Op 2 oktober 2019 heeft de Rechtbank Noord-Holland een beschikking gegeven in de zaken C/15/286265 HA RK 19-53 en C/15/286521 HA RK 19-59, waarin de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. [verzoeker], een verzoek indiende om het griffierecht voor min- en onvermogenden te hanteren. De verzoeker had eerder op 13 februari en 21 februari 2019 verzoekschriften ingediend, vergezeld van een draagkrachtverklaring. De griffier had deze verzoeken afgewezen op basis van de inkomensverklaring, die niet langer dan twee jaar voor de indiening mocht zijn afgegeven, en het eigen vermogen van de verzoeker. Na een aantal correspondenties en een zitting op 25 september 2019, waarin de verzoeker zijn verzet toelichtte, oordeelde de rechtbank dat de griffier ten onrechte het vermogen van de verzoeker had meegewogen bij de beslissing over het griffierecht. De rechtbank stelde vast dat artikel 16 lid 1 sub b van de Wet griffierechten burgerlijke zaken enkel over inkomen spreekt en niet over vermogen. Hierdoor werd het verzet van de verzoeker gegrond verklaard en werd de beslissing van de griffier tot heffing van een griffierecht van € 639,- vernietigd. In plaats daarvan werd een griffierecht van € 81,- opgelegd en werd de griffier opgedragen om een bedrag van € 1.116,- aan de verzoeker terug te betalen.