Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
gevestigd en kantoorhoudende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
1.De procedure
- het verzoekschrift met 14 producties, ontvangen op 4 februari 2019;
- het verweerschrift met 3 producties, ontvangen op 9 juli 2019;
- de mondelinge behandeling op 16 juli 2019, waar zijn verschenen: [verzoekster] , bijgestaan door mr. Van der Weijden voornoemd, en E. Komen (behandelaar bij Medirisk), bijgestaan door mr. Van Dijk voornoemd. Eveneens zijn verschenen A. Clous (jurist bij het Spaarne) en mevrouw Van Gool (advocaat bij Medirisk). Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van der Weijden pleitnotities overgelegd, die daarmee onderdeel zijn van de processtukken.
II b. In geval de afwijking in september 2013 zou zijn vastgesteld zou direct een analyse gevolgd zijn naar de aard van deze afwijking middels verder afbeeldend onderzoek en aansluitend ook pathologisch onderzoek. Het is niet te zeggen of er destijds wel of geen sprake zou zijn geweest van een aangedane mediastinale lymfeklier. Het is wel duidelijk dat gezien de beperkte longfunctie van patiënte er geen thoraxchirurgische behandeling plaats had kunnen vinden. De diffusiecapaciteit van patiënte is dermate laag dat er een contraindicatie voor een operatie bestaat. Dat betekent dat patiënte altijd met radiotherapie behandeld zou zijn, waarbij het dus de vraag is of chemotherapie daarbij gegeven had moeten worden (hetgeen niet het geval geweest was indien er geen positieve mediastinale lymfeklier zou bestaan) en of een vergelijkbare radiotherapie gegeven zou worden. In het geval van een kleinere tumor zonder aanwezigheid van mediastinale lymfeklieren kan gekozen worden voor een beperktere bestraling en ook met een andere techniek. Dit betekent dat altijd door de noodzakelijke interventie voor het longcarcinoom er beschadiging van het gezonde longweefsel opgetreden zou zijn hetgeen dan gepaard gaat met functionele achteruitgang.
3.Het geschil
- de kosten van de procedure van € 5.867,52 aan haar voldoet;
- de kosten van de rapportages van dr. Roggeveen en dr. Schade voldoet;
- een bedrag van € 100.000,- als slotbetaling aan haar voldoet, en
- de kosten van de procedure voldoet.
4.De beoordeling
- Tussen partijen is niet in geschil dat een recidive van de longkanker niet is uitgesloten voor [verzoekster] . Blijkens het rapport van dr. Aerts (antwoord op vraag IVh) is het een gegeven dat bij iedere patiënt die longkanker heeft gehad en er sprake lijkt te zijn van een volledige remissie de differentiaal diagnose is dat er toch sprake is van vitaal tumorweefsel. Iedere patiënt met longkanker heeft derhalve kans op een recidive daarvan.
- Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de kans op een recidive van de longkanker ieder jaar na de behandeling van [verzoekster] in 2015 afneemt. Indien tien jaar na de behandeling is verstreken, is de kans dat [verzoekster] longkanker zal krijgen gelijk aan dat van iedere willekeurige andere persoon.
- Dr. Roggeveen noch dr. Schade hebben in weerwil van het rapport van dr. Aerts aannemelijk kunnen maken dat er op dit moment geen sprake is van een genezing van [verzoekster] . De brief van dr. Roggeveen opgenomen als productie 3 bij het verzoekschrift overtuigt in dat kader niet aangezien deze brief ingaat op geraadpleegde literatuur waaruit naar voren komt dat “
- [verzoekster] stelt zich op het standpunt dat het delay de kans op het krijgen van een recidive van de longkanker heeft vergroot. Zij baseert zich daarbij op de brief van dr. Schade zoals overgelegd als productie 4.
Er is geen goede uitspraak te doen over de situatie in 2013 omdat onbekend is wat toen de stadiëring was. Indien er toen geen sprake was van een mediastinale betrokkenheid zou de prognose beter zijn geweest, maar zoals gemeld kunnen daarover geen uitspraken worden gedaan omdat daar destijds geen onderzoek naar gedaan is.” Dr. Aerts is door partijen gezamenlijk benoemd en partijen zijn gebonden aan zijn rapport. Nu uit het rapport van dr. Aerts niet blijkt welke stadiëring de tumor in 2013 had en niet duidelijk is hoe dr. Schade de stadiëring in 2013 heeft vastgesteld, acht de rechtbank de stelling van [verzoekster] dat haar kans op het krijgen van een recidive van de longkanker door het delay is vergroot onvoldoende onderbouwd.
uw vraag of het risico lager/ minder verhoogd zou zijn geweest indien er geen delay had plaatsgevonden tussen het stellen van de diagnose en de aansluitende behandeling kan niet eenduidig worden beantwoord gelet op het gegeven dat er slechts summiere data beschikbaar zijn aangaande tumorstadium primaire longkanker (…) en het oplopen van een secundaire kankersoort.” Dit citaat uit de brief van dr. Roggeveen onderbouwd onvoldoende de stelling van [verzoekster] met betrekking tot het krijgen van andere kankersoorten in samenhang met het delay. Ook deze stelling acht de rechtbank derhalve onvoldoende onderbouwd.