ECLI:NL:RBNHO:2019:8233

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
C/15/286265 HA RK 19-53 en C/15/286521 HA RK 19-59
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffing griffierecht voor onvermogenden bij rechtspersoon niet afhankelijk van het vermogen

Op 2 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland een beschikking gegeven in de zaken C/15/286265 HA RK 19-53 en C/15/286521 HA RK 19-59, waarin de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. [verzoeker], een verzoek indiende om het griffierecht voor min- en onvermogenden te hanteren. De verzoeker had eerder op 13 februari en 21 februari 2019 verzoekschriften ingediend, vergezeld van een draagkrachtverklaring. De griffier had deze verzoeken afgewezen op basis van de inkomensverklaring, die niet langer dan twee jaar voor de indiening mocht zijn afgegeven, en het eigen vermogen van de verzoeker. Na een aantal correspondenties en een zitting op 25 september 2019, waarin de verzoeker zijn verzet toelichtte, oordeelde de rechtbank dat de griffier ten onrechte het vermogen van de verzoeker had meegewogen bij de beslissing over het griffierecht. De rechtbank stelde vast dat artikel 16 lid 1 sub b van de Wet griffierechten burgerlijke zaken enkel over inkomen spreekt en niet over vermogen. Hierdoor werd het verzet van de verzoeker gegrond verklaard en werd de beslissing van de griffier tot heffing van een griffierecht van € 639,- vernietigd. In plaats daarvan werd een griffierecht van € 81,- opgelegd en werd de griffier opgedragen om een bedrag van € 1.116,- aan de verzoeker terug te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Rekestnummers: C/15/286265 HA RK 19-53 en C/15/286521 HA RK 19-59
Beschikking van 2 oktober 2019
in de zaak van
[verzoeker] Advocaten te Amsterdam,
advocaat mr. [verzoeker],
verzoeker,
verschenen mr. [verzoeker].
tegen
De Griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem,
verweerder,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en de griffier worden genoemd.

1.Verloop van de procedures

1.1.
Op 13 februari 2019 heeft [verzoeker] een verzoekschrift tot faillietverklaring van een derde ingediend en daarbij een draagkrachtverklaring (inkomensverklaring) gevoegd met het verzoek het griffierecht van min- en onvermogenden te hanteren.
1.2.
Op 21 februari 2019 heeft [verzoeker] een verzoekschrift ex artikel 474g Rv ingediend en daarbij gevoegd een draagkrachtsverklaring (inkomensverklaring) met het verzoek het griffierecht van min- en onvermogenden te hanteren.
1.3.
Naar aanleiding van de hiervoor onder 1.1. en 1.2 ingediende stukken heeft de griffier op 20 februari respectievelijk 11 maart 2019 aan [verzoeker] bericht dat zijn verzoeken om het griffierecht voor min- en onvermogenden te hanteren zullen worden afgewezen om de reden dat de inkomensverklaring niet langer dan twee jaar voor het moment van overlegging mag zijn afgegeven en dat de door [verzoeker] overgelegde drachtkrachtverklaring dateert van 26 mei 2016. Daarnaast bedraagt het eigen vermogen van [verzoeker] blijkens voormelde draagkrachtverklaring € [som] op grond waarvan geen recht bestaat op gesubsidieerde rechtsbijstand, aldus de griffier.
1.4.
Bij faxberichten van 13 en 21 maart 2019 heeft [verzoeker] de rechtbank zakelijk weergegeven - het volgende bericht:
  • er is een te hoog griffierecht geheven;
  • er is namelijk een inkomensverklaring overgelegd;
  • in de wet is geen “houdbaarheidstermijn” voor inkomensverklaringen of toevoegingen neergelegd;
  • overigens, het ligt dan voor de hand dat er gelegenheid wordt gegeven, om een nieuwe inkomensverklaring aan te vragen;
  • ik verzoek u dan ook de beslissing te heroverwegen, althans het griffierecht voorlopig te verminderen in afwachting van een recentere inkomensverklaring;
  • voor zover vereist moet deze fax worden beschouwd als verzet.
1.5.
In antwoord op de hiervoor onder 1.4 vermelde faxberichten heeft de griffier [verzoeker] – samengevat – laten weten dat de faxberichten zullen worden beschouwd als een verzet ex artikel 29 Wgbz. Daarbij heeft de griffier [verzoeker], conform zijn verzoek, in de gelegenheid gesteld alsnog een recente inkomensverklaring over te leggen.
1.6.
Bij fax berichten d.d. 29 mei 2019 heeft [verzoeker] in onderhavige zaken een draagkrachtverklaring overgelegd van 27 mei 2019, en verzocht alsnog het griffierecht van min- en onvermogeneden te hanteren.
1.7.
Bij brief van 20 juni 2019 heeft de griffier [verzoeker] laten weten dat de overgelegde nieuwe en recentere inkomensverklaring/draagkrachtverklaring van [verzoeker] Advocaten B.V., de griffier gelet op het in de verklaring vermelde eigen vermogen van € [som] geen aanleiding geeft om het griffierecht voor min- en onvermogenden te heffen en dat de rechtbank in dat verband de ingediende verzoekschriften ex art 29 Wgbz zal behandelen.
1.8.
Bij brief van 20 juni 2019 heeft de griffier [verzoeker] medegedeeld zich terzake de door [verzoeker] ingediende verzoekschriften te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
1.9.
De behandeling van de verzoekschriften ex art. 29 Wgbz is vervolgens bepaald op 25 september 2019 te 10.00 uur.
1.10.
Ter zitting van 25 september 2019 heeft [verzoeker] het verzet toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die in het dossier zijn gevoegd.

2.De beoordeling

2.1.
[verzoeker] heeft als belangrijkste grond voor haar verzet tegen de beslissingen van de griffier tot heffing van het griffierecht in beide zaken aangevoerd dat artikel 16 lid 1 sub b Wgbz, dat ook geldt voor rechtspersonen, slechts spreekt over inkomen en niet over vermogen. De griffier heeft volgens [verzoeker] daarom ten onrechte overwogen dat zij gelet op haar vermogen niet in aanmerking komt voor het griffierecht voor onvermogenden.
2.2.
Het verzet van [verzoeker] slaagt. Daarvoor is het volgende redengevend.
Artikel 16 lid 1 aanhef en onder b Wgbz bepaalt:
“1. De griffier heft het griffierecht voor onvermogenden dat is opgenomen in de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd, indien op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven, is overgelegd:
b. een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat het inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet.”
De hiervoor bedoelde verklaring betreft de verklaring omtrent de vaststelling van de draagkracht overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de rechtsbijstand. Uit de overgelegde verklaring van 27 mei 2019 blijkt dat de draagkracht van [verzoeker] is vastgesteld op € - [som]. Uit de Wgbz, noch uit de algemene maatregel van bestuur waarnaar in artikel 16 wordt verwezen (i.e. het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand) kan worden afgeleid dat naast de vastgestelde draagkracht ook het vermogen een rol speelt bij de heffing van het griffierecht voor onvermogenden. Dit geldt te meer nu in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand waarnaar in artikel 16 lid 1 aanhef en onder b Wgbz voor de heffing van het griffierecht voor onvermogenden wordt verwezen, uitsluitend bedragen zijn opgenomen met betrekking tot het inkomen.
2.3.
Gelet op vorenstaande behoeft het verweer van [verzoeker] dat het standpunt van de griffier dat een inkomensverklaring niet langer dan twee jaar voor het moment van overlegging mag zijn afgegeven geen bespreking.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
Verklaart het verzet gegrond.
3.2.
Vernietigt de beslissing van de griffier tot heffing van een griffierecht van € 639.- in de zaak met kenmerk C/15/284925/FT RK 19/197 en draagt de griffier op in de plaats daarvan in die zaak een griffierecht in rekening te brengen van € 81.-.
3.3.
Vernietigt de beslissing van de griffier tot heffing van een griffierecht van € 639.- in de zaak met kenmerk C/15/285304/ HA RK 19/38 en draagt de griffier op in de plaats daarvan en die zaak een griffierecht in rekening te brengen van € 81.-.
3.4.
Draagt de griffier op ervoor zorg te dragen dat aan [verzoeker] wordt terugbetaald een bedrag van € 1.116.-.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 2 oktober 2019