ECLI:NL:RBNHO:2019:768

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
15/870055-17
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in de zaak van de diamantroof op Schiphol

In de zaak tegen de verdachte, die betrokken zou zijn bij de diamantroof op Schiphol in 2005, heeft de rechtbank op 28 januari 2019 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de hoofdtenlasteleggingen van medeplegen van de gewapende overval en poging daartoe, omdat het Openbaar Ministerie niet voldoende bewijs kon leveren voor zijn betrokkenheid. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte als tussenpersoon niet voldoende was om te concluderen dat hij op de hoogte was van de criminele activiteiten van de andere verdachten. De rechtbank stelde vast dat de verdachte weliswaar contact had gehad met andere verdachten, maar dat dit niet leidde tot bewijs van medeplichtigheid aan de diamantroof.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van flitspoeder en een ploertendoder, die tijdens een doorzoeking in zijn woning werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist van de aanwezigheid van deze wapens en dat hij daarmee in strijd handelde met de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee maanden, met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor de feiten waarop hun vorderingen betrekking hadden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor medeplichtigheid en de strikte eisen die aan de bewijsvoering worden gesteld in strafzaken, vooral in complexe zaken zoals deze, waarin meerdere verdachten en ernstige beschuldigingen aan de orde zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870055-17 (P)
Uitspraakdatum: 28 januari 2019
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 november 2018, 22 november 2018, 30 november 2018, 11 december 2018 en 14 januari 2019 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. S.C.M. Wildemors en mr. M. van Oosten en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op of omstreeks 25 februari 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid diamanten en/of sieraden (ter waarde van ruim USD 72 miljoen) en/of een bedrijfswagen (Citroen) en/of een aktentas en/of een hoeveelheid vrachtbrieven, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer personen ( [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (onder meer) hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) vuurwapens hebben gericht en/of gericht gehouden op een of meer van voornoemde personen en/of (dreigend) de woorden toegevoegd “Deuren dicht en op de grond liggen” en/of “Uitstappen” en/of “Hier met die portofoon” en/of “Op de grond” en/of “Waar zijn de sleutels, waar zijn de sleutels?”, althans woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking;
Subsidiair
[verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 7] en/of een of meer andere personen op of omstreeks
25 februari 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen
een grote hoeveelheid diamanten en/of sieraden (ter waarde van ruim USD 72 miljoen) en/of een bedrijfswagen (Citroen) en/of een aktentas en/of een hoeveelheid vrachtbrieven, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 7] en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer personen ( [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 3] en/of zijn mededader(s) vuurwapens hebben gericht en/of gericht gehouden op een of meer van voornoemde personen en/of (dreigend) de woorden toegevoegd “Deuren dicht en op de grond liggen” en/of “Uitstappen” en/of “Hier met die portofoon” en/of “Op de grond” en/of “Waar zijn de sleutels, waar zijn de sleutels?”, althans woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 01 december 2004 tot en met 25 februari 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- [verdachte 6] en/of [verdachte 7] in contact te brengen met voornoemde [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 3] en/of hun/zijn mededader (s) en/of
- overleg te voeren en/of aanwijzingen te geven en/of informatie te delen met voornoemde [verdachte 6] en/of [verdachte 7] en/of [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 3] en/of hun/zijn mededader(s) over de organisatie en/of uitvoering van bovenvermelde diefstal;
Meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 25 februari 2005 tot en met 07 februari 2017, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen (met een totale waarde van ongeveer Euro 650.000,--), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
Feit 2:
Primair
hij op of omstreeks 10 februari 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een grote hoeveelheid diamanten en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan diverse diamanthandelaren/expediteurs, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen (werkzaam bij de afhandeling van een waardetransport) te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (gekleed in KLM kleding) op het beveiligde gedeelte van de luchthaven Schiphol (airside) een KLM voertuig (te weten een Citroen Jumpy voorzien van het kenteken [nummer] ) heeft weggenomen en/of (vervolgens) met dat KLM voertuig op airside naar het B platform is gereden in het bezit van een of meer vuurwapens en/of een of meer handgranaten), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
[verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 7] en/of een of meer andere personen op of omstreeks 10 februari 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een grote hoeveelheid diamanten en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan diverse diamanthandelaren/expediteurs, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 7] en/of hun/zijn mededader(s) en/of verdachte,
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen (werkzaam bij de afhandeling van een waardetransport) te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, (gekleed in KLM kleding) op het beveiligde gedeelte van de luchthaven Schiphol (airside) een KLM voertuig (te weten een Citroen Jumpy voorzien van het kenteken [nummer] ) heeft weggenomen en/of (vervolgens) met dat KLM voertuig op airside naar het B platform is gereden (in het bezit van een of meer vuurwapens en/of een of meer handgranaten), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 01 december 2004 tot en met 10 februari 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- [verdachte 6] en/of [verdachte 7] in contact te brengen met voornoemde [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 3] en/of hun/zijn mededader (s) en/of
- overleg te voeren en/of aanwijzingen te geven en/of informatie te delen met voornoemde [verdachte 6] en/of [verdachte 7] en/of [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 3] en/of hun/zijn mededader(s) over de organisatie en/of uitvoering van bovenvermelde diefstal;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 10 februari 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het met een of meer anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld of bedreiging met geweld in vereniging en/of afpersing met geweld of bedreiging met geweld in vereniging, opzettelijk voorwerpen en/of een vervoermiddel, te weten:
- een of meer vuurwapens en/of een of meer handgranaten en/of
- een of meer (bivak)mutsen en/of
- een (weggenomen) KLM-auto (Citroen Jumpy voorzien van het kenteken [nummer] ) en/of
- bedrijfskleding van de KLM, althans van een bedrijf dat werkzaamheden verrichtte op de luchthaven Schiphol, kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 3:
hij op of omstreeks 07 februari 2017 te Amsterdam (ongeveer) 50 gram, althans een hoeveelheid, flitspoeder, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
Feit 4:
hij op of omstreeks 07 februari 2017 te Amsterdam, een wapen(s), van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar hetgeen de verdediging in de zaak van medeverdachte [verdachte 6] heeft aangevoerd en heeft de rechtbank verzocht om datgene hier als herhaald en ingelast te beschouwen.
Ter zitting heeft de raadsman desgevraagd aangegeven niet bereid te zijn het verweer in volle omvang zelf naar voren te willen brengen, waarna hij heeft besloten het verweer op dit punt te laten vallen.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank dan ook geen noodzaak meer om op voormeld standpunt in te gaan.
Het OM is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.

3.Inleiding

Op 25 februari 2005 vond er rond 10.00 uur op de luchthaven Schiphol, op het Bravo platform, gelegen op het afgesloten beveiligde gedeelte, een gewapende overval plaats, waarbij onder dreiging met geweld tegen personen een waardetransportauto werd weggenomen met daarin vrachtzendingen diamanten en sieraden ter waarde van bijna 73 miljoen USD. Naar aanleiding van deze overval is een opsporingsonderzoek ingesteld onder de naam “Rock”. Tijdens dit onderzoek is het vermoeden ontstaan dat er op 10 februari 2005 een poging en/of voorbereiding van een gewapende overval heeft plaatsgevonden waarbij een KLM-voertuig is weggenomen. In dit onderzoek kwamen de volgende verdachten in beeld: wijlen [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] . Dit onderzoek heeft destijds niet geleid tot dagvaarding van deze verdachten ter zake van voormelde strafbare feiten. Verdachte maakte geen deel uit van deze groep verdachten.
Naar aanleiding van nieuwe onderzoeksbevindingen is op 25 november 2013 het opsporingsonderzoek “Eaton” gestart naar de op 25 februari 2005 gepleegde diamantroof op Schiphol en een poging/voorbereiding daartoe op 10 februari 2005. Uit TCI-informatie, tapgesprekken, observaties en door het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) zijn eerdergenoemde verdachten wederom in beeld gekomen alsmede [verdachte 7] , [verdachte 4] , [verdachte] , [verdachte 6] , [verdachte 8] , [verdachte 9] en [verdachte 10] .
In de periode van 6 november 2014 tot en met 20 januari 2017 werd door opsporingsambtenaren van de Nationale Politie, als politieel informant werkzaam bij het team werken onder dekmantel van de Afdeling Afgeschermde Operaties van de Landelijke Eenheid (hierna: WOD), uitvoering gegeven aan verschillende bevelen tot stelselmatige inwinning van informatie ex artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Doelstelling van dit traject was het vergaren van informatie ten behoeve van de waarheidsvinding in het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte en/of andere verdachten bij de diamantroof op 25 februari 2005 en de poging tot diamantroof /voorbereiding op 10 februari 2005.
In mei 2017 heeft de Koninklijke Marechaussee (KMar) het onderzoek Eaton afgerond.
Op grond van de bevindingen van dit onderzoek is de officier van justitie tot vervolging van verdachten overgegaan.
De vraag die thans voorligt, is of de in het dossier aangedragen feiten en omstandigheden alsmede de resultaten van het onderzoek ter terechtzitting, voldoende redengevend zijn om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde in 2005 op Schiphol gepleegde misdrijven te komen. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde misdrijven wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en
2 primair ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair,
2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Op grond van de inhoud van het dossier kan volgens de officieren van justitie worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de medeplichtigheid aan de diamantroof op 25 februari 2005, de medeplichtigheid aan de poging diamantroof op 10 februari 2005 en het voorhanden hebben van flitspoeder en een ploertendoder. Zij hebben daartoe, samengevat, het volgende betoogd.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
In de visie van het OM heeft verdachte de rol van tussenpersoon op zich genomen; hij heeft op verzoek van [verdachte 1] contact gelegd met zijn oude (school)vriend [verdachte 6] . Een en ander blijkt uit de verklaring die [verdachte 6] op 14 januari 2017 heeft afgelegd tegenover de undercover-agenten. [verdachte 6] heeft het in dit gesprek over ‘zijn oude schoolvriend’. Verder wordt dit bevestigd door de vele voicemailberichten die verdachte heeft ingesproken op het telefoonnummer van [verdachte 6] . Door partijen bij elkaar te brengen heeft verdachte de diamantroof zoals die door [verdachte 1] was bedacht in aanzienlijke mate bevorderd; de hulp van binnenuit (door KLM- medewerkers [verdachte 6] en [verdachte 7] ) was cruciaal voor het slagen van de hele operatie.
Daarnaast was verdachte actief in het incasseren van de openstaande schuld van [verdachte 1] en [verdachte 2] . Dit blijkt uit de meerdere ontmoetingen die [verdachte] heeft met [verdachte 2] of [verdachte 4] . Op 23 september 2014 heeft verdachte een ontmoeting met [verdachte 7] en ze bespreken hun ongenoegen over de houding van [verdachte 1] en [verdachte 2] . Verdachte geeft bij die gelegenheid nog maar eens aan waar ze voor nodig waren.
Voornoemde rol van verdachte dient volgens het OM te worden gekwalificeerd als medeplichtigheid aan zowel de poging tot diamantroof op 10 februari 2005 als de diamantroof op 25 februari 2005. De voorbereidingen en dus ook het contact tussen [verdachte 6] en [verdachte 1] waren immers al ruim voor 10 februari 2005 gestart. Die informatie was voor de poging net zo cruciaal als voor de diamantroof.
Volgens het OM kan de in het kader van medeplichtigheid vereiste (dubbele) opzet van verdachte worden afgeleid uit het feit dat [verdachte 1] ook in 2005 al een ervaren crimineel met dito reputatie was en dat [verdachte 1] verkeerde in een bepaald milieu. Op het moment dat [verdachte 1] aan verdachte (zelf ook niet zonder blanco strafblad) vroeg of hij mensen op Schiphol kende die hem zouden kunnen helpen, had verdachte kunnen vermoeden dat dit niet voor iets onschuldigs was. Bovendien was de beloning die verdachte werd toegezegd dermate groot dat hij had moeten vermoeden dat zijn bijdrage werd gevraagd bij een grote criminele activiteit.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Bij de doorzoeking in de woning van verdachte zijn flitspoeder en een ploertendoder aangetroffen. Hoewel deze voorwerpen volgens verdachte niet aan hem toebehoorden, wist hij er wel van, hetgeen hem mede verantwoordelijk maakt, zodat ook de feiten 3 en 4 volgens het OM wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten. Tevens is vrijspraak bepleit van de onder 3. en 4. tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft daartoe, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte op geen enkele wijze voorkomt in het
onderzoek Rock:
- hij was niet op het Schipholterrein of in de buurt daarvan op 25 februari 2005 of
10 februari 2005;
  • hij heeft nooit enig contact gehad met één van de eerste vier verdachten;
  • hij heeft geen contact met een diamantslijper of -handelaar;
  • er zijn nooit documenten welke wijzen op diamanten aangetroffen bij verdachte;
ook geen rapaport; ook geen gripzakjes; zelfs geen spectrummeter;
  • verdachte is ook geen Schiphol medewerker;
  • en hij komt niet voor in het boek: “handen omhoog” of in het artikel in de Panorama.
Vervolgens vond het onderzoek Eaton plaats. De conclusie van de vele tapgesprekken en de bijeenkomsten waar verdachte bij betrokken was, kan zijn dat er een conflict was, maar waar het precies over ging blijft onduidelijk. In elk geval kan niet worden vastgesteld dat verdachte enige betrokkenheid had bij de diamantroof en recht had op een deel van de opbrengsten daarvan.
Ten aanzien van het WOD- traject met betrekking tot medeverdachte [verdachte 6] is bepleit de resultaten van dit traject niet te bezigen voor het bewijs omdat de inzet van undercover- agenten tot onvoldoende betrouwbare uitkomsten heeft geleid. Volgens de verdediging is er zowel voor- als achteraf weinig controle mogelijk door verdediging en rechtbank. Er is geen verantwoording afgelegd over waarom het onderzoeksteam heeft gekozen dat traject op [verdachte 6] in te zetten. Er is sprake van verslaglegging achteraf, drankgebruik en er is een ‘fake-vriendschap’ gecreëerd. Het risico op een valse verklaring is levensgroot aanwezig. Tenslotte heeft [verdachte 6] geen duidelijke bekentenis afgelegd en is niet duidelijk of [verdachte 6] uit eigen wetenschap heeft verklaard of slechts geacteerd heeft op gegevens die zijn verstrekt door de undercover-agenten.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de verklaringen van [verdachte 6] niet bruikbaar zijn voor het bewijs omdat er geen steunbewijs is voor de opmerkingen van [verdachte 6] die volgens het OM zouden wijzen op enige betrokkenheid van verdachte. [verdachte 6] heeft het over een oude schoolvriend, maar noemt niet expliciet de naam van verdachte.
Ook wanneer de verklaring van [verdachte 6] wel kan worden gebruikt voor het bewijs, heeft de verdediging aangevoerd dat [verdachte 6] nergens heeft verklaard dat [verdachte 1] , alias ‘De Lange’, hulp zocht in verband met het plegen van een diamantroof. Verder noemt [verdachte 6] de initialen van personen die bij de diamantroof betrokken zouden zijn geweest. Nog afgezien van de vraag in hoeverre [verdachte 6] hierover uit eigen wetenschap kon verklaren, heeft hij in ieder geval niet de naam van verdachte genoemd.
Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde bij feit 1 (witwassen) brengt de raadsman naar voren dat verdachte nooit zes ton of enig ander geldbedrag heeft ontvangen afkomstig van de diamantroof. Steunbewijs dat verdachte zoveel geld ooit zou hebben ontvangen, ontbreekt.
Geconcludeerd wordt dat het handelen van verdachte op geen enkele manier zelfs ook maar in de buurt van de criteria van medeplegen komt. Ook kan verdachte niet worden veroordeeld voor medeplichtigheid; verdachte heeft geen informatie verstrekt, noch partijen bij elkaar gebracht. Bovendien ontbreekt bij verdachte ieder opzet. Hoogstens heeft verdachte inlichtingen dan wel het telefoonnummer van [verdachte 6] gegeven of een ontmoeting geregeld zonder dat hij opzet had op de medeplichtigheid op de gronddelicten.
Ten aanzien van de feit 3
Verdachte is niet de eigenaar van het in zijn woning aangetroffen flitspoeder en wist niet dat dit aanwezig was in zijn woning. Achteraf heeft hij begrepen dat het flitspoeder in zijn woning is gebracht door zijn zoon of vrienden van zijn zoon. Zonder wetenschap bij verdachte kan volgens de verdediging niet worden bewezen dat verdachte flitspoeder voorhanden heeft gehad. Gelet op deze omstandigheden ontbreekt het overtuigend bewijs en dient verdachte van feit 3 te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4
Volgens de verdediging was de ploertendoder in het bezit van zijn vriendin [naam] . Verdachte wist niet dat de ploertendoder in de woning aanwezig was. De ploertendoder is bij de doorzoeking uit de tas van zijn vriendin op de grond gevallen, maar hier staat in het dossier niets over gerelateerd. [naam] heeft een ploertendoder bij zich ter bescherming bij het uitlaten van de hond. Gelet op deze omstandigheden ontbreekt het overtuigend bewijs en dient verdachte van feit 4 te worden vrijgesproken.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak ten aanzien van de feiten 1 en 2
Betrouwbaarheid – uitlatingen [verdachte 6] in kader WOD-traject
Zoals hiervoor onder ‘standpunt van de verdediging’ is weergegeven heeft de verdediging bepleit dat de resultaten van het WOD- traject met betrekking tot medeverdachte [verdachte 6] niet dienen te worden gebezigd voor het bewijs nu zowel het WOD-traject als de uitlatingen van [verdachte 6] tijdens dat traject onvoldoende betrouwbaar zijn en tot onvolledige uitkomsten hebben geleid.
De rechtbank overweegt aangaande het verweer als volgt.
WOD-traject
De rechtbank stelt voorop dat het stelselmatig inwinnen van informatie waarbij een opsporingsambtenaar, zonder dat kenbaar is dat hij als zodanig optreedt, onder een andere identiteit in de omgeving van een verdachte verkeert en, met schending van diens vertrouwen, met de verdachte in contact komt, impliceert dat sprake is van misleiding. Teneinde contact te kunnen leggen en onderhouden met een verdachte is het in dat kader noodzakelijk een verhaal en een identiteit te verzinnen. Het feit dat in zoverre sprake is van sturing en misleiding maakt niet dat de uitkomsten van een dergelijk traject niet betrouwbaar zijn, nu dit verschillende grootheden betreft. De rechtbank ziet geen steun in het recht voor de stelling dat de inzet van undercover-agenten als bedoeld in artikel 126j Sv in het algemeen dan wel zonder meer tot onvoldoende betrouwbare uitkomsten leidt.
De rechtbank dient in het licht van alle relevante feiten en omstandigheden van dit geval te beoordelen hoe het WOD-traject is verlopen alvorens de vraag te kunnen beantwoorden of dit traject tot voldoende betrouwbare uitkomsten heeft geleid. Dit zal zij hierna doen waarbij de door de verdediging aangevoerde punten aan bod zullen komen.
De rechtbank stelt vast dat door het OM op enig moment is overgegaan tot stelselmatige informatie-inwinning in de zin van artikel 126j Sv. Blijkens het proces-verbaal bevindingen van 12 mei 2017 van de verbalisanten B-2238 en B-2237, werkzaam als begeleiders bij het WOD-team, was de doelstelling van dit traject het vergaren van informatie ten behoeve van de waarheidsvinding in het onderzoek naar de betrokkenheid van [verdachte 6] en/of andere verdachten bij de diamantroof op 25 februari 2005. Onder meer de opsporingsambtenaren (politiële informanten) A-3754 en A-3755 zijn daartoe ingezet. Het stelselmatig inwinnen van informatie via een WOD-traject op [verdachte 6] vond – met tussenpozen – plaats in de periode 6 november 2014 tot en met 14 januari 2017, waarbij er ook inzetten zijn geweest in Colombia en Praag. Deze opsporingsambtenaren hebben zich (undercover) voorgedaan als gewone burgers, waarbij de één zich voordeed als een investeerder en de ander als zijn chauffeur/begeleider. Zij hebben [verdachte 6] – eerst via zijn (toenmalige) Colombiaanse vriendin – benaderd en zij zijn deel gaan uitmaken van zijn leven. In de hiervoor genoemde periode dat het WOD-traject liep, heeft [verdachte 6] tegenover de undercover-agenten over zijn werkzaamheden voor KLM op Schiphol verteld. [verdachte 6] heeft zijn diensten aangeboden toen één van de undercover-agenten aangaf dat hij iemand nodig had om geld voorbij de douane te brengen. Hierbij heeft [verdachte 6] aangegeven dat ook grotere bedragen geen probleem voor hem zijn. Hij heeft bovendien het aanbod gedaan zelf geld naar Engeland te brengen, hetgeen hij daadwerkelijk een keer heeft gedaan. Voorts heeft [verdachte 6] in diverse contacten met de undercover-agenten aangegeven dat hij ook cocaïne naar Engeland zou kunnen smokkelen. Voor de door [verdachte 6] verrichte werkzaamheden zijn ten tijde van de contacten met de undercover-agenten afspraken gemaakt over de beloning voor [verdachte 6] en zijn ook daadwerkelijk betalingen aan hem gedaan. Tijdens de onderlinge gesprekken kwamen onderwerpen van sociale aard ter sprake en na verloop van tijd kwam het gesprek ook op diamanten. Eén van de undercover-agenten vertelde aan [verdachte 6] dat hij via [verdachte 6] ongeslepen diamanten van land- naar airside wilde krijgen om die vervolgens naar Engeland te brengen. Volgens [verdachte 6] was dit voor hem geen enkel probleem en was hij bereid dit te doen. Tijdens dit gesprek gaf [verdachte 6] er blijk van het een en ander van diamanten te weten. Hij kende iemand die diamanten kon slijpen, deze legaal kon maken en er een certificaat bij kon geven. Ook in latere contacten met de undercover-agenten spreekt [verdachte 6] over diamantgerelateerde zaken zoals rapaports en kleuren van diamanten.
Tijdens een ontmoeting tussen de twee undercover-agenten en [verdachte 6] op 29 juli 2016 in Colombia vertelt [verdachte 6] een rol te hebben gespeeld bij de diamantroof van 2005 op Schiphol. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij 10% van de opbrengst van de gestolen diamanten zou krijgen, maar dat ze hem bedonderd hebben en dat hij niet de enige is die bedonderd is. Hij vertelt ook dat er vuurwapens bij betrokken waren.
Tijdens een ontmoeting op 30 juli 2016 met de undercover-agenten, eveneens in Colombia, vertelt [verdachte 6] dat het de bedoeling was geweest om door de diamantroof een financieel zekere toekomst te hebben, maar dat het alleen maar ellende had opgeleverd.
Tijdens een gesprek met de undercover-agenten op 27 oktober 2016 vertelt [verdachte 6] onder meer dat het toen februari was geweest en dat hij twee uur met die jongens moest wachten omdat het vliegtuig later was. Ook vertelt hij dat ze niet alles hebben kunnen meenemen omdat de achterkant niet open ging. In de laatste ontmoeting, op 14 januari 2017, vertelt [verdachte 6] dat hij maandenlang observaties had uitgevoerd op Schiphol en dat de eerste keer een proef was geweest en dat dat gelukkig niet goed was gegaan omdat de buit dan minder was geweest.
Voorts stelt de rechtbank op basis van het procesdossier vast dat de begeleiders (B-2238 en B-2237) van de undercover-agenten steeds processen-verbaal van begeleiding hebben opgemaakt waarin door hen onder meer wordt aangegeven welke undercover-agent wordt ingezet en welke opdracht hij of zij krijgt. In deze processen-verbaal is vermeld op welk moment na de inzet de undercover-agent de begeleiders van zijn of haar bevindingen op de hoogte stelde en voorts dat de undercover-agent van zijn bevindingen afzonderlijk proces-verbaal opmaakt. Ook wordt verantwoording afgelegd over de wijze van opmaken, sluiten en ondertekenen van deze processen-verbaal. De ingezette undercover-agenten hebben blijkens het procesdossier eveneens processen-verbaal opgemaakt waarin zij verslag doen van hun bevindingen. Ook zij leggen daarin verantwoording af over de wijze van opmaken, sluiten en ondertekenen van deze processen-verbaal. Bij een aantal van deze processen-verbaal (met name die waarbij een inzet in het buitenland wordt gerelateerd) valt op dat er naast de plek waar ondertekend is, handgeschreven, nog een andere, latere, datum vermeld is. Voor zover de raadsman mede hierop doelt als hij wijst op onduidelijkheid in de verslaglegging, is de rechtbank van oordeel dat hierover voldoende duidelijkheid is verschaft in de verhoren van de begeleiders en undercover-agenten als getuige bij de rechter-commissaris. Verbalisant A-3754 heeft hierover in dat verhoor onder meer verklaard dat hij zijn processen-verbaal niet meteen ondertekende, maar dat dat pas aan het einde van het traject gebeurde. Die processen-verbaal waren al eerder opgemaakt. Verbalisant A-3755 heeft hierover ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij dat probeerde zo snel mogelijk te doen en dat in het proces-verbaal staat vermeld wanneer het is opgemaakt. Hij verklaart zich tevens te herinneren dat er op een later tijdstip is ondertekend, maar dat hij niet meer weet bij welk proces-verbaal dat was.
Verbalisant B-2238 heeft als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat er door de undercover-agenten na de debriefing een proces-verbaal wordt opgemaakt en dat er door hen ook in Colombia processen-verbaal zijn opgemaakt. Deze processen-verbaal werden opgeslagen in een afgeschermd systeem en op enig moment werden ze uitgeprint en ondertekend. In Colombia hadden hij en de undercover-agenten niet de beschikking over een printer. Hij verklaart verder dat de processen-verbaal van de undercover-agenten eerder zijn opgemaakt en later zijn ondertekend en dat de datum die erop vermeld is, de datum is van het opmaken en sluiten in Colombia en dat er nadien in Nederland is ondertekend. Over de handgeschreven, extra datum op een aantal van de processen-verbaal van de undercover-agenten die ontbreken op de processen-verbaal van de begeleiders, geeft hij aan dat men vergeten is de concrete dagtekening van de datum van uitprinten en ondertekenen op te nemen. Verbalisant B-2237 heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat de undercover-agenten zo spoedig mogelijk na de inzet en de debriefing processen-verbaal hebben opgemaakt en dat zij op hun eigen laptop hebben gewerkt. Zowel de undercover-agenten als de begeleiders hebben verklaard dat zij niet in andermans proces-verbaal hebben gewerkt, en de undercover-agenten verklaren dat de processen-verbaal zoals die later zijn gelezen ter voorbereiding op hun verhoor bij de rechter-commissaris, de processen-verbaal zijn zoals zij die hebben opgemaakt eerder in het traject.
Controle/ verslaglegging
De rechtbank is van oordeel dat er door de verdediging geen concrete aanwijzingen zijn aangevoerd voor het oordeel dat de processen-verbaal van de undercover-agenten in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. Ook overigens zijn dergelijke aanwijzingen niet aannemelijk geworden.
De undercover-agenten hebben in de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen gerelateerd welke informatie [verdachte 6] heeft verstrekt en welke informatie de undercover-agenten bij [verdachte 6] hebben ingewonnen.
In zoverre is controle van hetgeen tussen de undercover-agenten en [verdachte 6] is besproken mogelijk.
Uit de processen-verbaal van de begeleiders van de undercover-agenten blijkt wie, wanneer, welke opdracht kreeg. De verdediging heeft daarnaast de gelegenheid gehad om, bij de rechter-commissaris, de undercover-agenten en hun begeleiders als getuige te horen over de bevindingen waarover zij hebben gerelateerd. Dat de verdediging daarbij naar haar oordeel niet altijd de gewenste ‘helderheid’ heeft gekregen over bepaalde zaken doet daaraan niet af en maakt niet dat sprake is van een gebrekkige controle die afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het WOD-traject. Gelet hierop en mede gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel – anders dan de verdediging heeft betoogd - dat voormelde wijze van verslaglegging het ingezette traject in voldoende mate controleerbaar en inzichtelijk maakt. Het feit dat er tijdens het traject geen opnames zijn gemaakt – waartoe overigens geen verplichting bestond nu er geen sprake was van een verhoorsituatie of een equivalent daarvan – en ook de aantekeningen niet zijn verstrekt, maakt voormeld oordeel niet anders.
De rechtbank overweegt voorts betreffende het opmaken van de processen-verbaal in het WOD-traject het volgende. Uit de datering van een proces-verbaal kan doorgaans worden afgelezen of het gerelateerde de verbalisant vers in het geheugen lag, hetgeen van betekenis voor de betrouwbaarheid daarvan kan zijn. Een pas na geruime tijd vastgelegd relaas moet daarom met voorzichtigheid worden bezien. De rechtbank is, gelet op hetgeen de betrokken undercover-agenten en hun begeleiders hierover bij de rechter-commissaris hebben verklaard, echter van oordeel dat zij in dit geval de gebeurtenissen voldoende spoedig hebben vastgelegd in de processen-verbaal en niet pas na het verstrijken van geruime tijd uit hun geheugen hebben geput en toen hebben vastgelegd. Wel stelt de rechtbank vast dat eerst na het verstrijken van geruime tijd bedoelde processen-verbaal zijn ondertekend.
De rechtbank is van oordeel dat deze vaststelling de betrouwbaarheid van de verslaglegging niet aantast. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat er geen reden bestaat te vermoeden dat er in de tijd gelegen tussen het vastleggen van het relaas en de ondertekening daarvan wijzigingen zijn aangebracht.
Alcoholgebruik
Ten aanzien van het alcoholgebruik bij een inzet tijdens dit WOD-traject, zowel door de undercover-agenten als door [verdachte 6] , stelt de rechtbank vast dat de undercover-agenten daarover in hun op ambtseed opgemaakte processen-verbaal gerelateerd hebben en dat zij en hun begeleiders daarover in hun verhoor bij de rechter-commissaris vragen hebben beantwoord. Hieruit en ook anderszins kan niet met recht worden geconcludeerd dat de undercover-agenten tijdens hun inzet zodanig onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerden, dat zij niet in staat waren hun verslagen met betrekking tot hun contacten met [verdachte 6] naar waarheid op te maken. Het feit dat één van de undercover-agenten bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij aan het eind van de avond wat aangeschoten was, en de hoogte van de rekening van een restaurant waar [verdachte 6] met de undercover-agenten een avond heeft doorgebracht, rechtvaardigen die conclusie naar het oordeel van de rechtbank niet. Het is niet aannemelijk geworden dat de undercover-agenten onder invloed van alcohol onjuist hebben geverbaliseerd. De rechtbank wijst erop dat [verdachte 6] tijdens zijn verhoren niet heeft verklaard ten aanzien van welke ontmoeting en waarom sprake zou zijn van een onjuiste weergave in de verslaglegging (zie ook hierna onder uitlatingen [verdachte 6] ); niet als gevolg van zijn alcoholgebruik dan wel door het alcoholgebruik van de undercover-agenten, en evenmin anderszins. Aan de eerst ter terechtzitting van 21 november 2018 door de raadsman van [verdachte 6] voorgelezen en overgelegde schriftelijke tekst van [verdachte 6] , welke zeer laat in het proces is ingebracht, niet is onderbouwd en waarover [verdachte 6] uitdrukkelijk geen vragen heeft willen beantwoorden, hecht de rechtbank om die redenen geen waarde. Steun voor de stelling dat [verdachte 6] door alcoholgebruik onwaarheden heeft verklaard, is er ook overigens niet.
Vertrouwen/uitlokking/uithoren/dwang/druk
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de wijze waarop de contacten tussen de undercover-agenten en [verdachte 6] zijn verlopen. In het bijzonder heeft de rechtbank bezien of de undercover-agenten [verdachte 6] op ongepaste wijze hebben getracht uit te lokken dan wel uit te horen, en of er gedurende het WOD-traject op onbehoorlijke wijze misbruik is gemaakt van een tussen hen gegroeid vertrouwen, zodanig dat dit tot onvoldoende betrouwbare uitkomsten heeft geleid.
Daarbij overweegt de rechtbank allereerst dat de keuze van het onderzoeksteam om juist op [verdachte 6] bedoeld WOD-traject in te zetten niet zozeer lijkt te zijn ingegeven door zijn persoon als zodanig, maar veeleer op de ten opzichte van de medeverdachten sterkere kracht van de verdenking van betrokkenheid bij de diamantroof die reeds tegen hem was gerezen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking zijn functie op Schiphol, de observaties waarbij hij in beeld is en de tapgesprekken waaraan hij deelneemt. [verdachte 6] had destijds een reguliere baan met een meer dan gemiddeld inkomen, een goedkope huurwoning, ging om met zijn familie en had een relatie. Ook blijkt uit de stukken dat hij gokte. Van schulden, een gokverslaving of andere psychische problemen die maken dat [verdachte 6] als kwetsbaar persoon zou moeten worden aangemerkt, is niet gebleken.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de processen-verbaal en het verhoor van de undercover-agenten blijkt dat zij geruime tijd hebben besteed aan het opbouwen van een vertrouwensrelatie met [verdachte 6] , waarbij zij tijdens de vele gesprekken met [verdachte 6] van sociale aard na verloop van tijd het vertrouwen van [verdachte 6] ook daadwerkelijk hebben gewonnen. Binnen die context van dat vertrouwen hebben de undercover-agenten hun plannen over een verzekeringsfraude met diamanten via Schiphol uitgelegd. Toen [verdachte 6] hierover hoorde, heeft hij uit zichzelf over de diamantroof verteld en aangegeven “Geraldo ik heb dit nog nooit tegen iemand gezegd, NOOIT, maar ik vertrouw jullie”.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte 6] de undercover-agenten na verloop van tijd als vrienden zag, hen vertrouwde en vanuit die context uit eigen beweging is gaan vertellen. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat [verdachte 6] door de undercover-agenten onder objectieve druk is gezet om bepaalde zaken te vertellen. Sterker nog, uit de door de undercover-agenten opgemaakte processen-verbaal van hun contacten met [verdachte 6] blijkt eerder dat hij spontaan en zonder dat hem daarnaar wordt gevraagd, informatie verstrekt over onder meer zijn betrokkenheid bij de diamantroof en ook dat hij over bepaalde zaken niet wenst te vertellen. Daar komt bij dat [verdachte 6] gedurende de periode van de contacten met de undercover-agenten zijn reguliere leven bleef leiden, naar zijn werk ging en zijn familie en vriendin in Colombia bezocht. Ook heeft [verdachte 6] in zijn verhoren bij de KMar niet eenmaal verklaard over druk (psychisch dan wel anderszins) die op hem in dat verband zou zijn uitgeoefend. Aan hetgeen [verdachte 6] daarover in de door zijn raadsman ter zitting voorgelezen tekst aangeeft, hecht de rechtbank - zoals al overwogen - geen waarde. Uit deze tekst wordt het de rechtbank overigens nog steeds niet duidelijk waar die druk dan uit zou hebben bestaan en op welk(e) moment(en) die druk door wie zou zijn uitgeoefend. Niet aannemelijk is dan ook geworden dat op enig moment in het traject sprake is geweest van ongeoorloofde druk of dwang of dat de undercover-agenten [verdachte 6] woorden in de mond hebben gelegd of anderszins zodanig sturend hebben gehandeld dat dit de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het traject aantast.
Uitlokking
Gelet op de processen-verbaal van de undercover-agenten, hun verklaringen bij de rechter-commissaris en gelet op hetgeen [verdachte 6] zelf over dit traject naar voren heeft gebracht in zijn verhoren, ziet de rechtbank in het bijzonder niet in dat [verdachte 6] gedurende het WOD-traject ontoelaatbaar is uitgelokt strafbare feiten te plegen waardoor hij kwetsbaar zou zijn geworden, aangezet is te verklaren en meende dat hij niet meer terug kon, zoals door de raadsman is betoogd. Uit de verslaglegging van de undercover-agenten, zoals hiervoor weergegeven, blijkt dat zij weliswaar sturend zijn geweest als het gaat om het aan de orde stellen van het smokkelen van geld van land- naar airside, maar tevens blijkt uit die verslaglegging dat [verdachte 6] degene is die direct aangeeft dat hij dat wel kan doen en dat het voor hem een leuke bijverdienste is. [verdachte 6] geeft blijkens die verslaglegging voorts aan de undercover-agent een uitleg over de werkwijze die gehanteerd moet worden, waarbij hij ook heeft aangegeven dat grotere bedragen voor hem geen probleem zijn en dat hij ook zelf beschikbaar is om het geld naar de overkant te brengen, hetgeen hij uiteindelijk in juni 2016 daadwerkelijk een keer doet. Uit de verslaglegging van A-3755 met betrekking tot de inzet op 18 april 2016 blijkt bovendien dat [verdachte 6] zelf het voorstel doet om drugs naar Engeland te smokkelen en dat het voor hem geen probleem is 2 à 3 kilo in een rugzakje, op dezelfde manier als het geld, Schiphol binnen te brengen. Op dit voorstel zijn de undercover-agenten overigens niet ingegaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte 6] er op eigen initiatief voor heeft gekozen, wetende dat hij een baan had die hij daarmee op het spel zette terwijl hij niet verkeerde in een problematische financiële situatie, voor de undercover-agenten werkzaamheden te verrichten waarmee hij geld kon verdienen en waarbij hij veronderstelde dat deze handelingen strafbaar waren.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel, dat de tussen de undercover-agenten en [verdachte 6] gevoerde gesprekken in wezen gewone gesprekken zijn geweest in die zin dat geen sprake was van een zodanige machtsverhouding dat [verdachte 6] meende over de diamantroof te moeten gaan vertellen. Van een verhoorsituatie of een equivalent daarvan was geen sprake.
Uitlatingen [verdachte 6]
Anders dan door de verdediging naar voren is gebracht, ziet de rechtbank geen redenen om aan te nemen dat de uitlatingen die [verdachte 6] tijdens het WOD-traject deed “allemaal leugentjes en grootspraak” zijn, zoals door hem in één van zijn verhoren is verklaard. De rechtbank ziet op meerdere punten in het dossier steun voor het oordeel dat [verdachte 6] op belangrijke onderdelen naar waarheid heeft verklaard. Zo is uit het onderzoek gebleken dat overeenkomstig de in de verslaglegging vermelde uitlatingen van [verdachte 6] dat hij bij thuiskomst in Nederland direct zijn Amsterdamse gabber zou ontmoeten die dan weer contact zou hebben met de oude man, [verdachte 6] dit bij zijn terugkeer ook daadwerkelijk heeft gedaan (ontmoeting [verdachte 6] met [verdachte 8] op 23 augustus 2016) en dat er vervolgens door [verdachte 8] op diezelfde datum telefonisch contact is opgenomen met bedoelde, als oude man omschreven persoon, [verdachte 9] . Daarnaast heeft [verdachte 6] aan de undercover-agenten verteld dat hij destijds een handvol van de buit - diamanten - had meegenomen en via de oude man in Antwerpen had laten verkopen. Dit strookt met de vondst in de woning van [verdachte 6] in januari 2017 van een tas met aan de diamantroof van 2005 op Schiphol gerelateerde zaken waaronder een aantal certificaten van de Hoge Raad voor de Diamant te Antwerpen. Zowel de verklaringen van [verdachte 8] als die van [verdachte 9] bevestigen een deel van hetgeen [verdachte 6] heeft verteld aan de undercover-agenten, hetgeen de betrouwbaarheid van de uitlatingen van [verdachte 6] ten goede komt.
Door de verdediging is verder naar voren gebracht dat [verdachte 6] hetgeen hij aan de undercover-agenten heeft verteld niet uit eigen wetenschap had, maar dat hij bedoelde informatie had verkregen uit andere bronnen zoals kranten uit 2005, delen van het Rock-dossier, een exemplaar van het weekblad Panorama en het boek “ Handen omhoog! Dit is een overval”. De berichtgeving uit de kranten – zoals die blijkt uit het dossier – bevat naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig concrete informatie als door [verdachte 6] verstrekt. Ten aanzien van de Panorama - te weten die van 7 december 2016 - en het boek dat [verdachte 6] voor het eerst inzag op 14 januari 2017 tijdens een afspraak met de undercover-agenten, wijst de rechtbank erop dat [verdachte 6] vóór die data al uitlatingen over de diamantroof had gedaan zodat deze media niet als bron voor zijn wetenschap kunnen gelden. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen over de ontmoeting van [verdachte 6] met de undercover-agenten op 14 januari 2017 dat hij, nadat hem het boek “Handen omhoog! Dit is een overval” is getoond, heeft aangegeven dat hij eerder in Medellín was en niets over het boek gelezen of gehoord had. Dan resteert het in de woning van [verdachte 6] aangetroffen deel van het Rock-dossier als bron van wetenschap voor [verdachte 6] .
Hierover staat in het verhoor van [verdachte 6] van 14 februari 2017 (map 21, p. 227) het volgende:
“V: Het is een beetje te kort door de bocht om te zeggen dat het een fabel of leugen is. Je
hebt onderzoekstukken van Rock (1e onderzoek diamantenroof 2005) thuis liggen.
A: Ik heb niks.”
In de daaropvolgende verhoren beroept [verdachte 6] zich op zijn zwijgrecht als hem wordt gevraagd over het bij hem aangetroffen deel van het Rockdossier. Na confrontatie met de uitkomsten van het WOD-traject verklaart hij dat het “allemaal leugentjes en stoere praat” waren om ten slotte ter terechtzitting van 21 november 2018 een van hem afkomstige tekst te laten voorlezen en te overleggen waarin staat dat hij dit strafdossier “via allerlei omwegen uiteindelijk in bezit gekregen”. Zoals reeds meermalen overwogen hecht de rechtbank geen waarde aan deze tekst. Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de rechtbank geenszins komen vast te staan dat [verdachte 6] uitsluitend uit andere bron dan uit eigen wetenschap kennis heeft over de diamantroof.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het WOD-traject op de wijze zoals dat op [verdachte 6] is toegepast, in onvoldoende mate betrouwbaar is en tot uitkomsten heeft geleid die niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. De uitlatingen van [verdachte 6] acht de rechtbank voldoende betrouwbaar om als bewijs te kunnen worden gebezigd. Dit alles leidt ertoe dat het betrouwbaarheidsverweer integraal wordt verworpen.
Vrijspraak
Onder de feiten 1 primair en 2 primair is aan verdachte respectievelijk ten laste gelegd het medeplegen van de diamantroof op 25 februari 2005 en het medeplegen van de poging diamantroof op 10 februari 2005. Subsidiair is de medeplichtigheid aan deze feiten ten laste gelegde en meer subsidiair onder feit 2 de voorbereiding daarvan. Meer subsidiair is onder feit 1 gewoontewissen ten laste gelegd.
De rechtbank stelt vast dat op basis van de door het OM aangehaalde uitlatingen van [verdachte 6] en de vele tapgesprekken kan worden afgeleid dat verdachte de oude schoolvriend is over wie [verdachte 6] met de undercover-agenten heeft gesproken en dat verdachte degene is geweest die [verdachte 1] en [verdachte 6] met elkaar in contact heeft gebracht. Dit gegeven is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte op de hoogte was van hetgeen [verdachte 1] vervolgens met [verdachte 6] heeft besproken met betrekking tot de diamantroof. Het feit dat verdachte meerdere ontmoetingen heeft gehad met andere verdachten van de diamantroof is een aanwijzing voor zijn betrokkenheid bij een financieel conflict, maar levert geen concreet bewijs op voor daderschap van de diamantroof. Evenmin staat vast dat verdachte - zoals het OM stelt - een forse beloning heeft gekregen. Het OVC-gesprek tussen [verdachte 4] en verdachte zou erop kunnen duiden dat verdachte € 650.000,- heeft gekregen, maar die enkele aanwijzing is niet doorslaggevend, terwijl uit onderzoek bovendien niet is gebleken dat verdachte daadwerkelijk over (onverklaarbaar) vermogen heeft beschikt. Ten slotte is de enkele stelling van het OM dat ten tijde van de diamantroof in 2005 bekend was dat [verdachte 1] zich bezig hield met criminele activiteiten en verdachte op dat gebied ook niet van onbesproken gedrag was, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om opzet in voorwaardelijke vorm aan te nemen.
Gelet op vorenstaande kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat het opzet van verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de daders gepleegde misdrijf, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. primair laste gelegde medeplegen van de diamantroof en het onder 2. primair tenlastegelegde medeplegen van de poging diamantroof.
Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (het gronddelict). Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Nu reeds is vastgesteld dat het (voorwaardelijk) opzet op het gronddelict ontbreekt, kan evenmin de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan beide feiten worden bewezen.
Ten slotte is er ook geen ruimte voor een bewezenverklaring van het onder 1. meer subsidiair ten laste gelegde gewoontewitwassen, immers is niet komen vast te staan dat verdachte daadwerkelijk een geldbedrag heeft ontvangen, noch voor een bewezenverklaring van de onder 2. meer subsidiair ten laste gelegde voorbereiding van diefstal met geweld, waarvoor gelet op vorenstaande geen bewijs bestaat.
De rechtbank zal verdachte daarom integraal vrijspreken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
4.3.2.
Feit 3
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van zogenoemd flitspoeder stelt de rechtbank vast dat dit poeder tijdens de doorzoeking is aangetroffen in de woning van verdachte. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft het aangetroffen poeder onderzocht en vastgesteld dat het om een explosieve stof gaat als bedoeld in artikel 2, categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorhanden hebben” zoals bedoeld in artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie dient te zijn voldaan aan een drietal factoren, te weten de aanwezigheid van ‘het wapen’ (in dit geval een explosieve stof), een machtsrelatie tussen de verdachte en het wapen en de bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van het wapen.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan deze drie factoren. Het flitspoeder is aangetroffen in de woning van verdachte. De stelling van verdachte dat het flitspoeder van zijn zoon, dan wel van een vriendje van zijn zoon is en dat hij niet wist dat dit poeder zich in zijn woning bevond acht de rechtbank – gelet op de plaats in zijn woning waar het poeder is aangetroffen, te weten in de kast tegenover verdachtes bed - niet aannemelijk. Daar komt bij dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat zijn (minderjarige) zoon samen met zijn vriendje voor de deur van zijn huis – in verdachtes bijzijn – een pvc-buis met flitspoeder heeft aangestoken, hetgeen ook duidt op een zekere mate van bewustheid over de aanwezigheid van het flitspoeder.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde flitspoeder voorhanden heeft gehad.
4.3.3.
Feit 4
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van een ploertendoder
stelt de rechtbank vast dat dit voorwerp tijdens de doorzoeking is aangetroffen in de woning van verdachte. Het NFI heeft het aangetroffen voorwerp onderzocht en vastgesteld dat het om een ploertendoder gaat als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder g van de Regeling wapens en munitie. De ploertendoder is genoemd in categorie I, sub 3 van de Wet wapens en munitie en valt onder de verbodsbepaling van artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie. De stelling van de verdediging dat verdachte niet wist dat deze ploertendoder in zijn woning was en dat dit voorwerp op de dag van de doorzoeking in de handtas van zijn vriendin zat en op de grond is gerold, acht de rechtbank, gelet op de inhoud van het proces-verbaal doorzoeking waaruit blijkt dat de ploertendoder ter hoogte van het bed van verdachte is aangetroffen, niet aannemelijk.
4.4.
Bewezenverklaring
In de bijlage heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de
onder 3 en 4ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 3:
hij op 7 februari 2017 te Amsterdam (ongeveer) 50 gram flitspoeder, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
Feit 4:
hij op 7 februari 2017 te Amsterdam, een wapen, van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan verdachte onder 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het
onder 3.bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het
onder 4. bewezenverklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest. Tevens is gevorderd de gevangenneming te bevelen. Met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen is gevorderd een beslissing te nemen zoals weergegeven op een aan de vordering ter terechtzitting gehecht beslagoverzicht.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van alle feiten op de tenlastelegging Over een eventuele strafoplegging heeft de verdediging, subsidiair, geen opmerkingen gemaakt.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie door een explosieve stof (flitspoeder) en een ploertendoder voorhanden te hebben.
Het voorhanden hebben van verboden wapens brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
23 oktober 2018, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet ter zake van enig strafbaar feit onherroepelijk tot straf is veroordeeld.
Gelet op de door de rechtbanken en gerechtshoven gehanteerde oriëntatiepunten voor overtredingen van de Wet wapens en munitie alsmede de strafmaat die doorgaans wordt opgelegd voor het begaan van soortgelijke delicten acht de rechtbank in beginsel alleen oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige tijd gerechtvaardigd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7.4
Vermogensmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
[nummer] Diverse
[nummer] flitspoeder
[nummer] Ploertendoder
[nummer] ,
dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten met betrekking tot respectievelijk het flitspoeder en de ploertendoder zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de overige onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
[nummer] Pil
[nummer] gele pil in plastic zakje
[nummer] Pil
[nummer] grijze tablet in gripzakje
[nummer] Pil
[nummer] grijze tablet in gripzakje
[nummer] Pil
[nummer] grijze pil in gripzakje
[nummer] Pil
[nummer] grijze tablet in gripzakje
[nummer] Enveloppe
[nummer] wit klein enveloppe (snow seal)
[nummer] Enveloppe snow seal in een gripzakje
[nummer] Enveloppe
[nummer] snow seal in gripzakje,
eveneens dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerpen behoren verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan hij werd verdacht. Nu het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd is met de wet of het algemeen belang en de verdediging geen verweer heeft gevoerd op dit punt, zullen genoemde voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer, zoals gevorderd.

8.Vorderingen benadeelde partij

8.1.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.100,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1. is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
8.2.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.100,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1. is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
De artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
De artikelen 36b, 36c, 36d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Gevangenneming

10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de gevangenneming van verdachte bij datum uitspraak gevorderd.
10.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht om afwijzing van de vordering.
10.3.
Beoordeling
De beslissing van de raadkamer van 19 april 2017 om de voorlopige hechtenis niet te verlengen betrof een voorlopig oordeel. Het vonnis van heden betreft een definitief oordeel over de feiten. Nu verdachte in dit vonnis integraal wordt vrijgesproken van de feiten 1 en 2, gelet op de hoogte van na te noemen straf ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 3 en 4, en het aantal reeds in voorarrest doorgebrachte dagen, zal de rechtbank de vordering tot gevangenneming van verdachte afwijzen.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte
onder 1. primair, subsidiair, meer subsidiair en
2. primair, subsidiair, meer subsidiairis ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
[nummer] Pil
[nummer] gele pil in plastic zakje
[nummer] Pil
[nummer] grijze tablet in gripzakje
[nummer] Pil
[nummer] grijze tablet in gripzakje
[nummer] Pil
[nummer] grijze pil in gripzakje
[nummer] Pil
[nummer] grijze tablet in gripzakje
[nummer] Enveloppe
[nummer] wit klein enveloppe (snow seal)
[nummer] Enveloppe snow seal in een gripzakje
[nummer] Enveloppe
[nummer] snow seal in gripzakje
[nummer] Diverse
[nummer] flitspoeder
[nummer] Ploertendoder
[nummer]
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. R.A. Otter en mr. D.D.M. Hazeu, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A. de Graag en mr. S.C. Naeije,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2019.