter zitting van 24 juli 2019 voorgestelde plannen concretiseert in een uitgewerkt plan van aanpak met tijdpad en omschreven doelen voor het resterende gedeelte van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] .
Op 6 september 2019, ingekomen op 10 september 2019, heeft Verilabs na DNA-onderzoek rapport uitgebracht. Hieruit is gebleken dat de biologische ouders van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] , respectievelijk [de moeder] en [de vader] zijn.
De GI heeft een verslag gedateerd 14 september 2019, ingekomen op 16 september 2019, overgelegd waarin haar betrokkenheid bij de uitvoering van het DNA-onderzoek is beschreven.
Op 23 september 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door waarnemend advocaat mr. F. Ayar, kantoorhoudende te
’s-Gravenhage;
- de vader, bijgestaan door mr A. Fakiri;
- namens de Raad, [vertegenwoordiger van de raad] ;
- namens de GI, [vertegenwoordiger van de GI] .
[minderjarige 1] is na afloop van de zitting in raadkamer gehoord.

Het verzoek

De Raad heeft haar verzoek, om [minderjarige 1] onder toezicht te stellen voor de resterende duur van 10 maanden, gehandhaafd en haar verzoek als volgt nader onderbouwd.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] blijken volle zussen te zijn. Het is kwalijk dat een moeder tegen haar dochter liegt over haar moederschap. Ook is het kwalijk dat de moeder ter zitting aangeeft nooit te hebben gelogen. Dit toont aan dat de moeder intensieve hulp nodig heeft. Er zijn zorgen over de impact van het verwantschapsonderzoek op dit gezin. Op dit vlak dient intensieve hulp te worden ingezet. Het is de vraag welke intensieve hulpverlening passend is. Het zou wenselijk zijn dat het gezag over [minderjarige 2] bij beide ouders ligt, zodat ook zij onder toezicht gesteld zou kunnen worden. Daarnaast is het wenselijk dat er begeleide gesprekken tussen de gezinsleden plaatsvinden. Wellicht is een begeleid gesprek tussen de vader en de kinderen in aanwezigheid van de moeder een mogelijkheid. Pas nadat een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden, zou omgang tussen de vader en de kinderen moeten plaatsvinden. Ondanks hetgeen is voorgevallen, is het belangrijk dat de ouders respectvol richting elkaar zijn in het belang van de kinderen. Hoewel de GI gespecialiseerd is in vluchtelingenproblematiek, zou de GI zich actiever en concreter moeten opstellen. De Raad twijfelt daarom of Stichting Nidos de juiste gecertificeerde instelling is. De Raad verzoekt de kinderrechter daarom de gecertificeerde instelling te benoemen die zij passend acht.

Het standpunt van belanghebbenden en de GI

De moederDoor en namens de moeder is ter zitting ingestemd met toewijzing van het resterende verzoek. De moeder heeft nooit gelogen, maar wist niet dat zij dit moest melden. Zij weerspreekt de uitkomst van het verwantschapsonderzoek echter niet. Het is prettig dat er contact wordt gelegd met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder staat open voor hulpverlening en voor contact met de vader. Zij kan het echter niet helpen als de kinderen geen contact met hun vader willen. Toen de vader opbelde, heeft [minderjarige 1] verteld dat zij hem alleen wil spreken op de dag van de zitting. Nu de kinderen al geruime tijd geen contact met de vader hebben gehad, is het de vraag of de kinderen daartoe verplicht moeten worden. Het is wenselijk om de omgang in plaats daarvan begeleid op te bouwen. Pas als de kinderen daarvoor openstaan, dient de omgang weer volledig te worden hervat.
De vader
Door en namens de vader is ter zitting eveneens ingestemd met toewijzing van het resterende verzoek. De vader heeft zeven jaar in onzekerheid door moeten brengen door de leugens van de moeder. Sinds het DNA-rapport bekend is, neemt de moeder de telefoon niet meer op. Daaraan voorafgaand was er altijd sprake van wekelijks contact tussen de vader en beide kinderen, zonder enige problemen. Nu zeggen de kinderen tegen hem dat hij hun leven kapot heeft gemaakt. Er dienen veel administratieve zaken zoals gezag, adres en achternaam te worden aangepast. Het gezin kan daarbij begeleiding gebruiken. Ditzelfde geldt voor de omgang. De moeder frustreert de omgang tussen de vader en de kinderen en dient aanwijzingen te krijgen dat de omgang moet worden uitgevoerd. Er is geen indicatie voor begeleide omgang, omdat niet is gebleken dat de kinderen belast worden door de omgangsregeling. Het moge overigens duidelijk zijn dat de GI gefaald heeft.
De bijzondere curator
De bijzondere curator heeft ter zitting aangegeven dat zij het eens is met toewijzing van het resterende verzoek. [minderjarige 1] maakt zich grote zorgen dat zij niet in Nederland mag blijven. De moeder heeft namelijk eerder gelogen, wat toen ternauwernood met een sisser is afgelopen. De moeder heeft de kinderen door haar leugens ook in een bepaalde positie gebracht. Zij zijn jarenlang gedwongen om de leugens van de moeder naar hun omgeving te bevestigen. Er kan niet voldoende worden benadrukt dat dit gezin veel hulp nodig heeft. Vanwege de uitzonderlijke situatie is echter onduidelijk welke hulp passend is. De kinderen laten vijandigheid richting hulpverlening zien. Een maatregel zou voor beide kinderen passend zijn. Tijdens de vorige zitting was er nog sprake van omgang tussen de vader en de kinderen. De bijzondere curator heeft, met de Raad, twijfels over de huidige GI.
De GI
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat de kinderen rustig hebben gereageerd op de resultaten van het DNA-onderzoek. Voogdij is niet meer passend nu er ouders in beeld zijn. Na de vorige zitting is de gezinsmanager wekelijks op huisbezoek geweest. Het Jeugdteam voert gesprekken met de moeder en de kinderen, afzonderlijk van elkaar en met elkaar. Iedereen heeft meegewerkt. [minderjarige 1] is het niet volledig eens met de vorige beschikking. Er is begeleiding nodig. Er dient onderzocht te worden hoe dit traject verder begeleid moet worden nu de vader in beeld is. Ook moet in overleg met de Raad worden onderzocht welke gespecialiseerde instantie kan worden ingeschakeld. In de toekomst dient de GI te kijken naar een goede omgangsregeling. Deze dient begeleid plaats te vinden.

De beoordeling

Ouderlijk gezagDoor de resultaten van het DNA-onderzoek is gebleken dat [minderjarige 2] ten onrechte op 9 juni 2011 onder voogdij van Stichting Nidos is gesteld. Op basis van artikel 1:253b lid 1 BW draagt de moeder namelijk van rechtswege het gezag. Bovendien is niet gebleken dat de moeder onbevoegd is geweest om dit gezag uit te oefenen, aangezien zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] bij de moeder wonen vanaf het moment dat zij in Nederland verblijven. De kinderrechter stelt derhalve vast dat de moeder het gezag over zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] draagt en dat de voogdij over [minderjarige 2] niet langer van kracht is.
In de zaak C/15/244897 / FA RK 16-3762 is tussen de vader en de moeder in geschil waar en wanneer de ouders gehuwd zijn. Volgens de vader zijn de ouders getrouwd in 2003, volgens de moeder zijn de ouders getrouwd in 2010. De kinderrechter kan derhalve niet vaststellen of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen dit huwelijk geboren zijn en daarmee ook niet of de vader mede het gezag over de kinderen draagt.
Verlenging ondertoezichtstellingUit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [minderjarige 1] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat uit het ernstige loyaliteitsconflict waarmee [minderjarige 1] kampt. Dit loyaliteitsconflict wordt bevestigd door de negatieve uitspraken die [minderjarige 1] in raadkamer over de vader heeft gedaan. Deze uitspraken zijn opvallend te noemen, nu [minderjarige 1] voorafgaand aan de DNA-rapportage in raadkamer heeft aangegeven dat zij een goed contact met de vader had. Ter zitting is gebleken dat sinds dit rapport is uitgebracht, de vader zijn dochters telefonisch niet meer aan de lijn krijgt en de wekelijkse omgang niet langer plaatsvindt. Dit laat zien dat [minderjarige 1] , maar [minderjarige 2] net zo zeer, niet vrij is om onbelast contact te hebben met de vader. Het is extra zorgelijk dat de stagnatie van de omgang plaatsvindt sinds de resultaten van het DNA-onderzoek bekend zijn geworden.
Tevens blijkt dat de zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen in dit geval onvoldoende wordt geaccepteerd, omdat de moeder wel zegt open te staan voor hulpverlening en contact tussen haar dochters en de vader, maar daarentegen in de praktijk laat zien dat zij sinds de bekendmaking van de resultaten van het DNA-onderzoek niet meewerkt aan de uitvoering van de bij beschikking van 22 november 2017 vastgestelde omgangsregeling. Daarnaast is het zorgelijk dat de moeder ter zitting heeft aangegeven op geen enkel moment te hebben gelogen, terwijl zij jarenlang, tot de uitkomsten van het DNA-onderzoek, onduidelijkheid heeft verschaft over de ouders van [minderjarige 2] en aanvankelijk ook over de afstamming van [minderjarige 1] en de vader. Dit kan slechts tot de conclusie leiden dat een dwangkader noodzakelijk is.
Ten slotte blijkt dat de verwachting is gerechtvaardigd dat de ouders die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] aanvaardbaar te achten termijn, in staat zullen zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom voor het overige worden toegewezen, zoals hierna bepaald.
Gelet op de aanwezige problematiek, de in te zetten hulpverlening en de gestelde of te stellen doelen, zal de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling verlengen met de resterende tien maanden.
Ten aanzien van [minderjarige 2]
De kinderrechter stelt vast dat de moeder jarenlang heeft ontkend dat zij en de vader de biologische ouders van [minderjarige 2] zijn. Ook heeft zij zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] jarenlang geïnstrueerd om deze leugen naar de buitenwereld te bevestigen en in stand te houden. Zeer aannemelijk is dat de ontwikkelingsbedreiging die hierdoor voor [minderjarige 1] is ontstaan en aanleiding is geweest voor de door de Raad verzochte ondertoezichtstelling, ook voor [minderjarige 2] geldt.
Ter zitting is door alle belanghebbenden unaniem de wens geuit dat [minderjarige 2] evenals [minderjarige 1] onder toezicht wordt gesteld. Aangezien de Raad een dergelijk verzoek niet heeft ingediend in verband met de voogdijmaatregel, zal de kinderrechter [minderjarige 2] op basis van artikel 1:255 lid BW ambtshalve onder toezicht stellen voor dezelfde periode.
Ten aanzien van de te benoemen GI
Ter zitting is gebleken dat de GI sinds de vorige zitting op actievere wijze contact heeft gezocht en onderhouden met de moeder en de kinderen. Ook heeft de GI het Jeugdteam ingeschakeld. Hoewel dit te prijzen valt, neemt dit niet weg dat de GI geruime tijd heeft verzaakt om adequate hulp in te zetten zowel in het kader van de voogdij van [minderjarige 2] , als in een vrijwillig of drangkader ten aanzien van [minderjarige 1] . Bovendien is gebleken dat de GI heeft verzuimd om – zoals door de kinderrechter verzocht – een uitgewerkt plan van aanpak met tijdpad over te leggen met daarin de doelen voor het resterende gedeelte van de ondertoezichtstelling. De tijdens de vorige zitting gerezen twijfels over de juiste gecertificeerde instelling zijn niet weggenomen. Deze twijfels zijn juist bevestigd door zowel de Raad, de bijzondere curator als de advocaat van de vader. Bovendien lijkt de kern van de problematiek binnen dit gezin geen verband te houden met vluchtelingenproblematiek, maar met een complex loyaliteitsconflict. Deze omstandigheden maken dat de kinderrechter aanleiding ziet om het resterende gedeelte van de ondertoezichtstelling toe te wijzen aan een andere, meer op de geschetste problematiek georiënteerde, gecertificeerde instelling. Gelet op de woonplaats van de kinderen en de moeder, acht de kinderrechter Jeugdbescherming (Regio Amsterdam) hierin het meest passend, zodat deze zal worden benoemd.

De beslissing

De kinderrechter:

bepaalt dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toekomt aan de moeder;

verlengt de ondertoezichtstelling van
[minderjarige 1]bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (regio Amsterdam), gevestigd te Amsterdam, met ingang van 24 september 2019 tot 24 juli 2020;
stelt
[minderjarige 2]onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (regio Amsterdam), gevestigd te Amsterdam, met ingang van 24 september 2019 tot 24 juli 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C. Sinnige als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2019. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 3 oktober 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam