ECLI:NL:RBNHO:2019:7670

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
11 september 2019
Zaaknummer
C/15/292094?HA RK 19/158
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 29 augustus 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. S. Kleij, de behandelend rechter in een civiele zaak. De verzoeker had na een zitting op 2 augustus 2019, waar hij niet was verschenen, de wraking aangevraagd. Hij stelde dat de rechter vooringenomen was, omdat zij vragen had gesteld over schuldhulpverlening en het ontbreken van een document in zijn dossier. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat er geen sprake was van partijdigheid en dat haar vragen bedoeld waren om de verzoeker te informeren over zijn mogelijkheden, gezien zijn schuldenlast.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker op de juiste wijze was opgeroepen voor de zitting en dat hij geen contact had opgenomen om zijn afwezigheid te melden. De kamer heeft de argumenten van de verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De vragen die de rechter had gesteld, waren relevant voor de behandeling van de zaak en niet ongepast. De wrakingskamer benadrukte dat het de taak van de rechter is om vragen te stellen die van belang zijn voor de zaak en om partijen te informeren over juridische mogelijkheden.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, met de beslissing dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/292094 / HA RK 19/158
Beslissing van 29 augustus 2019
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
[woonplaats]
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. S. Kleij,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
De verzoeker heeft onmiddellijk na de zitting op 2 augustus 2019 mondeling de wraking verzocht van de rechter als behandelend kantonrechter van de zaak met als nummer 7735487 CV EXPL 19-2226, hierna te noemen: de zaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij schrijven van 22 augustus 2019 op het verzoek gereageerd. Op 28 augustus 2019 heeft de verzoeker een nadere reactie (met bijlagen) ingediend.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 29 augustus 2019. De verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De verzoeker heeft van de geboden gelegenheid, zonder bericht, geen gebruik gemaakt. De rechter is ter zitting verschenen.
1.4
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker op de bij de wet voorgeschreven wijze is opgeroepen voor de zitting en dat hij, blijkens zijn nadere reactie van 28 augustus 2019, op de hoogte is van de datum, tijd en plaats van de zitting. Voorts is vastgesteld dat de verzoeker geen contact heeft opgenomen met de (griffie van deze) rechtbank om door te geven dat hij niet zal verschijnen dan wel dat hij is verlaat voor de zitting. De zitting is aangevangen omstreeks 9.40 uur (10 minuten na de geplande tijd).

2.Standpunten

2.1
De verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek -samengevat- het volgende aangevoerd.
Het verzoek bevat een tweetal wrakingsgronden. De verzoeker heeft gesteld dat uit de vraagstelling van de rechter ter zitting kan worden opgemaakt dat zij zijn zaak terzijde schuift omdat één document, waarin staat dat hij zich meldt als inwonende mantelzorger, in het dossier ontbreekt. Daarnaast kan uit de vragen die de rechter heeft gesteld over schuldhulpverlening en bewind worden opgemaakt dat zij vooringenomen en niet onafhankelijk is.
In het aanvullend schrijven van de verzoeker van 28 augustus 2019 is, voor zover relevant, aangegeven dat de rechter op de zitting van 2 augustus 2019 direct bij aanvang de verzoeker de vraag heeft gesteld waarom hij niet in de schuldhulpverlening gaat. Dit terwijl de verzoeker stelt een aanzienlijk bedrag van [eiseres] tegoed te hebben. Volgens de verzoeker staat hiermee vast dat de rechter al haar vonnis heeft bepaald en dat zij vooringenomen en niet onafhankelijk is in deze procedure. De rechter heeft de tegenvordering die de verzoeker op [eiseres] heeft ook niet in behandeling willen nemen.
2.2
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie -samengevat- aangevoerd dat er geen sprake is geweest van partijdigheid of vooringenomenheid aan haar zijde. Op de zitting heeft de rechter aan de verzoeker toegelicht dat het op grond van de wet en de jurisprudentie niet eenvoudig is om als ‘kind’ te worden geaccepteerd als medehuurder van een ouder en dat ‘mantelzorg’ daar in beginsel geen uitzondering op is. De verzoeker reageerde daarop met de mededeling dat de woningbouwvereniging aan hem schriftelijk had toegezegd hem te accepteren als medehuurder, als hij aantoonde dat hij mantelzorger van zijn vader was. De rechter heeft de verzoeker vervolgens voorgehouden dat zij een dergelijke toezegging van de woningbouwvereniging niet in het dossier heeft aangetroffen en de verzoeker gevraagd aan te wijzen welk document hij bedoelde. Daarbij heeft zij uitgelegd dat zowel de toezegging om hem als mantelzorger te accepteren als medehuurder, als het ingebracht hebben van stukken ter onderbouwing van die mantelzorg door de woningbouwvereniging worden betwist, zodat het belangrijk is dat zij over die stukken beschikt.
Uit hetgeen de verzoeker op de zitting naar voren heeft gebracht, bleek dat hij meerdere schulden had. Om die reden heeft de rechter hem gevraagd of hij bekend was met de mogelijkheden van schuldhulpverlening. Ter zitting van de wrakingskamer is door de rechter toegelicht dat zij dit halverwege de zitting heeft opgemerkt, hetgeen tevens blijkt uit het uitgewerkte proces-verbaal van de zitting van 2 augustus 2019; eerst is met partijen over andere kwesties gesproken. Overigens was verzoeker te laat op die zitting verschenen en was de behandeling reeds aangevangen in aanwezigheid van (alleen) [eiseres] , de eisende partij. Nadat de verzoeker verklaarde dat schuldhulpverlening niet van de grond is gekomen, heeft de rechter hem gevraagd of hij bekend is met de mogelijkheid om zijn goederen onder bewind te laten stellen. De rechter voert aan dat zij de bedoeling heeft gehad om de verzoeker, los van de inhoud van de zaak, te informeren over de mogelijkheden om hulp te vragen/krijgen indien sprake is van meerdere schulden. Zij betreurt het dat de verzoeker daaruit andere conclusies heeft getrokken. Omdat de verzoeker in persoon procedeert, was er meer reden dan gebruikelijk om hem van zo veel mogelijk informatie te voorzien.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
De wrakingskamer neemt voor het verloop van de zitting het uitgewerkte proces-verbaal van de zitting van 2 augustus 2019 als uitgangspunt. De wrakingskamer stelt vast dat, anders dan de verzoeker stelt, halverwege de behandeling van de zaak ter zitting door de rechter opmerkingen zijn gemaakt over de mogelijkheden tot schuldhulpverlening en bewind. De procedure tussen [eiseres] en de verzoeker heeft betrekking op een vordering van [eiseres] op de verzoeker. Niet gebleken is dat de verzoeker in die procedure een tegenvordering (vordering in reconventie) heeft ingediend. Naar het oordeel van de wrakingskamer geven de door de rechter gemaakte opmerkingen over schuldhulpverlening en bewind geen blijk van (de schijn van) partijdigheid. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden leveren in zoverre geen aanwijzingen op voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker enige vooringenomenheid koestert en de door de verzoeker gestelde vrees van partijdigheid is niet objectief gerechtvaardigd.
3.3
Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat het de taak van de behandelende rechter is om vragen te stellen en opmerkingen te maken die zij van belang acht voor een juiste behandeling en beoordeling van het voorgelegde geschil en om een partij (zeker een in persoon procederende partij) voor te lichten over de procedure en mogelijke gevolgen. De wrakingskamer ziet in de door de rechter gestelde vragen c.q. gemaakte opmerkingen over het (mogelijk) ontbreken van een bepaald document in het dossier geen aanwijzingen voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Met de wijze van ondervraging en behandeling is naar het oordeel van de wrakingskamer geen grens overschreden. Er is geen sprake van zodanig handelen dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat dit door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven, althans dat de door verzoeker gestelde vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is, nogmaals, meegewogen dat het juist bij een in persoon procederende partij van groot belang is dat door de kantonrechter op de zitting uitleg wordt gegeven omtrent het juridisch kader, zodat mogelijk wordt voorkomen dat een verrassingsbeslissing wordt gegeven en waardoor partijen de gelegenheid hebben om een andersluidende visie te geven.
3.4
De feiten en omstandigheden die de verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren dus geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden beschouwd. Daarom zal als volgt worden beslist.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan de verzoeker en de rechter een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat de zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team kanton, locatie Zaanstad.
Deze beslissing is gegeven door mr. S. Jongeling, voorzitter, mr. L.J. Saarloos, en mr. I.H. Lips, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Nourozi Oranje, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2019.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.