9.3De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder met juistheid niet de in 2017 ingetrokken “Parkeernormen 2007-2015” heeft gebruikt ter bepaling van het vereiste aantal te realiseren parkeerplaatsen, maar de daarvoor in de plaats in werking getreden “Parkeernormennota 2017-2027” (hierna: Parkeernormennota). Niet is in geschil dat de 35 voorziene appartementen alle een omvang hebben tussen 45m² en 75m². Op grond van de Parkeernormennota geldt voor het gebied “Schil” voor dergelijke woningen een parkeernorm van 0,9 tot 1,1 parkeerplaats en voor het gebied “Overig” een parkeernorm van 1 tot 1,6 parkeerplaats per woning. Met eiseres, anders dan waarvan verweerder ter zitting leek uit te gaan door te stellen dat sprake is van een maximumnorm van 1,1 parkeerplaats per woning, is de rechtbank van oordeel dat voor het bouwplan, gelet op de ligging daarvan, de norm geldt voor het gebied “Overig”. Verweerder heeft dit in de besluitvorming weliswaar niet expliciet verwoord, maar lijkt daarvan ook te zijn uitgegaan, nu voor het onderhavige bouwplan is uitgegaan van een norm van 1 parkeerplaats per woning, zijnde de minimumnorm voor woningen met een maximale oppervlakte van 75m² in dit gebied. Anders dan eiseres ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder had moeten uitgaan van een norm van 1,6 parkeerplaats per woning. Verweerder heeft in dat verband afdoende gemotiveerd, hetgeen ook blijkt uit de Parkeernormennota, dat een initiatiefnemer in beginsel moet voldoen aan de minimumnorm, zodat parkeerproblemen niet worden afgewenteld op de omgeving en dat binnen de gemeente naar bestendig gebruik ook vrijwel nooit de maximumnorm wordt toegepast.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet onredelijk dat ook in het onderhavige geval de norm van 1 parkeerplaats per woning is toegepast, en heeft verweerder dan ook kunnen concluderen dat voor realisatie van het bouwplan moet worden voorzien in totaal 35 parkeerplaatsen. Daarbij heeft te gelden dat overeenkomstig de Parkeernormennota, hetgeen door eiseres ter zitting ook is erkend, in de voor de kantoorruimte benodigde 7,9 parkeerplaatsen door dubbeltelling niet afzonderlijk hoeft te worden voorzien.
9.4.1In de stelling van eiseres dat niet kan worden voorzien in de parkeerbehoefte omdat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat er op het terrein gelegen achter het beoogde bouwwerk 31 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd nu op het toekomstig parkeerterrein een boom staat waarvoor geen kaptoestemming is verleend, heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en verweerder nadere vragen te stellen, te weten:
1) Staat de boom, ingetekend op de bij de omgevingsvergunning behorende tekening van de “situatie bestaand”, gelegen op de groenstrook waarop het parkeerterrein is beoogd, al dan niet in de weg aan het realiseren van een of meerdere parkeerplaatsen ter plaatse? De bij de omgevingsvergunning behorende tekening van de “situatie nieuw” geeft van de boom geen blijk (meer).
2) Is voor het vellen van bedoelde boom een omgevingsvergunning vereist, en zo ja, is deze aangevraagd en zo ja, is of zal deze worden verleend? Zo ja, op welke termijn?
3) Ter zitting is namens verweerder betoogd dat verweerder een verplichting is aangegaan voor het realiseren van 35 parkeerplaatsen en dat voor zover de aanwezigheid van de hiervoor bedoelde boom in de weg zal staan aan realisatie van een of meerdere parkeerplaatsen ter plaatse, deze in de nabije omgeving van het bouwplan zullen worden gerealiseerd. De mogelijkheid daarvan is door verzoekster betwist. De voorzieningenrechter verzoekt verweerder zijn betoog nader te onderbouwen en daarbij specifiek aan te geven waar bedoelde parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd.
9.4.2Verweerder heeft de vragen bij brief van 3 mei 2019 beantwoord. Op vraag 1 is – kort samengevat – geantwoord dat op het parkeerterrein inderdaad een boom aanwezig is, die in de weg staat aan realisatie van in ieder geval één parkeerplaats.
Op vraag 2 heeft verweerder – kort samengevat – geantwoord dat primair uitgangspunt van verweerder en derde-partij is dat de boom behouden blijft. Verweerder geeft verder aan dat hij het voorlopig oordeel is toegedaan dat de boom in kwestie geen noemenswaardige waarde vertegenwoordigd als bedoeld in de Bomenverordening Alkmaar 2017, zodat een eventuele aanvraag om omgevingsvergunning om de boom te kunnen vellen, naar alle waarschijnlijkheid zal kunnen worden ingewilligd.
9.4.3Naar aanleiding van de heropening van het onderzoek en in reactie op vraag 3 heeft
verweerder aangegeven dat omdat de verplichting om te voorzien in 35 extra parkeerplaatsen als voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden, en de bestaande boom ten onrechte niet is ingetekend op de bij de omgevingsvergunning behorende tekening “T-01, Situatie nieuw, 21 september 2017”, is besloten de omgevingsvergunning te wijzigen. Bij besluit van 3 mei 2019 heeft verweerder tekening “T-01.A, situatie nieuw, 3 mei 2019” aan het bestreden besluit toegevoegd, onder gelijktijdige intrekking van het bij dat besluit behorende tekening “T-01, Situatie nieuw, 21 september 2017”, waarbij is aangegeven dat tekening “T-01, situatie nieuw, 3 mei 2019” blijk geeft van de beoogde inrichting van de openbare ruimte met 35 parkeerplaatsen. Verweerder geeft aan dat op het terrein achter het appartementencomplex en langs de Camphuysenkade minder parkeerplaatsen worden ingericht, maar dat langs de Camphuysenstraat drie extra langsparkeervlakken zijn gecreëerd, zodat de norm van 35 nog altijd wordt bereikt.
9.4.4De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 3 mei 2019 niet is tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres, zodat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege beroep is ontstaan tegen het besluit van 3 mei 2019.
9.4.5Eiseres stelt dat met het besluit van 3 mei 2019 niet in voldoende parkeerplaatsen is voorzien. Eiseres wijst er in dat verband op dat nu het uitgangspunt van verweerder en derde-partij is dat de esdoorn die op de parkeerplaats aanwezig is, behouden blijft, er rekening had moeten worden gehouden met de zogenoemde stabiliteitszone van de boom waardoor in een straal van drie tot vier meter rond de boom niet mag worden gegraven. Voor de onderhavige situatie betekent dit dat het behoud van de boom niet ten koste gaat van een maar van drie beoogde parkeerplaatsen. Eiseres stelt verder dat een van de door verweerder in het besluit van 3 mei 2019 nieuw opgenomen parkeerplaatsen langs de Camphuysenstraat om dezelfde reden niet kan worden gerealiseerd; deze is te dicht op de daar aanwezige plantaan gelegen. Een andere nieuwe parkeerplaats langs de Camphuysenstraat komt te dicht op het voetpad en kan om die reden niet worden gerealiseerd. Eiseres stelt verder dat de parkeerbehoefte door de beoogde langsparkeerplekken aan de Camphuysenstraat wordt afgewenteld op de bestaande parkeerruimte; voorheen werd op dit gedeelte al veelvuldig in de berm geparkeerd.
9.4.6De voorzieningenrechter volgt eiseres niet. Uit tekening “T-01.A”, blijkt dat verweerder ten behoeve van het realiseren van de drie langsparkeerplaatsen in de Camphuysenstraat aansluiting heeft gezocht bij het wegprofiel zoals deze verderop in de straat, ter hoogte van de bestaande woningen gelegen achter het bouwplan, bestaat. De parkeerplaatsen voldoen aan de daarvoor vereiste afmetingen en de voorzieningenrechter ziet voor de juistheid van de door eiseres niet onderbouwde stelling dat binnen een straal van drie tot vier meter van een boom geen parkeerplaats mag worden gerealiseerd, geen grond. Niet valt voorts in te zien waarom de afstand tussen de laatste aan de Camphuysenstraat te realiseren parkeerplaats en het trottoir aan de Koelmalaan te beperkt zou zijn om deze te kunnen realiseren, waarbij ook kan worden betrokken dat het gedeelte van de parkeerplaats dat het dichtst bij de Koelmalaan is gelegen schuin afloopt waardoor de voor parkeren gereserveerde ruimte niet geheel zal worden benut.
Aldus voorziet het bouwplan in afdoende, want in 35, ook te realiseren, parkeerplaatsen. Dat op de plek waar de langsparkeerplaatsen aan de Camphuysenstraat zijn beoogd in het verleden in de berm werd geparkeerd maakt niet dat de parkeerbehoefte die door het bouwplan wordt gegenereerd wordt afgewenteld op reeds bestaande parkeerruimte. Nog daargelaten dat een berm niet als zodanig heeft te gelden, kan, voor zover uit het parkeren in de berm moet worden geconcludeerd dat sprake is van een bestaand parkeerprobleem, dit niet op het onderhavige bouwplan worden afgewenteld, nu dit plan, zoals hiervoor is overwogen, voorziet in de “eigen” behoefte.
9.4.7Eiseres stelt dat de versmalling van het wegprofiel ter hoogte van de langsparkeerplaatsen aan de Camphuysenstraat tot gevolg heeft dat ook de aansluiting van de Camphuysenstraat op de Koelmalaan wordt versmald, hetgeen een onacceptabele want een nog gevaarlijker verkeerssituatie tot gevolg heeft. Van een ondergeschikte wijziging van de omgevingsvergunning is daarmee geen sprake, zodat een nieuwe omgevingsvergunning in procedure had moeten worden gebracht voor het gehele plan.
9.4.8De voorzieningenrechter volgt eiseres niet. Van belang daarbij is dat, zoals hiervoor onder 9.4.6 reeds is overwogen, uit tekening “T-01.A” kan worden opgemaakt dat verweerder ervoor heeft gekozen de breedte van de straat ter plaatste van de langsparkeerplaatsen in overeenstemming te brengen met de verderop in de straat reeds bestaande en bruikbare breedte. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de wijziging van het wegprofiel geen invloed op elkaar kruisend verkeer ter hoogte van de aansluiting met de Koelmalaan. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 6.2 is overwogen is de aansluiting van de Camphuysenstraat op de Koelmalaan vanuit beide richtingen overzichtelijk, zijn de maximumsnelheden op de kruisende wegen beperkt en is er in de Camphuysenstraat voldoende ruimte om zichtbaar voor verkeer op de Koelmalaan tot stilstand te komen. Dat de Camphuysenstraat ter hoogte van die aansluiting wordt versmald heeft hierop geen invloed. Het betoog van eiseres faalt.
9.5.1Nu verweerder het bestreden besluit bij besluit van 3 mei 2019 heeft gewijzigd, en verweerder met het wijzigen van het bestreden besluit er aldus blijk van heeft gegeven het bestreden besluit niet volledig te handhaven, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarbij de aan de omgevingsvergunning verbonden tekening “T-01, Situatie nieuw, 21 september 2017” is gehandhaafd”, waarmee het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert, en derhalve op dit punt in strijd is met artikel 7:12, tweede lid, van de Awb.
9.5.2Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 3 mei 2019, is ongegrond.
9.5.3Omdat bij deze uitspraak de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eisers het door haar betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt. De totale vergoeding bedraagt € 690,00.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.