ECLI:NL:RBNHO:2019:8032

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
C/15/280969 / HA ZA 18-726
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting exploitatie windmolenpark door vijf van de zes maten na beëindiging maatschap niet onrechtmatig

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 september 2019 uitspraak gedaan over de voortzetting van de exploitatie van een windmolenpark door vijf van de zes maten na de beëindiging van de maatschap. De eiser, die niet instemde met de vervangingen van de windmolens, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de overige maten tekort zijn geschoten in de nakoming van de maatschapsovereenkomst en onrechtmatig hebben gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de opzegging van de maatschap door de overige maten niet kan worden aangemerkt als een oorzaak gelegen aan de kant van de eiser, waardoor de overige maten niet verplicht waren om het aandeel van de eiser over te nemen. De rechtbank concludeerde dat de overige maten op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid het recht hadden om de exploitatie van de windmolenpark voort te zetten, ondanks de beëindiging van de maatschap. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/280969 / HA ZA 18-726
Vonnis van 25 september 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats 5] ,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats 6] ,
6. de maatschap naar burgerlijk recht
MAATSCHAP [naam maatschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WINDPARK LIJSBETH TIJS HOLDING B.V.,
gevestigd te Berkhout, gemeente Koggenland,
gedaagden,
advocaat mr. J. Schröder te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Lijsbeth Tijs c.s. worden genoemd. Gedaagden sub 1 tot en met 5 zullen hierna worden aangeduid als de overige maten, gedaagde sub 4 als [gedaagde 4] , gedaagde sub 6 als de maatschap en gedaagde sub 7 als de B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 oktober 2018 met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 16 januari 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van meervoudige comparitie van 4 juni 2019 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en de overige maten zijn per 30 juni 2003 een samenwerkingsverband aangegaan in de vorm van een maatschap. Deze maatschap (gedaagde sub 6) had tot doel het voor gezamenlijke rekening exploiteren en onderhouden van een windturbinepark van zeven windmolens (type Vestas V52) aan de Lijsbeth Tijsweg te Berkhout. Alle zes maten waren ieder eigenaar van één van deze windmolens. De zevende windmolen was van alle maten gezamenlijk (ieder voor 1/6e deel).
2.2.
In de onderliggende maatschapsovereenkomst van 17 juli 2003 (hierna: de maatschapsovereenkomst) is - voor zover relevant - het volgende bepaald:

DUUR EN OPZEGGING
Artikel 4
1. De maatschap is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.
Ieder der maten is verplicht tenminste tien jaren lid van de maatschap te blijven.
3. Na verloop van de in lid 2 bedoelde termijn van tien jaren heeft ieder der maten de bevoegdheid de maatschap per het einde van een kalenderjaar door opzegging te doen eindigen, mits zodanige opzegging geschiedt met inachtneming van een termijn van tenminste zes maanden.
(…)
VERBODEN NEVENACTIVITEITEN/-EXPLOITATIE
Artikel 8
1. Het is ieder der maten tijdens de duur van de maatschap en gedurende vijf jaar na uittreding uit de maatschap verboden zonder schriftelijke toestemming van de andere maten direct of indirect voor eigen rekening of voor rekening van anderen of voor gezamenlijke rekening met anderen buiten de maatschap aan de Lijsbeth Tijsweg te Berkhout, gemeente Wester-Koggenland, windmolens te exploiteren in de meest ruime zin van het woord of deel te nemen aan de oprichting van enige andere onderneming met een soortgelijk karakter, of bij, een andere onderneming met een soortgelijk karakter rechtstreeks of zijdelings betrokken te zijn, daarin of daarvoor werkzaam te zijn, het zij met, hetzij zonder geldelijke vergoeding, of anderen daarin of daarvoor voor hem/haar direct of indirect werkzaam te doen zijn. Het verbod op nevenactiviteiten geldt voor zover deze betrekking heeft op activiteiten die (gaan) plaatsvinden aan of in de nabijheid van de locatie Lijsbeth Tijsweg, Berkhout.
2. De maat die de in het vorige lid genoemde bepaling overtreedt, verbeurt een boete van (…)
€ 250.000) ten behoeve van de andere maten voor elke overtreding, op eerste aanmaning zonder sommatie of ingebrekestelling door hem/haar aan de andere maten te voldoen, onverminderd alle verdere rechten van de andere maten, ingevolge de onderhavige overeenkomst en ingevolge de wet. Deze boete is niet vatbaar voor rechterlijke matiging.
(…)
EINDE MAATSCHAP
Artikel 14
De maatschap eindigt:
a. door opzegging overeenkomstig het bepaalde in artikel 4;
(…)
VOORTZETTINGSBEDING
Artikel 15
Bij beëindiging van de maatschap door een oorzaak gelegen aan de kant van één van de maten hebben de navolgende personen het recht om het aandeel van de uitgetreden maat voort te zetten, en wel in de volgende:
- de natuurlijke personen, die tezamen respectievelijk de maten 3. en 6. vormen, binnen hun eigen onverdeeldheid;
- de echtgenoot van een uitgetreden maat;
- de kinderen van een uitgetreden maat, tezamen;
- de ouders van een uitgetreden maat, tezamen.
De uittredende maat, en ingeval van overlijden van een maat, diens erfgenamen, dienen binnen drie maanden na de uittredingsdatum, schriftelijk aan de overige maten kennis te kennen wie van de hiervoor genoemde personen van het hem/haar/hen toekomende recht gebruik maakt.
Ingeval geen van de hiervoor genoemde personen van zijn recht gebruik maakt, zijn de overige maten, tezamen, verplicht het aandeel van de uittredende maat over te nemen.
De eigendom van de eigen-, alsmede van de gezamenlijke windmolen en de daarbij behorende rechten op de grond, waarop de windmolen(s) staat/staan, zal vervolgens binnen zes maanden, aan de als voortzettende maat optredende persoon/personen (tezamen in mede-eigendom) worden geleverd.
Ingeval een maat deze bepaling overtreedt of niet nakomt zal de boetebepaling zoals verwoord in artikel 8 lid 2. van overeenkomstige toepassing zijn.
(…)
LIQUIDATIE
Artikel 17
1. Wanneer de maatschap eindigt door opzegging als bedoeld in artikel 4 en geen voortzetting door een van de maten plaatsvindt, zal de maatschap worden geliquideerd en wel door de maten tezamen.
(…)
ARBITRAGE
Artikel 19
1. Alle geschillen die voortvloeien uit de onderhavige akte of andere overeenkomsten die hiervan het gevolg zijn of hiermede samenhangen zullen bij uitsluiting worden beslecht door drie arbiters, te benoemen door de voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordwest Holland te Alkmaar.
(…)
4. De bepalingen in de voorgaande leden brengen geen wijziging in de bevoegdheid van de maten om de President van de Rechtbank te Alkmaar te verzoeken in kort geding een voorlopige voorziening bij voorraad te geven, in de toepasselijkheid van de daartegen openstaande rechtsmiddelen (…)”
2.3.
In het Intern Reglement van de maatschap van 4 april 2006 is vermeld dat aan [eiser] voor het ter beschikking stellen van kantoorruimte en voor zijn werkzaamheden als financieel gevolmachtigde een vergoeding van € 500 per maand zal worden betaald.
2.4.
De elektriciteit die met het windmolenpark werd opgewekt, is vanaf 2003 door de maatschap verkocht. Daarbij ontving de maatschap een gemaximeerde subsidie per geproduceerde MWh. Deze subsidie is in mei 2013 gestopt. In 2014 hebben [eiser] en de overige maten besloten om de zeven windmolens te vervangen, waarmee de maatschap weer voor subsidie in aanmerking kon komen. De maatschap heeft daartoe op 16 juli 2014 een subsidieaanvraag ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). Op 1 september 2014 heeft de RVO op naam van de maatschap een (onsplitsbare) subsidiebeschikking afgegeven. In de subsidiebeschikking is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Ik heb besloten voor uw project subsidie te verlenen tot een maximum van € 11.805.750,00.
De subsidie wordt uitgekeerd in de vorm van een vergoeding per geproduceerde MWh (…)
Ik wijs u erop dat de in de bijlage van de beschikking onder ‘verplichtingen’ genoemde termijnen voor opdrachtverstrekking en ingebruikname zijn gekoppeld aan de datum waarop de beschikking aan u is verzonden.
Het kan zijn dat de startdatum van de subsidie die u in uw aanvraag heeft vermeld en die in deze beschikking is overgenomen binnenkort verstrijkt. Indien gewenst kunt u uitstel aanvragen. Dit uitstel dient u voorafgaand aan het verstrijken van de startdatum aan te vragen.
(…)
2. Subsidieperiode
De subsidie wordt verleend over de periode:
De subsidieperiode start op: 1 juli 2015
De subsidieperiode eindigt op: 30 juni 2030
(…)”
In de bijlage waarnaar in de subsidiebeschikking wordt verwezen, is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:

Verplichtingen
Er zijn een aantal verplichtingen waaraan u moet voldoen om subsidie te krijgen.
  • U verstrekt binnen een jaar na verzending van deze brief opdrachten voor de levering van onderdelen voor de productie-installatie en opdrachten voor de bouw van de productie-installatie en zendt Rijksdienst voor Ondernemend Nederland hiervan een afschrift. (…)
  • U neemt de productie-installatie zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 4 jaar na de datum van de beschikking in gebruik.
  • Voor wijzigingen in bijvoorbeeld locatie, tenaamstelling, vermogen, datum ingebruikname, startdatum subsidie en andere wijzigingen, moet u
2.5.
Op 16 mei 2014 heeft de maatschap bij de gemeente Koggenland een omgevingsvergunning aangevraagd voor de vervanging van de zeven Vestas-molens door zeven windmolens van het type Gamesa G52. De verzochte omgevingsvergunning is op
1 juli 2014 aan de maatschap verleend.
2.6.
De onderhandelingen over de vervanging van het windmolenpark door Gamesa-molens en inruil van de oude Vestas-molens heeft de maatschap gevoerd met Windbrokers Holland B.V. (hierna: Windbrokers). Windbrokers was in 2014 exclusief dealer van Gamesa-molens in de Benelux. In een door de maatschap in december 2014 opgestelde intentieverklaring, die door alle maten is ondertekend, heeft de maatschap verklaard een definitieve koop-/verkoopovereenkomst met Windbrokers te willen sluiten, mits aan een aantal voorwaarden zou worden voldaan. Eén van die voorwaarden was dat de maatschap zekerheid wilde hebben dat Gamesa na 31 december 2014 de levering van zeven nieuwe Gamesa-molens aan Windbrokers garandeerde. De maatschap wilde deze zekerheid hebben omdat Gamesa de productie van de Gamesa-molen van het type G52 wilde stoppen. Op
18 december 2014 is daarover namens de maatschap, Windbrokers en (de directie van) Gamesa in Hamburg gesproken. Gamesa heeft toen gezegd de levering van de Gamesa-molens door Windbrokers bij een getekende koopovereenkomst te kunnen verzekeren, omdat de zeven Gamesa-molens samen met andere bestelde Gamesa-molens van dit type per ‘batch’ van tientallen in productie zouden worden genomen.
2.7.
Windbrokers heeft op 23 december 2014 een aangepaste concept koop-/verkoopovereenkomst aan de maatschap verstrekt. Deze is door [eiser] vanwege inhoudelijke bezwaren en twijfel over de gegoedheid van Windbrokers als contractspartij niet geaccepteerd. [eiser] heeft daarop te kennen gegeven niet langer met Windbrokers in zee te willen gaan. De overige maten, die in 2014 dezelfde bezwaren en twijfels als [eiser] hadden, wilden echter vanwege de afgegeven subsidiebeschikking en verleende omgevingsvergunning met Windbrokers dooronderhandelen waarmee zij lijnrecht tegenover [eiser] zijn komen te staan.
2.8.
Op 6 en 19 februari 2015 hebben maatschapsvergaderingen plaatsgevonden waarin met respectievelijk ING Bank en Windbrokers is gesproken over de financiering van de nieuwe windmolens en de overeenkomst met Windbrokers. [eiser] is - hoewel uitgenodigd en op de hoogte - op beide vergaderingen niet aanwezig geweest.
2.9.
[eiser] heeft op 5 maart 2015 aan de door de overige maten ingeschakelde bemiddelaar gemaild dat hij geen Gamesa-molens wil omdat geen onderhoudsbedrijf van Gamesa in Nederland is gevestigd en dit de financiering van de nieuwe molens in de weg staat.
2.10.
Ook op de maatschapsvergadering van 17 maart 2015 is [eiser] , die daar wel voor was uitgenodigd, niet aanwezig geweest.
2.11.
De overige maten hebben aan [eiser] op 18 maart 2015 een brief overhandigd waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(…) Er ligt een aanbieding voor een onderhoudscontract van GES en Windbrokers kan leveren als er een door alle maten getekend contract ligt en de aanbetaling is verricht.
(…)
De tijd dringt. Windbrokers heeft tot op heden haar eerste order van 20 Gamesa’s nog niet kunnen plaatsen omdat de benodigde molens van Lijsbeth Tijs voor deze order nog ontbreken. Gamesa heeft Windbrokers al diverse keren uitstel verleend. (…) Ze hebben Windbrokers nu een allerlaatste kans gegeven tot 1 mei 2015. (…)
Het provinciale beleid maakt het onmogelijk om een andere molen dan een Gamesa molen te plaatsen omdat bij vervanging alleen een soortgelijke molen als de bestaande molen is toegestaan. (…)
Kortom, we moeten door met Gamesa en Windbrokers en dat ook nog eens op korte termijn. Zoals gezegd, we willen door met jou erbij. Als jij echter vraagtekens blijft houden bij onze aanpak (om welke reden dan ook) dan zullen we dat respecteren, maar dan moet je van ons ook accepteren dat wij geen andere mogelijkheid hebben dan door te gaan zonder jou.
We moeten daarom nu op korte termijn duidelijkheid van je hebben en die kun je geven door voor
vrijdag 20 maart 2015 12:00 uurdeze brief te ondertekenen.
Eventuele standpunten en ideeën van jouw en onze kant kunnen naar voren worden gebracht en met elkaar worden afgestemd om een strategie voor de komende tijd af te spreken. Wij hebben hiervoor aanstaande (…) 19 maart (…) gereserveerd.
Als je tekent dan teken je voor de volgende drie afspraken:
1. Je gaat vanaf nu
actiefdeelnemen aan het verdere proces om te komen tot realisatie van ons vervangingsproject Lijsbeth Tijs.
2. je ondertekent (…) de bij de notaris gereed liggende inschrijving van onze maatschap bij de Kamer van Koophandel.
3. als bij besluitvorming- en ondertekeningkwesties
alle andere matenhet eens zijn en het conform is met hetgeen met elkaar is afgesproken, dan leg jij je bij die besluitvorming neer (…)”
2.12.
Bij brief van 18 maart 2015 heeft [eiser] aan de overige maten bericht de voorgestelde vergadering niet nodig te vinden en dat hij zich niet laat chanteren. In deze brief is verder nog te lezen, voor zover van belang:
“(…) Ik heb op 19 februari van Windbrokers een aangetekende brief ontvangen met de mededeling dat zij in de toekomst geen overeenkomst meer met mij willen sluiten voor de aanschaf van een Gamesa turbine. Gezien de werkwijze van Windbrokers vanaf het prille begin (list en bedrog) en deze brief
heb ik besloten om zelf op geen enkele manier nog zaken met hen te willen doen.
Naar aanleiding hiervan heb ik contact opgenomen met EWT. Zij verkopen een turbine die zonder problemen in het bestemmingsplan past. (…) EWT heeft een eigen onderhoudsbedrijf en het onderhoud is de eerste 2 jaar gratis. (…) Er is alleen nog een probleem ten aanzien van de vergunning daar deze omgezet dient te worden. EWT is bereid dit kosteloos voor ons te verzorgen. (…)”
2.13.
Op 31 maart 2015 heeft de adviseur van de overige maten, de heer I. Martens van Advies- en Ingenieursbureau LBPǀSight (hierna: Martens), aan [eiser] in het kader van de vervangingsproblematiek een viertal opties voorgehouden, die alle vier door [eiser] zijn afgewezen. In de betreffende e-mail van 31 maart 2015 is vermeld:
“(…)
De 5 overige maten hebben gisteren 30 maart 2015 unaniem besloten dat zij verder gaan met de vervanging van (een deel van) het windpark Lijsbeth Tijs.
Er zijn verschillende opties voor de wijze waarop deze vervanging gaat plaatsvinden.
Nog steeds wordt daarbij aan jou gedacht.
De overige maten hebben besloten om jou alle vrijheid te geven voor een eigen aanpak.
Ze vragen van jou daartegenover ook hen vrijheid te geven om op hun eigen manier door te gaan met minimaal 5 molens, maar mogelijk met 6.
Hieronder leg ik de verschillende opties uit.
(…)
Optie 1.
De maten zijn bereid om jouw 1/6 deel in de maatschap molen te kopen. Dan kunnen ze door met 6 molens conform optie 2 of optie 3.
(…)
Optie 2.
In optie 2 gaan de 5 overige maten 5 molens vervangen in de maatschap Lijsbeth Tijs of 6 als jij jouw aandeel wilt verkopen in de maatschapsmolen (zie optie 1).
Als je jouw aandeel in de gemeenschappelijke molen niet wilt verkopen laten ze die ongemoeid. Jouw molen laten ze sowieso ongemoeid.
Wel worden er dan in de maatschap Lijsbeth Tijs
nieuwe afspraken gemaakt over de winstdeling.
(…)
Optie 3.
De 5 overige maten gaan een nieuwe maatschap oprichten met zichzelf als de 5 maten. Deze nieuwe maatschap gaat de 5 oude molens verkopen (of 6, zie optie 1) en vervolgens 5 (of 6) nieuwe molens kopen en de exploitatie daarvan voeren in de nieuwe maatschap. (…) De (…) subsidie wordt overgezet naar de nieuwe maatschap. (…)
Optie 4.
De 5 overige maten verkopen hun 5 oude molens en kopen 5 nieuwe molens (ieder individueel, zonder nieuwe maatschap).
(…) Als ze verder niks zouden doen komt echter de exploitatie van de 5 nieuwe molens verplicht (conform de maatschapsakte) weer in de maatschap Lijsbeth Tijs en zou jij volledig mee profiteren van de investeringen en het werk van de 5 overige maten terwijl je zelf niks gedaan hebt (niet geïnvesteerd en niet meegewerkt). Dat zou natuurlijk niet fair zijn. (…) Als jij niet voor optie 1, 2 of 3 kiest, dwing je de overige maten tot een afscheid nemen van jou in de maatschap. (…) Op het moment dat de 5 nieuwe molens dan gaan draaien en de exploitatie op gang komt maak jij niet langer deel uit van de maatschap Lijsbeth Tijs. Dit is niet de optie die de maten willen, maar als jij niet voor optie 1, 2 of 3 kiest dan laat je de overige 5 maten geen andere keus. (…)
Los van bovenstaande opties zijn de 5 overige maten nog steeds bereid (…) om je alsnog de kans te gevendeze weekde brief van 18 maart 2015 te ondertekenen.
Dan vergeten we de voorgeschiedenis en gaan we toch gewoon eensgezind met 6 maten in de Lijsbeth Tijs maatschap door en vervangen we alle 7 molens.
Als je daarvoor nog details wilt bespreken over het contract (de aanschaf van de molens) of de financiering (er zullen 3 banken worden benaderd: ING, Triodos en Rabo) of het onderhoudscontract van GES, dan kan dat tijdens ons gesprek (…) Alle afspraken staan nu immers nog open. En als je toch nog gewoon mee wilt doen, maak je dan geen zorgen over de levering van een Gamesa molen aan jou. De overige maten gaan regelen dat er ook aan jou een Gamesa wordt geleverd door Windbrokers, ondanks de brief die je eerder hebt ontvangen van Windbrokers. (…)”
2.14.
Vanaf april 2015 heeft [eiser] zich herhaaldelijk op het standpunt gesteld dat hij met de vervanging van het windmolenpark wil doorgaan, maar dat hij niet gedwongen wil worden tot het aankopen van een Gamesa-molen, gelet op de alternatieven die er voor de Gamesa-molen zijn. Nadat Martens in zijn e-mail aan [eiser] van 3 april 2015 uiteen heeft gezet waarom de EWT-molen geen optie is, is [eiser] meerdere malen gevraagd zijn alternatieven voor de Gamesa-molen te onderbouwen.
2.15.
Bij brief van 3 juni 2015 heeft de advocaat van de overige maten het volgende aan [eiser] meegedeeld:
“(…)
Zoals u weet, is de maatschap al geruime tijd bezig zich te oriënteren op de aanschaf van nieuwe windmolens. Uiteindelijk is er maar één type windmolen dat in aanmerking komt om de oude windmolens te vervangen. Vanwege het feit dat deze windmolens binnenkort uit de productie worden genomen en de maatschap de toegezegde subsidie kwijtraakt indien geen nieuwe windmolens worden aangeschaft, is de maatschap genoodzaakt op zeer korte termijn knopen door te hakken over de aanschaf van de nieuwe windmolens.
(…) De maatschap kan derhalve niet langer met u in discussie blijven. (…)
Niettemin willen de overige maten een en ander zo mogelijk voor u op een passende wijze oplossen. Namens heb leg ik u dan ook de volgende twee opties voor.
1. Vertrek en vaste uitkering
Indien u vrijwillig uittreedt als maat (…) is de maatschap bereid uw aandeel (…) van de gemeenschappelijke windmolen over te nemen. De overige maten zijn bereid daarvoor een bedrag van € 100.000,00 te betalen. (…)
2. Vertrek en variabele uitkering
(…) U ontvangt derhalve in dat geval geen vaste uitkering voor het overdragen van uw aandeel in de oude gemeenschappelijke windmolen, maar een variabele. (…)
Indien u niet binnen de hierna gestelde termijn voor één van beide opties kiest en binnen redelijke termijn de daarna op te stellen vaststellingsovereenkomst tekent, zien de overige maten geen andere mogelijkheid dan de samenwerking met u in de maatschap te beëindigen. De overige maten zullen dan de zes windmolens vervangen (…) De overige maten menen dat zij gedurende een lange periode hebben getracht met u tot overeenstemming te komen over de aanschaf van de nieuwe windmolens. (…) Vanwege de duurzaam ontwrichte verhouding tussen u en de overige maten, zien zij geen andere oplossing dan dat u zelfstandigheid verder gaat met de exploitatie van uw eigen windmolen en dit niet meer in maatschapsverband plaatsvindt. (…)”
2.16.
[eiser] heeft geen van deze opties in zijn daaropvolgende e-mail van 12 juni 2015 geaccepteerd. Wel heeft hij in deze e-mail een toelichting gegeven op de volgens hem bestaande alternatieven, te weten de EWT-molen en een molen van Enercon, en deze vergeleken met de Gamesa-molen. [eiser] besluit de e-mail van 12 juni 2015 met de tekst:
“Ik hoop dat jullie door bovenstaande nog voor september wakker geschud worden en dat het eindelijk tot jullie doordringt dat of het gehele park wordt vervangen door een EWT/Enercon of helemaal niets. Een andere optie is er niet! Indien jullie halsstarrig de doodlopende Gamesa-weg blijven volgen, dan is het einde verhaal
maar helaas geldt dit dan ook voor jullie zelf.”
2.17.
Na deze vergelijking van [eiser] aan N.J.M. Neuvel, belastingadviseur en sectorspecialist windenergie bij Accountants- en Adviesbureau WEA (hierna: Neuvel) te hebben voorgelegd, zijn de overige maten blijven vasthouden aan de vervanging van de oude Vestas-molens door Gamesa-molens. Een belangrijke reden hiervoor was dat de oude Vestas-molens bij Windbrokers konden worden ingeruild en bij Enercon en EWT niet.
2.18.
De overige maten hebben bij brief van hun advocaat van 30 juni 2015 de maatschapsovereenkomst met [eiser] opgezegd per 31 december 2015.
2.19.
Neuvel heeft [eiser] op 17 juli 2015 gemaild dat de overige maten de oude molens in principe willen vervangen door Gamesa-molens tenzij [eiser] een vergelijking van een objectieve derde zou aanleveren waaruit zou blijken dat een andere molen een hoger rendement biedt.
2.20.
Windbrokers heeft aan [eiser] op 13 augustus 2015 geschreven dat hij de door Windbrokers op 19 februari 2015 verstuurde brief als niet verzonden kan beschouwen en dat hij bij Windbrokers een overeenkomst voor de aanschaf van een nieuwe Gamesa molen kan afsluiten.
2.21.
Op 18 augustus 2015 hebben derden op verzoek van [eiser] een presentatie aan de overige maten gegeven en daarbij diverse - volgens [eiser] - alternatieve molens toegelicht. De overige maten zijn echter bij hun keuze voor de Gamesa gebleven.
2.22.
Op 28 augustus 2015 is [eiser] in kort geding veroordeeld om mee te werken aan de financieringsaanvraag voor de vervanging van de gezamenlijke molen en zich te onthouden van opmerkingen jegens de financiers die het verkrijgen van die financiering in gevaar zouden brengen en het op eerste verzoek onmiddellijk ondertekenen van de koopovereenkomst die de overige maten met Windbrokers wilden sluiten, waarbij het vonnis in de plaats van de handtekening van [eiser] zou treden als [eiser] dit zou weigeren (hierna: het eerste kort geding vonnis). Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser] onderschreven dat de EWT-molen niet past binnen de voorwaarden van de vergunning.
2.23.
Op 9 september 2015 heeft [eiser] aan de overige maten bericht dat hij een Enercon-molen heeft gekocht en hij deze overeenkomst naar de RVO heeft gestuurd als gevolg waarvan er nu acht in plaats van zeven koopovereenkomsten bij de RVO liggen. Vervolgens heeft [eiser] op 17 september 2015 telefonisch contact met de RVO gehad. Naar aanleiding van dat telefoongesprek is [gedaagde 4] door de RVO gebeld met de mededeling dat heel het project gevaar loopt als er conflicten zijn binnen de maatschap.
2.24.
Na het eerste kort geding vonnis hebben ING Bank en Rabobank bij de overige maten aangegeven dat zij de vervanging van het windmolenpark alleen willen financieren als er geen conflicten meer binnen de maatschap zijn.
2.25.
De overige maten hebben na het eerste kort geding vonnis een regeling met [eiser] proberen te treffen, waarbij [eiser] vóór 31 december 2015 uit de maatschap zou treden. Het aan [eiser] op 2 oktober 2015 gedane voorstel houdt - samengevat - in dat [eiser] per
1 oktober 2015 uit de maatschap treedt, waarbij hij in de vorm van een opstalvergoeding 1/6e deel van de met de zeven nieuwe molens gemaakte winst ontvangt. Volgens dit voorstel zou [eiser] geen nieuwe molen hoeven aan te schaffen en zou hij de inruilprijs van zijn eigen Vestas-molen en 1/6e van de inruilprijs van de gezamenlijke molen ontvangen. [eiser] heeft dit voorstel op 7 oktober 2015 afgewezen omdat hij geen afstand wilde doen van zijn 1 1/6e molen. Daarbij heeft [eiser] een niet door de overige maten geaccepteerd tegenvoorstel gedaan dat op de spiegelbeeldige situatie neerkomt behalve dat in plaats van zeven Gamesa-molens zevens Enercon-molens door [eiser] zouden worden aangeschaft.
2.26.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2015 (hierna: het tweede kort geding vonnis) is het [eiser] onder meer verboden om “op welke wijze dan ook contact op te nemen met de RVO anders dan na voorafgaande instemming van de maten en de gemachtigde LBPSIGHT aangaande het project waarop de subsidiebeschikking is afgegeven (derhalve ook voor zijn eigen molen)” en “om te verzoeken om intrekking of wijziging van de verleende omgevingsvergunning terzake de Gamesa’s”. Daarnaast is [eiser] veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de wijziging van de subsidie, in die zin dat de subsidie met één molen zou worden verminderd. De voorzieningenrechter heeft [eiser] ook verboden nog deel te nemen aan maatschapsvergaderingen en hem verboden zijn stemrecht uit te oefenen. Daarbij is [eiser] ook ontheven als financieel gemachtigde van de maatschap. Bovendien diende [eiser] op grond van dit vonnis - kort gezegd - de verpanding van de stroomopbrengsten aan de nieuwe financier te gehengen en te gedogen.
2.27.
Tegen het eerste en tweede kort geding vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.28.
Na 1 januari 2016 hebben de overige maten de exploitatie van het windmolenpark
voortgezet. Daarbij is de eigen molen van [eiser] buiten de exploitatie gehouden, in die zin dat de stroomopbrengsten van de molen van [eiser] tot enig moment separaat met [eiser] werden afgerekend. De energiemeter (het schakelstation) waarmee de stroomproductie van de molens wordt bijgehouden, bevindt zich (nog steeds) in de molen van [eiser] , althans op zijn terrein.
2.29.
Op 27 januari 2016 hebben de overige maten de B.V. opgericht. Op diezelfde dag heeft de B.V. met Windbrokers een overeenkomst gesloten voor het bouwen van zes Gamesa-molens en de verkoop van zes Vestas-molens (de molens van de overige maten en de gezamenlijke molen). De vervanging van de zes molens stond op dat moment medio 2016 gepland.
2.30.
[eiser] heeft op 4 februari 2016 aan de overige maten bericht de exploitatie van de maatschap, al dan niet met derden, te willen voortzetten.
2.31.
In mei/juni 2016 is Windbrokers overgenomen door Green Energy Services B.V. en is de naam van Windbrokers gewijzigd in GES Supply and Installation B.V. (hierna: GES). In juni 2016 hebben GES en de B.V. een addendum gesloten op de op 27 januari 2016 gesloten overeenkomst.
2.32.
De overige maten hebben de heer J. Bouman, registervaluator bij Wingman Business Valuation (hierna: Bouman) ingeschakeld voor de waardering van de gezamenlijke molen. In zijn definitieve rapport van 19 december 2016, dat ook aan [eiser] is verstrekt, is de gezamenlijke molen (inclusief opstalrecht) gewaardeerd op € 137.000 en het aandeel van [eiser] hierin op € 38.000 bruto (€ 23.000 netto).
2.33.
Vanaf de zomer 2016 tot en met januari 2017 hebben de overige maten, althans GES als bemiddelaar, geprobeerd om [eiser] in het kader van een minnelijke regeling zover te krijgen dat hij zijn 1/6e aandeel in de gezamenlijke molen overdraagt. Zo is aan [eiser] voorgesteld dat hij aandeelhouder van de B.V. kan worden bij inbreng van zijn molen en aandeel in de gezamenlijke molen in de B.V. Een minnelijke regeling is - ook na tegenvoorstellen van [eiser] - echter niet bereikt.
2.34.
[eiser] is op 2 februari 2017 in kort geding (hierna: het derde kort geding vonnis) veroordeeld tot - kort gezegd - het verlenen van zijn medewerking aan de overdracht van zijn 1/6e aandeel in de gezamenlijke molen aan de overige maten tegen een voorlopig begrote vergoeding van € 38.000 ten titel van voorschot op de afwikkeling van de tussen de overige maten en [eiser] per 31 december 2015 beëindigde maatschap. Daarnaast is [eiser] veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de wijziging van de tenaamstelling van de subsidiebeschikking naar de B.V. Bij arrest van 19 september 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in een deel van zijn hoger beroep en het derde kortgeding vonnis voor het overige bekrachtigd.
2.35.
Het aandeel van [eiser] in de gezamenlijke molen is op 8 februari 2017 overgedragen. De oude Vestas-molens van de overige maten en de gezamenlijke molen zijn daarop verwijderd en in augustus 2017 vervangen door zes Gamesa-molens. De Gamesa-molens zijn in september 2017 ingebracht in de B.V. en in oktober 2017 in gebruik genomen. De subsidiebeschikking is vervolgens in november 2017 op naam van de B.V. gezet. Over de stroomproductie van de zes Gamesa-molens wordt subsidie ontvangen. De Vestas-molen van [eiser] staat er nog en wordt door [eiser] geëxploiteerd. [eiser] ontvangt geen subsidie over de door zijn molen opgewekte stroom.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat Lijsbeth Tijs c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de maatschapsovereenkomst en/of onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, met hoofdelijke veroordeling van Lijsbeth Tijs c.s. tot vergoeding van alle geleden schade, nader op te maken bij staat;
II. hoofdelijke veroordeling van de overige maten tot betaling van de contractuele boete van € 250.000 per individuele maat wegens overtreding van het voortzettingsbeding, te vermeerderen met rente;
III. hoofdelijke veroordeling van de overige maten tot betaling van de contractuele boete van € 250.000 per individuele maat wegens overtreding van het non-concurrentiebeding, te vermeerderen met rente;
IV. hoofdelijke veroordeling van Lijsbeth Tijs c.s. tot betaling van de overeengekomen vergoeding van € 500 per maand vanaf november 2015, te vermeerderen met rente;
V. een verklaring voor recht dat [eiser] is ontheven van welk contact- of spreekverbod jegens de RVO, de gemeente of welke overheidsorganisatie dan ook;
VI. veroordeling van Lijsbeth Tijs c.s. tot vergoeding van de waarde van het aandeel dat [eiser] had in de gemeenschappelijke molen, welk aandeel aan Lijsbeth Tijs c.s. is overgedragen en waarvan de waarde dient te worden vastgesteld door een onafhankelijke door de rechtbank te benoemen deskundige;
VII. hoofdelijke veroordeling van Lijsbeth Tijs c.s. in de proces- en nakosten.
3.2.
Lijsbeth Tijs c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de gevorderde contractuele boetes te beoordelen en daarna pas de onder 3.1.I gevorderde verklaring voor recht.
Vordering onder 3.1.II - voortzettingsbeding geschonden?
4.2.
[eiser] stelt dat de overige maten de voortzettingsbepaling van artikel 15 van de maatschapsovereenkomst hebben geschonden. De overige maten hebben de maatschap per 31 december 2015 opgezegd. Daarmee is de maatschap volgens [eiser] beëindigd “door een oorzaak gelegen aan de kant van één van de maten” in de zin van artikel 15. Dat maakt dat de overige maten hun aandelen in de maatschap op grond van dit artikel aan [eiser] als achterblijvende maat hadden moeten aanbieden en aan de overname daarvan hadden moeten meewerken. Omdat de overige maten dit evenwel niet hebben gedaan, zijn zij ieder op grond van artikel 15 in samenhang met artikel 8 lid 2 van de maatschapsovereenkomst een boete van € 250.000 verschuldigd, aldus steeds [eiser] .
4.3.
Volgens Lijsbeth Tijs c.s. heeft artikel 15 een veel beperktere reikwijdte dan [eiser] voorstaat. Zij betoogt dat artikel 15 alleen van toepassing is als één van de maten uittreedt “door een oorzaak aan [zijn] kant” waarmee blijkens de tekst en de aard van deze bepaling wordt bedoeld een aan zijn kant opgekomen onmogelijkheid om nog in de maatschap deel te nemen, zoals bijvoorbeeld ingeval van overlijden, ziekte of faillissement. De opzegging van de overige maten valt daar niet onder, zodat artikel 15 - aldus Lijsbeth Tijs c.s. - hier toepassing mist.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 15 is geregeld wie bij beëindiging van de maatschap door “een oorzaak gelegen aan de kant van één van de maten” het aandeel van de uitgetreden maat mag voortzetten. Volgens deze bepaling (zie 2.2 hiervoor) komt dit recht toe aan onder meer de naaste familie van de uittredende maat. De uittredende maat en, in geval van zijn overlijden, diens erfgenamen moeten blijkens artikel 15 binnen drie maanden na uittreding aan de overige maten laten weten wie van de in artikel 15 vermelde personen het aandeel gaat voortzetten. Bepaald is verder dat, als geen van deze personen van zijn voortzettingsrecht gebruik maakt, de overige maten het aandeel van de uittredende of overleden maat moeten overnemen. Gelet op hoe de opvolging van de uittredende maat aldus in artikel 15 is geregeld, wordt Lijsbeth Tijs c.s. gevolgd in haar betoog dat artikel 15 is geschreven met het oog op de bescherming van de belangen van (de besloten kring van) de uittredende maat.
4.5.
Niet in geschil is dat de overige maten de maatschap op 30 juni 2015 hebben opgezegd en dat de maatschap daardoor op grond van artikel 14 sub a van de maatschapsovereenkomst per 31 december 2015 is beëindigd. Hoewel de opzegging van de overige maten er dus voor heeft gezorgd dat de maatschap is geëindigd, is deze opzegging naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een “oorzaak gelegen aan de kant van één van de maten”. De opzegging is immers gedaan door vijf van de zes maten, terwijl uit de tekst van artikel 15 volgt dat deze bepaling ziet op de situatie dat één van de maten
- als gevolg van een aan zijn kant opkomende omstandigheid - uittreedt. Met de opzegging hebben de overige maten bovendien de samenwerking met één van de maten ( [eiser] ) vanwege hun geschil over de vervanging van de windmolens stopgezet, waarna de overige maten zijn doorgegaan met de exploitatie van hun windmolens. Daarmee is feitelijk sprake van een uitstotingssituatie. Om in een uitstotingssituatie de opzegging van de overige maten als een “oorzaak gelegen aan de kant van één van de maten” aan te merken in de zin van artikel 15 en de opzeggende maten daarmee als “uittredende maten”, zoals [eiser] doet, ligt niet voor de hand. Het is immers niet logisch dat de naaste familie van de uitgetreden maten in een dergelijke situatie een voortzettingsrecht heeft. Artikel 15 is - gelet op de redactie en de aard van deze bepaling - dan ook niet voor onderhavige situatie geschreven.
4.6.
Dit betekent dat de rechtbank met Lijsbeth Tijs c.s. van oordeel is dat artikel 15 hier niet van toepassing is. Alleen al daarom is de van de overige maten wegens schending van artikel 15 gevorderde boete niet toewijsbaar. De vordering onder 3.1.II zal dan ook worden afgewezen.
Vordering onder 3.1.III - non-concurrentiebeding geschonden?
4.7.
[eiser] vordert onder 3.1.III een boete van € 250.000 per maat. Hij stelt daartoe dat de overige maten het non-concurrentiebeding van artikel 8 lid 1 van de maatschapsovereenkomst hebben geschonden. Artikel 8 lid 1 stelt volgens [eiser] buiten twijfel dat het de overige maten tot en met 2020 is verboden om aan de Lijsbeth Tijsweg windmolens te exploiteren. Omdat de overige maten betrokken zijn bij de B.V. en de B.V. zes windmolens aan de Lijsbeth Tijsweg exploiteert, hebben de overige maten het non-concurrentiebeding overtreden. En dat betekent - aldus steeds [eiser] - dat de overige maten op grond van artikel 8 lid 2 ieder een boete van € 250.000 dienen te betalen.
4.8.
Met deze lezing van artikel 8 lid 1 is Lijsbeth Tijs c.s. het niet eens. Volgens Lijsbeth Tijs c.s. verbiedt artikel 8 lid 1 slechts betrokkenheid bij de exploitatie van andere windmolens dan het door de maatschap geëxploiteerde windpark aan de Lijsbeth Tijsweg. Dat het in artikel 8 lid 1 gaat om een verbod op dergelijke nevenactiviteiten/ - exploitatie
- dus naast de exploitatie van het bestaande windpark - volgt uit de tekst van de bepaling, aldus Lijsbeth Tijs c.s.
4.9.
Daarmee komt het bij de beoordeling van deze vordering aan op de uitleg van artikel 8 lid 1. In artikel 8 lid 1, dat als titel heeft “verboden nevenactiviteiten/- exploitatie”, is bepaald - kort gezegd - dat het ieder van de maten is verboden om tijdens de duur van de maatschap en vijf jaar na uittreding “buiten de maatschap aan de Lijsbeth Tijsweg te Berkhout” windmolens te exploiteren of betrokken te zijn bij een onderneming die zich met de exploitatie van windmolens bezighoudt. Het verbod op nevenactiviteiten geldt volgens artikel 8 lid 1 “voor zover deze [activiteiten] betrekking [hebben] op activiteiten die (gaan) plaatsvinden aan of in de nabijheid van de locatie Lijsbeth Tijsweg, Berkhout” (zie 2.2 hiervoor). Hieruit volgt dat artikel 8 lid 1 slechts met het bestaande windpark concurrerende activiteiten verbiedt die aan de Lijsbeth Tijsweg of in de buurt daarvan plaatsvinden, waarmee deze bepaling aldus de belangen van de maatschap beoogt te beschermen. Dat het de maten ook is verboden om na beëindiging van de maatschap door te gaan met de exploitatie van hun windmolen aan de Lijsbeth Tijsweg is niet in artikel 8 lid 1 te lezen en ligt ook gelet op de strekking van dit artikel niet in de rede. Deze aan artikel 8 lid 1 wel door [eiser] gegeven uitleg zou er bovendien op neerkomen dat alle (voormalige) maten, in dit geval dus niet alleen de overige maten maar ook [eiser] zelf, het non-concurrentiebeding zouden schenden en over en weer boetes verschuldigd zouden zijn. Dit kan niet de bedoeling van partijen zijn geweest.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de overige maten met hun betrokkenheid bij de B.V. - waarin zes van de zeven molens van het windmolenpark van de per 31 december 2015 beëindigde maatschap worden geëxploiteerd - artikel 8 lid 1 niet hebben geschonden. Dit betekent dat de van de overige maten wegens schending van artikel 8 lid 1 gevorderde boete niet toewijsbaar is. De vordering onder 3.1.III zal worden afgewezen.
Vordering onder 3.1.I - tekortschieten en/of onrechtmatig handelen van Lijsbeth Tijs c.s.?
4.11.
Dan de vraag of Lijsbeth Tijs c.s. wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.
4.12.
[eiser] stelt dat Lijsbeth Tijs c.s. tekort is geschoten in haar verplichtingen en onrechtmatig heeft gehandeld door het eerste kort geding aanhangig te maken en [eiser] vervolgens te houden aan de uitkomst daarvan. Datzelfde heeft te gelden voor het derde kort geding op grond waarvan [eiser] is gedwongen zijn aandeel in de gemeenschappelijke molen over te dragen. Daarnaast is aan de overige maten te verwijten dat zij het al in 2014 ontstane verschil van inzicht over de vervanging van de windmolens niet aan een arbiter hebben voorgelegd, zoals door de maatschapsovereenkomst is voorgeschreven. Daarmee is [eiser] namelijk de mogelijkheid ontnomen om zijn bezwaren tegen de koopovereenkomst en de financieringsconstructie aan een arbiter voor te leggen. Het tekortschieten en het onrechtmatig handelen van Lijsbeth Tijs c.s. is er verder in gelegen dat de overige maten [eiser] op grond van artikel 15 niet in staat hebben gesteld hun maatschapsaandelen over te nemen, maar de exploitatie van het windmolenpark - met uitzondering van de windmolen van [eiser] - zelf hebben voortgezet, aldus steeds [eiser] . Door Lijsbeth Tijs c.s. wordt dit alles gemotiveerd betwist.
Kort gedingen
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt welke op Lijsbeth Tijs c.s. rustende verplichting Lijsbeth Tijs c.s. heeft geschonden door de kort gedingprocedures aanhangig te maken en [eiser] te houden aan de veroordelingen van de voorzieningenrechter. Voor zover [eiser] schending van artikel 19 lid 1 van de maatschapsovereenkomst (zie 2.2 hiervoor) aan zijn vordering onder 3.1.I ten grondslag heeft willen leggen, biedt dit hem geen soelaas. Lijsbeth Tijs c.s. heeft namelijk onweersproken en terecht aangevoerd dat artikel 19 lid 4 voorziet in de bevoegdheid van de voorzieningenrechter. [eiser] verwijt Lijsbeth Tijs c.s. dan ook ten onrechte dat de geschillen niet overeenkomstig artikel 19 lid 1 aan arbiters zijn voorgelegd. Dit geldt temeer nu [eiser] onweersproken heeft gelaten dat artikel 19 lid 1 een achterhaalde arbitrageregeling betreft en hijzelf onderhavige bodemprocedure bij de rechtbank is begonnen. Als [eiser] zijn bezwaren tegen de koopovereenkomst en de financieringsconstructie toch aan een arbiter had willen voorleggen, had hij daartoe ook zelf het initiatief kunnen nemen.
4.14.
Dat Lijsbeth Tijs c.s. op dit punt onrechtmatig heeft gehandeld, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien. Het stond Lijsbeth Tijs c.s. vrij de vorderingen in kort geding in te stellen en de gewezen vonnissen - waartegen geen hoger beroep is ingesteld dan wel zonder succes (zie 2.27 en 2.34 hiervoor) - ten uitvoer te leggen. [eiser] heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat Lijsbeth Tijs c.s. daarmee misbruik van haar bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft gemaakt.
Exploitatie windmolenpark
4.15.
De stelling van [eiser] dat de overige maten hem op grond van artikel 15 in de gelegenheid hadden moeten stellen om de maatschapsaandelen van de overige maten over te nemen, kan evenmin tot toewijzing van de onder 3.1.I gevorderde verklaring voor recht leiden. Uit de beoordeling van de vordering onder 3.1.II (zie r.o. 4.4 e.v.) volgt immers dat de overige maten daartoe niet waren verplicht omdat artikel 15 hier toepassing mist.
4.16.
Ook de gestelde schending van het non-concurrentiebeding van artikel 8 lid 1 kan de verklaring voor recht niet dragen, omdat de overige maten niet in strijd met deze bepaling hebben gehandeld (zie r.o. 4.9 e.v.).
4.17.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de vraag of de feitelijke voortzetting van de onderneming van de maatschap, waarbij de molen van [eiser] buiten de exploitatie werd gehouden, na beëindiging van de maatschap per 31 december 2015 door aanvankelijk de overige maten en daarna de B.V. als onrechtmatig is te bestempelen.
4.18.
Voor de beantwoording van die vraag acht de rechtbank van belang dat de overige maten, gelet op de aan de maatschap afgegeven subsidiebeschikking en het feit dat nog niet aan de daaraan verbonden verplichtingen was voldaan, groot belang bij die feitelijke voortzetting hadden. Alleen bij voortzetting van de exploitatie van de windmolens kon (uiteindelijk) van de subsidie worden geprofiteerd. Om aanspraak te kunnen maken op de toegekende subsidie (in de vorm van een vergoeding per geproduceerde MWh) moesten de windmolens namelijk worden vervangen en in gebruik worden genomen. Het was ook in het belang van [eiser] dat dit zou gebeuren.
Nadat met instemming van [eiser] op 16 mei 2014 met het oog op zeven Gamesa-molens een omgevingsvergunning was afgegeven en in december 2014 door alle maten - inclusief [eiser] - voor de aankoop van Gamesa-molens een intentieverklaring werd ondertekend, ging [eiser] zich echter plotseling verzetten tegen de vervanging van het windmolenpark door Gamesa-molens. Hij wilde onverwacht molens van een andere leverancier. Uit de feitenweergave onder 2. volgt dat [eiser] zich daarbij weinig constructief heeft opgesteld. Zo is [eiser] in 2015 diverse keren niet op maatschapsvergaderingen aanwezig geweest en is hij pas op 12 juni 2015 met een onderbouwing gekomen van zijn standpunt dat er serieuze alternatieven waren voor de Gamesa. Dit terwijl de opdrachten voor de aanschaf en bouw van de nieuwe windmolens op grond van de subsidiebeschikking vóór 1 september 2015 aan de RVO moesten worden toegestuurd. De overige maten hebben op de door [eiser] aangedragen alternatieven steeds serieus en inhoudelijk gereageerd. [eiser] heeft vervolgens zelf een koopovereenkomst gesloten voor een windmolen van een ander merk en onder meer daarover telefonisch contact gehad met de RVO in september 2015. Deze acties hebben de subsidie daadwerkelijk in gevaar gebracht.
Daar staat tegenover dat de overige maten vanaf het begin - ook met het oog op de aan de subsidie verbonden verplichtingen en de voor het project benodigde financiering - ondanks deze obstructie door [eiser] meerdere en verschillende voorstellen aan [eiser] hebben gedaan om uit de impasse te komen, zelfs nog na oprichting van de B.V. Voorts hebben zij de diverse stappen die zij moesten nemen om de onderneming van de maatschap voort te zetten in de B.V. steeds laten toetsen door de rechter in kort geding en ook overeenkomstig gehandeld. Het derde kort geding vonnis is bovendien bekrachtigd door het Hof.
4.19.
In het licht van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank met Lijsbeth Tijs c.s. van oordeel dat, bij gebreke van een in de maatschapsovereenkomst opgenomen uitstotingsbepaling, het de overige maten op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 BW was toegestaan om de onderneming van de maatschap na 31 december 2015 feitelijk voort te zetten. Indien zij dat niet hadden gedaan hadden zij grote schade geleden. Van onrechtmatig handelen van Lijsbeth Tijs c.s. is daarom geen sprake.
4.20.
Geen van de aan het adres van Lijsbeth Tijs c.s. gemaakte verwijten leveren dus een tekortschieten of onrechtmatig handelen van Lijsbeth Tijs c.s. op. De schade die [eiser] als gevolg van het door hem gestelde tekortschieten en onrechtmatig handelen stelt te hebben geleden, te weten de in de dagvaarding weergegeven primaire en subsidiaire schadeposten, hoeft daarmee geen nadere bespreking.
Vordering onder 3.1.IV - vergoeding van € 500 per maand
4.21.
[eiser] vordert onder 3.1.IV hoofdelijke veroordeling van Lijsbeth Tijs c.s. tot betaling van de overeengekomen vergoeding van € 500 per maand vanaf november 2015. [eiser] stelt dat hij met de overige maten heeft afgesproken dat hij dit bedrag zou ontvangen voor het toestaan van de aanwezigheid van het schakelstation/energiemeter in zijn molen, althans op zijn terrein, maar dat hij vanaf november 2015 geen vergoeding meer heeft mogen ontvangen.
4.22.
Lijsbeth Tijs c.s. betwist het bestaan van deze afspraak. Zij voert aan dat in 2003 met [eiser] is afgesproken dat hij een vergoeding ontvangt voor zijn werkzaamheden als financieel gemachtigde van de maatschap en zijn kantoor aan huis dat hij daarvoor had ingericht. Deze maandelijkse vergoeding bedroeg aanvankelijk € 400 en vanaf april 2006
€ 500. Dat dit zo is, volgt volgens Lijsbeth Tijs c.s. uit het Interne Reglement en de door haar overgelegde grootboekrekeningen van de maatschap. Omdat [eiser] in het tweede kort geding vonnis uit de functie van financieel gemachtigde werd ontheven, komt hem vanaf november 2015 geen vergoeding meer toe, aldus Lijsbeth Tijs c.s.
4.23.
De rechtbank overweegt als volgt. In het Interne Reglement van 4 april 2006 staat dat aan [eiser] voor het ter beschikking stellen van kantoorruimte en voor zijn werkzaamheden als financieel gevolmachtigde een vergoeding van € 500 per maand wordt betaald (zie 2.3). Bovendien zijn in de grootboekrekening ‘4101 HUUR KANTOOR’ van de maatschap vanaf april 2006 bedragen van € 500 per maand ten behoeve van [eiser] geboekt. Daaruit volgt dat de afgesproken vergoeding van € 500 per maand inderdaad zag op de door [eiser] verrichte werkzaamheden als financieel gevolmachtigde en het ter beschikking stellen van kantoorruimte, niet op het schakelstation/energiemeter. Daar doet niet aan af dat de omschrijving van de in grootboekrekening ‘4101 HUUR KANTOOR’ geboekte bedragen vanaf februari 2009 is gewijzigd naar “ [eiser] / SCHAKELST.”. Lijsbeth Tijs c.s. heeft namelijk betoogd dat [eiser] dit heeft gedaan uit fiscale overwegingen en door [eiser] is dit niet betwist. Nu [eiser] geen andere feiten en/of omstandigheden heeft gesteld waaruit de door hem gestelde afspraak is af te leiden, zal het gevorderde als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.24.
Op de comparitie heeft [eiser] nog bepleit dat deze vordering subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking dient te worden toegewezen. Een vordering gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW leidt echter tot schadevergoeding, terwijl [eiser] onder 3.1.IV betaling van een overeengekomen vergoeding vordert en zijn vordering dus als nakomingsvordering heeft ingestoken. Naar het oordeel van de rechtbank kan ongerechtvaardigde verrijking de vordering, zoals die is ingesteld, dan ook niet dragen. Daarbij komt dat [eiser] niet heeft geconcretiseerd in hoeverre hij door het ontbreken van een rechtsgrond is verarmd door de door hem gestelde gang van zaken.
Vordering onder 3.1.V - contact- en spreekverbod
4.25.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat hij is ontheven van welk contact- of spreekverbod jegens de RVO, de gemeente of welke overheidsorganisatie dan ook. Het in kort geding aan hem opgelegde verbod om contact op te nemen met de RVO dient volgens [eiser] geen enkel doel meer. En het opgelegde verbod om bij de gemeente een verzoek tot wijziging dan wel intrekking van de omgevingsvergunning te doen, kan hem in de toekomst hinderen als hij tot vervanging van zijn eigen molen wil overgaan, aldus [eiser] .
4.26.
Lijsbeth Tijs c.s. wijst er terecht op dat het [eiser] op grond van het tweede kort geding vonnis niet is verboden om met de RVO contact op te nemen. Echter geldt wel dat wanneer dat contact gaat over de subsidiebeschikking, voorafgaande instemming van de overige maten is vereist (zie 2.26). Naar het oordeel van de rechtbank heeft Lijsbeth Tijs c.s. daar nog steeds belang bij. De subsidie loopt immers nog en wordt - zoals Lijsbeth Tijs c.s. onweersproken heeft gesteld - achteraf pas vastgesteld. Gelet op het belang van Lijsbeth Tijs c.s. bij handhaving van het verbod en de omstandigheid dat contact over de subsidiebeschikking voor [eiser] na verkregen instemming mogelijk is, zal de gevorderde verklaring voor recht op dit punt worden afgewezen.
4.27.
Op grond van het tweede kort geding vonnis mag [eiser] niet om intrekking of wijziging verzoeken van de op 16 mei 2014 verleende omgevingsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] zijn belang bij opheffing van dit verbod onvoldoende toegelicht. Immers, [eiser] stelt zelf niet van plan te zijn een wijzigings- of intrekkingsverzoek bij de gemeente in te dienen. Daarbij heeft [eiser] niet uitgelegd waarom dit verbod hem bij een eventuele vervanging van zijn molen zal hinderen. De vordering zal wat dit onderdeel betreft dus ook worden afgewezen.
4.28.
Voor het overige is de onder 3.1.V gevorderde verklaring voor recht te onbepaald en deze zal daarom in zijn geheel worden afgewezen.
Vordering onder 3.1.VI - waardevergoeding gemeenschappelijke molen
4.29.
[eiser] vordert onder 3.1.VI vergoeding van de waarde van het aandeel dat hij had in de gemeenschappelijke molen. Deze waarde dient volgens [eiser] door een door de rechtbank te benoemen deskundige te worden vastgesteld.
4.30.
Niet in geschil is dat het aandeel van [eiser] in de gemeenschappelijke molen 1/6e deel is geweest en dat hij al € 38.000 heeft ontvangen als voorschot op de afwikkeling van de per 31 december 2015 beëindigde maatschap (waarvan de gemeenschappelijke molen onderdeel uitmaakt). Het bedrag van € 38.000 dat aan [eiser] is betaald, komt overeen met de door Bouman in zijn rapport van 19 december 2016 (zie 2.32) aan het aandeel van [eiser] toegekende (bruto)waarde. Lijsbeth Tijs c.s. heeft onweersproken aangevoerd dat dit rapport tot stand is gekomen nadat [eiser] in de gelegenheid was gesteld om opmerkingen te maken op de aan Bouman te verstrekken opdracht en commentaar te leveren op het aan [eiser] verstrekte concept-rapport, maar dat [eiser] van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Omdat [eiser] tot aan de comparitie nimmer inhoudelijk op het rapport van Bouman is ingegaan, acht de rechtbank het pas op de comparitie door [eiser] op het rapport gegeven inhoudelijke commentaar tardief. Aan dat commentaar zal dan ook worden voorbijgegaan. Daarmee heeft [eiser] niet onderbouwd dat en waarom de waarde van zijn aandeel in de gemeenschappelijke molen hoger is dan het voorschot dat hij al heeft gehad. Om die reden acht de rechtbank de vordering onder 3.1.VI niet toewijsbaar.
Slotsom, proces- en nakosten
4.31.
Het voorgaande betekent dat geen van de vorderingen van [eiser] zullen worden toegewezen. Bij die stand van zaken hoeven de overige verweren van Lijsbeth Tijs c.s. niet nader besproken te worden.
4.32.
Omdat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van Lijsbeth Tijs c.s. tot op vandaag worden begroot op € 10.144. Dat bedrag bestaat uit griffierecht van € 3.946 en een bedrag van € 6.198 aan salaris advocaat (2 punten x tarief VII).
4.33.
De nakosten en de over de proces- en nakosten onweersproken gevorderde wettelijke rente zijn toewijsbaar zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van Lijsbeth Tijs c.s. tot op vandaag begroot op € 10.144, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de kant van Lijsbeth Tijs c.s. begroot op € 157 aan salaris advocaat, te vermeerderen onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus, voorzitter, mr. M.C. van Rijn, rechter en mr. M.C.S. de Boer, rechter-plaatsvervanger en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2019.
Type: NMB
Coll: