ECLI:NL:RBNHO:2019:7792

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
19_226 en 19_227
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor appartementencomplex en kappen van plataan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 september 2019 uitspraak gedaan in een beroep van de Vereniging van eigenaren VvE de Entree tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. Het beroep was gericht tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor de bouw van 35 appartementen en een kantoor, alsook voor het kappen van een plataan. De rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen de omgevingsvergunning gegrond verklaard, maar het besluit vernietigd enkel voor het aspect van parkeren. Het beroep tegen het nieuw besluit voor het aspect parkeren werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat de omgevingsvergunning in strijd was met de bestemmingsplannen, omdat het beoogde bouwwerk deels buiten het bouwvlak viel en de toegestane bouwhoogte overschreed. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente met de vergunning niet in strijd handelde met een goede ruimtelijke ordening, maar dat er onvoldoende parkeerplaatsen waren voorzien. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om het aantal parkeerplaatsen te herzien en te zorgen voor een adequate oplossing.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening te houden met de lokale bestemmingsplannen en de impact op de omgeving, met name op het gebied van parkeren en verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter heeft de gemeente ook aangespoord om de belangen van de omwonenden in overweging te nemen bij toekomstige besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 19/226 (beroep) en HAA 19/227 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2019 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Vereniging van eigenaren VvE de Entree, te Alkmaar, eiseres

(gemachtigde: ing. J.E. Alsema),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Wester en R. Klaassen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de woningstichting
Stichting van Alkmaer voor wonen,te Alkmaar
(gemachtigden: mr. H.J. van Hauw en mr. F.W. Horstman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder omgevingsvergunning verleend aan derde-partij voor het oprichten van 35 appartementen en een kantoor en voor het kappen van een plataan op het perceel aan [adres 1] tot en met [adres 2] .
Bij besluit van 18 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2019. Namens eiseres zijn verschenen ing. J.E. Alsema en [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigden. Namens derde-partij zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door voornoemde gemachtigden.
Bij tussenbeslissing van 18 april 2019 heeft de voorzieningenrechter het onderzoek heropend, teneinde verweerder nadere vragen te stellen.
Bij brief van 3 mei 2019 heeft verweerder de gestelde vragen beantwoord. Bij besluit van 3 mei 2019 heeft verweerder tekening “T-01.A, situatie nieuw, 3 mei 2019” aan het bestreden besluit toegevoegd, onder gelijktijdige intrekking van het bij dat besluit behorende tekening “T-01, Situatie nieuw, 21 september 2017”.
Verzoekers en derde-partij hebben hierop gereageerd.
Nadat geen van partijen desgevraagd heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 24 juni 2019 gesloten.
Bij brief van 2 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Na sluiting van het onderzoek is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1
Het plan voorziet in realisatie van een bouwwerk van zes verdiepingen met daarin
35 appartementen en op de begane grond een kantoor. Het plan voorziet voorts in de kap van één plataan. Deze staat op de plek waar het bouwwerk is beoogd.
2.2
Ter zitting is door eiseres bevestigd, hetgeen ook in het beroepschrift was aangegeven, dat het geschil niet (langer) ziet op de kap van de plataan. De beoordeling van de voorzieningenrechter beperkt zich dan ook tot de omgevingsvergunning voor zover daarbij toestemming is verleend voor de bouw van het appartementencomplex met kantoorruimte.
3. De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat het beoogde bouwwerk zowel voor wat betreft de activiteit bouwen als voor de activiteit gebruik in strijd is met regels van de bestemmingen “Wonen” en “Verkeer-Verblijfsgebied” van het bestemmingsplan “Overdie, Omval en bedrijventerrein Oudorp”. Het beoogde bouwwerk is deels voorzien buiten het bouwvlak en het overschrijdt de toegestane bouwhoogte van 15 meter. Het gebruik van de begane grond als kantoor is voorts niet in overeenstemming met de op de gronden rustende woonbestemming.
4. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, tweede lid, onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), bezien in samenhang met artikel 4, eerste en negende lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Volgens verweerder is het project niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en bestaan er ook overigens geen belemmeringen om aan het plan mee te werken.
5. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat zij – en naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook terecht – niet langer betwist dat verweerder bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, tweede lid, onder a, sub 2 van de Wabo en artikel 4, eerste en negende lid, van Bijlage II bij het Bor omgevingsvergunning te verlenen.
6.1
Eiseres stelt dat het bouwwerk blijkens de bij de vergunning behorende bouwtekeningen op slechts 4,40 meter en daarmee te dicht op de Koelmalaan wordt gesitueerd, als gevolg waarvan sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie voor auto en fietser. Zij vind daarvoor steun in de publicaties “duurzaam veilig” van het SWOV. Gecombineerd met een toename van het aantal verkeersbewegingen ontstaat een onacceptabele situatie.
6.2
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat uit nieuwe berekeningen blijkt dat de afstand tussen de rooilijn van het bouwwerk en de rand van de rijbaan van de Koelmalaan geen 6 meter maar 5,85 meter bedraagt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat (ook) bij deze afstand, gelet ook op de plaatsing van het bouwwerk in de schuinte van de weg, geen sprake is van een verkeersonveilige situatie nu het zicht vanuit de Koelmalaan op verkeer vanuit de Camphuysenstraat en het zicht vanuit de Camphuysenstraat op verkeer op de Koelmalaan voldoende is gewaarborgd. Daarbij is van belang dat een voertuig dat vanuit de Camphuysenstraat de Koelmalaan wil oprijden, voor verkeer vanuit de Koelmalaan zichtbaar is omdat het voertuig op dat moment het bouwwerk reeds is gepasseerd, en van een gelijkwaardige kruising geen sprake is. De Koelmalaan is een voorrangsweg, waarbij geldt dat de maximumsnelheden op de kruisende wegen zijn beperkt tot 30 km/uur (Camphuysenstraat) en 50 km/uur (Koelmalaan) en er in de Camphuysenstraat voldoende ruimte is om – als gevolg van het passeren van het bouwwerk – zichtbaar voor verkeer op de Koelmalaan tot stilstand te komen. Ter hoogte van het naastgelegen gebouw De Entree ligt een zebrapad met vlak daarna een rotonde, waardoor verkeer wordt gedwongen de snelheid te matigen, zodat de maximumsnelheid ter hoogte van de kruising van de Koelmalaan met de Camphuysenstraat hoogstwaarschijnlijk niet wordt gehaald. Bij dit alles acht de voorzieningenrechter ook van belang dat op grond van het bestemmingsplan ter plaatse woningbouw is toegestaan en ook op grond van het bestemmingsplan derhalve al intensivering van het gebruik van de weg kon worden verwacht. Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat de publicaties “duurzaam veilig” van het SWOV waarop eiseres wijst, aan het voorgaande niet afdoen. Van belang daarbij is dat deze publicaties zien op de inrichting van de rijbaan en het onderhavige plan de inrichting van de Koelmalaan, die voldoet aan de daaraan te stellen inrichtingseisen, niet verandert.
7.1
Eiseres stelt verder dat op de gronden zelf weliswaar geen groenbestemming rust, maar nu de Camphuysenkade de begrenzing vormt van de ecologische hoofdstructuur op deze plek niet een bouwwerk past met een gevel met een oppervlakte van 400m². Eiseres stelt verder dat bij de ontwikkeling van het bouwplan ten onrechte geen rekening is gehouden met de mogelijkheid laanbomen te realiseren.
7.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag wordt getoetst aan het bestemmingsplan, waarin uitvoering is gegeven aan de Ecologische Hoofdstructuur middels het aanwijzen van gronden voor de bestemming “Groen” en dat op de onderhavige gronden niet die bestemming geldt. Op deze gronden rusten de bestemmingen “Wonen” en “Verkeer-Verblijfsgebied” en daarin wordt niet voorzien in een specifieke bescherming van groen. De voorzieningenrechter volgt verder verweerders standpunt dat het streven van de gemeente Alkmaar naar het in stand houden van een groene hoofdstructuur, niet zo ver gaat dat een bouwplan daaraan moet worden getoetst, ook indien dat niet volgt uit het bestemmingsplan.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan voorts niet worden gezegd dat het plan een onevenredige inbreuk maakt op het woon- en leefklimaat in de omgeving als gevolg van de aantasting van het bestaande groen in de wijk, bestaande uit een boom die met omgevingsvergunning wordt gekapt en een achter de bestaande woningen gelegen groenstrookje.
7.3
De voorzieningenrechter overweegt daarnaast dat verweerder de aanvraag heeft beoordeeld zoals deze bij hem is ingediend, waartoe hij ook is gehouden. De omstandigheid dat het plaatsen van laanbomen ter plaatse niet is verboden, maakt niet dat verweerder gehouden was de aanvraag af te wijzen omdat het plan in het (mogelijk) realiseren van laanbomen niet voorziet, te minder nu verweerder ter zitting heeft aangegeven dat in de Koelmalaan in het trottoir reeds geen laanbomen meer kunnen worden gerealiseerd door in de grond aanwezige kabels en leidingen als gevolg van reeds aanwezige bebouwing.
8.1
Eiseres heeft een alternatief bouwplan voorgesteld dat bestaat uit het beoogde bouwwerk met dat verschil dat het voorziet in vijf in plaats van zes bouwlagen.
8.2
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7324), moet verweerder besluiten over het bouwplan zoals dat bij hem is ingediend. Indien het op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Niet is aannemelijk dat met het door eiseres voorgestelde alternatief voor derde-partij een gelijkwaardig of beter resultaat kan worden bereikt, temeer nu dit door derde-partij ook is betwist. Verder geldt dat, zoals hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de voorzieningenrechter de thans voorziene bouw niet zodanig nadelige gevolgen heeft voor eiseres dat verweerder om die reden in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen.
9.1
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat het beoogde bouwwerk te groot is. Ter zitting heeft zij nader toegelicht dat haar bezwaren niet zozeer zien op de grondoppervlakte en het bouwvolume, maar op de hoogte van het bouwwerk, meer in het bijzonder in de omstandigheid dat het bouwwerk is voorzien van een zesde verdieping met appartementen en de als gevolg daarvan grotere parkeerbehoefte, waarin naar de mening van eiseres niet kan worden voorzien. Verweerder gaat er immers ten onrechte vanuit dat er op het terrein gelegen achter het beoogde bouwwerk 31 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Omdat op het toekomstig parkeerterrein een boom staat waarvoor geen kaptoestemming is verleend, zullen ter plaatse twee tot drie parkeerplaatsen minder kunnen worden gerealiseerd. Eiseres stelt verder dat op grond van de Harmonisatie Parkeernormen 2007-2015 geen 35 maar 42 parkeerplaatsen zijn vereist.
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit en in de bij de aanvraag gevoegde ruimtelijke onderbouwing waarnaar hij verwijst, afdoende gemotiveerd dat het plan niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is van belang dat het gebouw voor wat betreft de hoogte alsook de vormgeving goed aansluit bij het naastgelegen gebouw “De Entree”. Uit de bezonningsstudie blijkt verder dat de schaduwwerking op de naastgelegen bebouwing als gevolg van (de hoogte van) het bouwwerk beperkt is en ook alleen in de winterperiode optreedt, zodat het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van de hoogte van het bouwwerk niet onevenredig wordt aangetast.
9.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder met juistheid niet de in 2017 ingetrokken “Parkeernormen 2007-2015” heeft gebruikt ter bepaling van het vereiste aantal te realiseren parkeerplaatsen, maar de daarvoor in de plaats in werking getreden “Parkeernormennota 2017-2027” (hierna: Parkeernormennota). Niet is in geschil dat de 35 voorziene appartementen alle een omvang hebben tussen 45m² en 75m². Op grond van de Parkeernormennota geldt voor het gebied “Schil” voor dergelijke woningen een parkeernorm van 0,9 tot 1,1 parkeerplaats en voor het gebied “Overig” een parkeernorm van 1 tot 1,6 parkeerplaats per woning. Met eiseres, anders dan waarvan verweerder ter zitting leek uit te gaan door te stellen dat sprake is van een maximumnorm van 1,1 parkeerplaats per woning, is de rechtbank van oordeel dat voor het bouwplan, gelet op de ligging daarvan, de norm geldt voor het gebied “Overig”. Verweerder heeft dit in de besluitvorming weliswaar niet expliciet verwoord, maar lijkt daarvan ook te zijn uitgegaan, nu voor het onderhavige bouwplan is uitgegaan van een norm van 1 parkeerplaats per woning, zijnde de minimumnorm voor woningen met een maximale oppervlakte van 75m² in dit gebied. Anders dan eiseres ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder had moeten uitgaan van een norm van 1,6 parkeerplaats per woning. Verweerder heeft in dat verband afdoende gemotiveerd, hetgeen ook blijkt uit de Parkeernormennota, dat een initiatiefnemer in beginsel moet voldoen aan de minimumnorm, zodat parkeerproblemen niet worden afgewenteld op de omgeving en dat binnen de gemeente naar bestendig gebruik ook vrijwel nooit de maximumnorm wordt toegepast.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet onredelijk dat ook in het onderhavige geval de norm van 1 parkeerplaats per woning is toegepast, en heeft verweerder dan ook kunnen concluderen dat voor realisatie van het bouwplan moet worden voorzien in totaal 35 parkeerplaatsen. Daarbij heeft te gelden dat overeenkomstig de Parkeernormennota, hetgeen door eiseres ter zitting ook is erkend, in de voor de kantoorruimte benodigde 7,9 parkeerplaatsen door dubbeltelling niet afzonderlijk hoeft te worden voorzien.
9.4.1
In de stelling van eiseres dat niet kan worden voorzien in de parkeerbehoefte omdat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat er op het terrein gelegen achter het beoogde bouwwerk 31 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd nu op het toekomstig parkeerterrein een boom staat waarvoor geen kaptoestemming is verleend, heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en verweerder nadere vragen te stellen, te weten:
1) Staat de boom, ingetekend op de bij de omgevingsvergunning behorende tekening van de “situatie bestaand”, gelegen op de groenstrook waarop het parkeerterrein is beoogd, al dan niet in de weg aan het realiseren van een of meerdere parkeerplaatsen ter plaatse? De bij de omgevingsvergunning behorende tekening van de “situatie nieuw” geeft van de boom geen blijk (meer).
2) Is voor het vellen van bedoelde boom een omgevingsvergunning vereist, en zo ja, is deze aangevraagd en zo ja, is of zal deze worden verleend? Zo ja, op welke termijn?
3) Ter zitting is namens verweerder betoogd dat verweerder een verplichting is aangegaan voor het realiseren van 35 parkeerplaatsen en dat voor zover de aanwezigheid van de hiervoor bedoelde boom in de weg zal staan aan realisatie van een of meerdere parkeerplaatsen ter plaatse, deze in de nabije omgeving van het bouwplan zullen worden gerealiseerd. De mogelijkheid daarvan is door verzoekster betwist. De voorzieningenrechter verzoekt verweerder zijn betoog nader te onderbouwen en daarbij specifiek aan te geven waar bedoelde parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd.
9.4.2
Verweerder heeft de vragen bij brief van 3 mei 2019 beantwoord. Op vraag 1 is – kort samengevat – geantwoord dat op het parkeerterrein inderdaad een boom aanwezig is, die in de weg staat aan realisatie van in ieder geval één parkeerplaats.
Op vraag 2 heeft verweerder – kort samengevat – geantwoord dat primair uitgangspunt van verweerder en derde-partij is dat de boom behouden blijft. Verweerder geeft verder aan dat hij het voorlopig oordeel is toegedaan dat de boom in kwestie geen noemenswaardige waarde vertegenwoordigd als bedoeld in de Bomenverordening Alkmaar 2017, zodat een eventuele aanvraag om omgevingsvergunning om de boom te kunnen vellen, naar alle waarschijnlijkheid zal kunnen worden ingewilligd.
9.4.3
Naar aanleiding van de heropening van het onderzoek en in reactie op vraag 3 heeft
verweerder aangegeven dat omdat de verplichting om te voorzien in 35 extra parkeerplaatsen als voorschrift aan de omgevingsvergunning is verbonden, en de bestaande boom ten onrechte niet is ingetekend op de bij de omgevingsvergunning behorende tekening “T-01, Situatie nieuw, 21 september 2017”, is besloten de omgevingsvergunning te wijzigen. Bij besluit van 3 mei 2019 heeft verweerder tekening “T-01.A, situatie nieuw, 3 mei 2019” aan het bestreden besluit toegevoegd, onder gelijktijdige intrekking van het bij dat besluit behorende tekening “T-01, Situatie nieuw, 21 september 2017”, waarbij is aangegeven dat tekening “T-01, situatie nieuw, 3 mei 2019” blijk geeft van de beoogde inrichting van de openbare ruimte met 35 parkeerplaatsen. Verweerder geeft aan dat op het terrein achter het appartementencomplex en langs de Camphuysenkade minder parkeerplaatsen worden ingericht, maar dat langs de Camphuysenstraat drie extra langsparkeervlakken zijn gecreëerd, zodat de norm van 35 nog altijd wordt bereikt.
9.4.4
De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 3 mei 2019 niet is tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres, zodat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege beroep is ontstaan tegen het besluit van 3 mei 2019.
9.4.5
Eiseres stelt dat met het besluit van 3 mei 2019 niet in voldoende parkeerplaatsen is voorzien. Eiseres wijst er in dat verband op dat nu het uitgangspunt van verweerder en derde-partij is dat de esdoorn die op de parkeerplaats aanwezig is, behouden blijft, er rekening had moeten worden gehouden met de zogenoemde stabiliteitszone van de boom waardoor in een straal van drie tot vier meter rond de boom niet mag worden gegraven. Voor de onderhavige situatie betekent dit dat het behoud van de boom niet ten koste gaat van een maar van drie beoogde parkeerplaatsen. Eiseres stelt verder dat een van de door verweerder in het besluit van 3 mei 2019 nieuw opgenomen parkeerplaatsen langs de Camphuysenstraat om dezelfde reden niet kan worden gerealiseerd; deze is te dicht op de daar aanwezige plantaan gelegen. Een andere nieuwe parkeerplaats langs de Camphuysenstraat komt te dicht op het voetpad en kan om die reden niet worden gerealiseerd. Eiseres stelt verder dat de parkeerbehoefte door de beoogde langsparkeerplekken aan de Camphuysenstraat wordt afgewenteld op de bestaande parkeerruimte; voorheen werd op dit gedeelte al veelvuldig in de berm geparkeerd.
9.4.6
De voorzieningenrechter volgt eiseres niet. Uit tekening “T-01.A”, blijkt dat verweerder ten behoeve van het realiseren van de drie langsparkeerplaatsen in de Camphuysenstraat aansluiting heeft gezocht bij het wegprofiel zoals deze verderop in de straat, ter hoogte van de bestaande woningen gelegen achter het bouwplan, bestaat. De parkeerplaatsen voldoen aan de daarvoor vereiste afmetingen en de voorzieningenrechter ziet voor de juistheid van de door eiseres niet onderbouwde stelling dat binnen een straal van drie tot vier meter van een boom geen parkeerplaats mag worden gerealiseerd, geen grond. Niet valt voorts in te zien waarom de afstand tussen de laatste aan de Camphuysenstraat te realiseren parkeerplaats en het trottoir aan de Koelmalaan te beperkt zou zijn om deze te kunnen realiseren, waarbij ook kan worden betrokken dat het gedeelte van de parkeerplaats dat het dichtst bij de Koelmalaan is gelegen schuin afloopt waardoor de voor parkeren gereserveerde ruimte niet geheel zal worden benut.
Aldus voorziet het bouwplan in afdoende, want in 35, ook te realiseren, parkeerplaatsen. Dat op de plek waar de langsparkeerplaatsen aan de Camphuysenstraat zijn beoogd in het verleden in de berm werd geparkeerd maakt niet dat de parkeerbehoefte die door het bouwplan wordt gegenereerd wordt afgewenteld op reeds bestaande parkeerruimte. Nog daargelaten dat een berm niet als zodanig heeft te gelden, kan, voor zover uit het parkeren in de berm moet worden geconcludeerd dat sprake is van een bestaand parkeerprobleem, dit niet op het onderhavige bouwplan worden afgewenteld, nu dit plan, zoals hiervoor is overwogen, voorziet in de “eigen” behoefte.
9.4.7
Eiseres stelt dat de versmalling van het wegprofiel ter hoogte van de langsparkeerplaatsen aan de Camphuysenstraat tot gevolg heeft dat ook de aansluiting van de Camphuysenstraat op de Koelmalaan wordt versmald, hetgeen een onacceptabele want een nog gevaarlijker verkeerssituatie tot gevolg heeft. Van een ondergeschikte wijziging van de omgevingsvergunning is daarmee geen sprake, zodat een nieuwe omgevingsvergunning in procedure had moeten worden gebracht voor het gehele plan.
9.4.8
De voorzieningenrechter volgt eiseres niet. Van belang daarbij is dat, zoals hiervoor onder 9.4.6 reeds is overwogen, uit tekening “T-01.A” kan worden opgemaakt dat verweerder ervoor heeft gekozen de breedte van de straat ter plaatste van de langsparkeerplaatsen in overeenstemming te brengen met de verderop in de straat reeds bestaande en bruikbare breedte. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de wijziging van het wegprofiel geen invloed op elkaar kruisend verkeer ter hoogte van de aansluiting met de Koelmalaan. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 6.2 is overwogen is de aansluiting van de Camphuysenstraat op de Koelmalaan vanuit beide richtingen overzichtelijk, zijn de maximumsnelheden op de kruisende wegen beperkt en is er in de Camphuysenstraat voldoende ruimte om zichtbaar voor verkeer op de Koelmalaan tot stilstand te komen. Dat de Camphuysenstraat ter hoogte van die aansluiting wordt versmald heeft hierop geen invloed. Het betoog van eiseres faalt.
9.5.1
Nu verweerder het bestreden besluit bij besluit van 3 mei 2019 heeft gewijzigd, en verweerder met het wijzigen van het bestreden besluit er aldus blijk van heeft gegeven het bestreden besluit niet volledig te handhaven, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarbij de aan de omgevingsvergunning verbonden tekening “T-01, Situatie nieuw, 21 september 2017” is gehandhaafd”, waarmee het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert, en derhalve op dit punt in strijd is met artikel 7:12, tweede lid, van de Awb.
9.5.2
Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 3 mei 2019, is ongegrond.
9.5.3
Omdat bij deze uitspraak de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
10. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eisers het door haar betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt. De totale vergoeding bedraagt € 690,00.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de aan de omgevingsvergunning verbonden tekening “T-01, Situatie nieuw, 21 september 2017” is gehandhaafd;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 3 mei 2019, ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 690,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 september 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.